VERGADERING VAN DEN GEMEENTERAAD (ii particulieren. De lieer Zuurdeeg wil alleen in buiten- iwone omstandigheden van gemeentewege iets doen en t is juist hetgeen de Yoorzitter heeft voorgesteld, n.l. nige uitbreiding te geven aan hetgeen thans wordt gedaan. 'De heer Zuurdeeg zegt, zich vóór de motie te hebben [rklaard, mits zij niet zulk een wijde strekking had. De heer Moolenburgh verklaartdat ook hem de motie m te groote strekking toeschijnt en deze een last zou ggen op de gemeente. Hij is voor het denkbeeld van den er Ochtman om de kosten per keer na te gaan en meent, t er werkkrachten genoeg te vinden zullen zijnals het bodig is, Heeft men de gegevens, dan kan men later bij pi Baad komen. De yoorzitter brengt onder de aandacht, dat door het (innemen van zijn voorstel men juist zal bereiken wat do oer Moolenburgh verlangt. Men zal dan gegevens hebben, 'aaruit is op te maken, hoeveel een algemeene reinigings- ienst aan de gemeente zal kosten. Op deze wijze zal ok worden bereikt wat de heer Ochtman wenscht, hetgeen 'iet mogelijk zal zijningeval zijn voorstel wordt aan- enomen; want het is voor Burgem. en Weth. onmogelijk en raming van kosten van een reinigingsdienst in deze emeente te makendoor informatie bij andere gemeenten, aar de plaatselijke omstandigheden in de eene gemeente te eel van de andere verschillen. De heer van Manen zegtdat hem uit den loop der iscussie blijkt, dat zijn denkbeeld geen ondersteuning vindt, 'e heer Boeije heeft gelijk wat de strekking zijner motie etreft, doch Spr. stelt zich thans tevreden met de voor- iening van gemeentewege, die de heer Zuurdeeg in buiten- ewone omstandigheden wenscht en wijzigt in dien zin ijn motie. De Voorzitter acht het verkeerd, thans dit beginsel uit e maken. De heer Ochtman wil eerst proeven nemen, en later bij den Baad komen om eene beslissing te nemen. Hij vreest, dat men bij aanneming der motie van den heer van Manen, voor feiten zal komen, die men thans niet voorzien kan. Vroeger was hij voor bet door de Commissie aangegeven denkbeeld, maar na de door Burgem, en Weth, met den Gfemeentebouwmeester gehouden besprekingen, is bij van gevoelen veranderd en wil hij nu eerst een proef nemen. De heer van Manen geeft te kennen, dat hij, nu de Commissie blijkt niet. meer homogeen te zijn, het voorstel der Commissie niet namens haar kan handhaven. De Voorzitter zegt, dat hij thans zijn voorstel om eene proef te nemen, om van gemeentewege meermalen dan tot nu toe de straten te laten schoonmakenin stemming zal brengen. Dit voorstel in stemming gebragtwordt met algemeene stemmen aangenomen. De Voorzitter schorst daarop de vergadering tot des avonds te 7 uur. VOORTGEZETTE TE ZIERIKZEE, eliouden den 29 October 1SS8, des avonds te 7 uur. Voorzitter Mr. J. P. N. Ermerins, Burgemeester. Afwezig zijn de heeren Schneiders van Greijffenswerth en Fokker. De behandeling der gemeentebegrooting voor 1889 wordt voortgezet. De Commissie herinnert, dat in Junij 1885 door eenige landbouw-societeiten aan den Raad is gevraagd, de boter markt te verplaatsen naar de Beui's, wijl men een over dekte markt wensehte te hebben. Adressanten gaven te kennen, dat de plaats waar toen de markt gehouden werd, zeer ongeschikt was en dit van grooten invloed was op de hoedanigheid der boter. Bij de begrooting' voor 1886, n.l. in de raadszitting van 23 November 1885, werd besloten: 1°. afwijzend te beschikken op het verzoek tot ver plaatsing van de markt naar de Beurs; 2°. gebruik te maken van een aanbod der bewoners van de Varremarkt, om met een door hen te bekostigen overdekking een proef te nemen en af te wachten, welke resultaten die zou opleveren. Burgem. en Weth. zouden dfiR uitslag der proef afwachten en later een voorstel doen. Raar aanleiding van een en ander vraagt de Commissie: 1°. of de botermarkt sedert dien tijd op een behoorlijk overdekte plaats gehouden is; 2°. of er sedert ook meer bezoek en handel op die markt is gekomenen 3°. of Burgem. en Weth. omtrent die zaak thans niet eenig voorstel hebben te doen. De Voorzitter deelt namens Burgem. en Weth. mede, dat kort na het besluit van den Raad eene proef is ge nomen met het houden der botermarkt in een door de bewoners der Varremarkt aangewezen gebouw, waarin de gewone banken waren geplaatst; dat de markt aldaar gedurende eenige weken is gehouden, doch dat eenige verkoopers en verkoopsters van boter toen dringend hebben verzocht weder naar de oude plaats te mogen teruggaan. I Zij gaven te kennendat zij tevreden waren met die plaats geen ..yerandering wenschten, en toen hun werd gezegd dat zij tjocH om een overdekte markt hadden gevraagd, werd doqir hen te kennen gegevendat niet zijmaar de Iandbouri'-societeiten de verplaatsing der markt hadden gevraagdl Er is /door de bewoners der Varremarkt ook gesproken over eeïie overdekking met zeilen of liet plaatsen van kramen,doch daaraan is tot nog toe geen uitvoering gegevenS. Aangezien de gedane proefneming niet is gelukt, hebben Burgem. en Weth. geenerlei voorstel betreffende deze zaak gedaan. Zij hebben wel bij de besturen van andere gemeentenwaar overdekte botermarkten waren gemaakt, gevraagd naar de kosten van oprigting, doch het hooge bedrag daarvan heeft hen afgeschrikt van het doen van een voorstel, om liier op die wijze van gemeente wege eene overdekking te maken. De heer Goemans meent, dat er verzocht is om de botermarkt in do Beurs te houden, hetgeen zonder het maken van kosten zou kunnen geschieden. Er is toen evenwel besloten eene proef te nemen met een overdekking, doch hij gelooft dat het weinig bezoek van de markt ontstaat omdat zij niet in het centrum der stad is. De Voorzitter zegt, dat Burgem. en Weth. in het belang van de bewoners der Varremarkt bezwaar zouden maken de botermarkt te verplaatsen. De aanvoer op de markt is steeds vrij groot geweest; wol is waar brengen vele land bouwers hunne boter bij de winkeliers, doch deze laten de boter toch naai' de markt brengen. De heer Zuurdeeg gelooft wel, dat de verkoopsters van boter weder gaarne op de oude plaats terug wilden gaan, dooli do eenige ware reden hiervan wasdat het gebezigde gebouw slecht, klein en donker was en de handel er slecht ging. Zij zouden echter allen gaarne eene overdekte plaats hebben. De Voorzitter kan te dien aanzien mededeelen, dat ver schillende boterverkoopsters zoowel aan hem als aan den Marktmeester, den heer Couvée, dringend hebben verzocht met de boter weder op de oude plaats te mogen staan, omdat zij geen verandering wenschten. De heer van Manen verklaart, den indruk te hebben verkregen, dat de proef, die onder leiding van het Dagel. Bestuur, hoewel gebrekkig, is genomen en dat de meeste belanghebbenden daarvan niet gediend waren, waarom hij meent dat de zaak is afgeloopen. De Voorzitter zegt, dat Burgem. en Weth. aarzelen een voorstel te doen, om een overdekte markt te maken en dat zij, daar de door de bewoners genomen proeven tot dusver zijn mislukt, ook geen aanleiding hebben met een ander voorstel bij den Raad te komen. De behandeling van dit onderwerp is daarmede geëindigd. De Commissie geeft vervolgens te kennendat in aan merking genomen de groote uitgaaf voor den post van onderhoud van straten, pleinen, markten, enz. gevorderd, de toestand van vele straten in deze gemeente slecht en ver betering dringend noodig is. Men herinnert b.v. aan de Hooge Molenstraat, de Venkelstraat, het Lange Groenen dal, de St. Domusstraat, enz. Het komt der Commissie wenschelijk voorde verbetering van die en dergelijke straten niet uit te stellen tot dat er doelmatiger steenen van andere plaatsen beschikbaar voor zijn, doch er dadelijk toe over te gaan door herlegging van het aanwezig materieel en derhalve met betrekkelijk geringe kosten. De Voorzitter herinnert, dat het onderwerp der bestrating ook ten vorigen jare bij de behandeling der begrooting is besproken, en dat de uitslag der overwegingen deze is geweest, dat de Raad als zijn verlangen heeft uitgesproken, dat in de eerste plaats en bij voorkeur de hoofdverbindingen zouden worden verbeterd, waaraan Burgem. en Weth. hebben voldaan, door de Melkmarkt, een gedeelte der Verrenieuwstraat, de Appelmarkt en het Vrijeslop, geheel met nieuwe keijen te doen bestraten. Ook het gedeelte van de zuidzijde der Oude Haven van het St. Jacob straatje tot aan den ringmuur, zou met nieuwe keijen zijn bestraat, indien het niet noodig was geweest de straat op te breken voor het maken van ankers, ter versterking van den kaaimuur. Voorts zijn nog bestratingen herlegd aan de Fontein, op de Oude Haven langs de Kleine Kerk en in enkele gedeelten van andere straten, terwijl het de bedoeling is nog in dit jaar de toegangen naar de nieuwe brug bij het ICraanplein met nieuwe keijen te doen bestraten en de Molenstraat te doen lierleggen. De St. Domusstraat van het Lange Groendal tot aan de Vischmarkt zal dan worden bestraat met de keijen, vrijkomende van de toe gangen der nieuwe brug. Van de door de Commissie opgegeven straten ligt het Lange Groendal het eerst voor eene herbestrating aan de beurt, doch de Hooge Molenstraat wordt al te weinig bezocht, dan dat het noodig zou zijn daaraan verandering te brengen; gezwegen nog daarvan dat de toestand vrij voldoende is. Burgem. en Weth. meenen, dat er reeds veel is gedaan, ofschoon zij erkennen, dat er ook nog veel te verbeteren overblijft. De heer Ochtman merkt op, dat in het rapport der Commissie ahusivehjk de Hooge Molenstraat is genoemd, hetgeen moet zijn de sMolenstraat." De heer van Manen zegt, dat de Commissie overtuigd is van de bezwaren, doch vraagt of niet enkele straten met weinig kosten te heileggen zouden zijn. De Voorzitter antwoordt, dat het heileggen van bestrating ook veel geld kost. Om daarvan een voorbeeld te noemen deelt hij mede, dat het herleggen der Molenstraat met oude keijen vermoedelijk f 160 zal kosten. Dit punt is hiermede afgehandeld. Bij H. Ill, Afd. II, Art. 7 (Onderhoud van fonteinen, wandelplaatsen, beplantingen enz.) f 1218,33, acht de Commissie zich verpligt er op te wijzendat deze post in de laatste jaren belangrijk hooger is dan vroeger. Zij wil niet trachten den Raad te doen terugkomen op het verleden jaar genomen besluit, waarbij een voorstel tot verlaging afgestemd werddoeli meent den wensoh te moeten uit spreken, dat er tegen uitbreiding der uitgaven van dit artikel zoo zorgvuldig mogelijk gewaakt worde. De Voorzitter wenscht ten aanzien van deze opmerking niets te zeggen dan dat ten vorigen jare de Commissie van Fabricage dit artikel f 200 hooger dan vroeger beeft voorgedragen, dat Burgem. en Weth. zich daarmede hebben vereenigd en de Raad dat artikel aldus verhoogd heeft vastgesteld. Het is nu op dat bedrag geraamd. Het artikel wordt daarna onveranderd goedgekeurd. II. V, Afd. II, Art. 1 (Kosten der Schutterij) f i257,82. De Commissie zegt, dat als zij goed begrijpt, onder art. 4 der schutterlijke begrooting f 20 meer wordt ami gevraagd dan vroeger, ter bezoldiging van een derden (hulp) tamboer. Zij betwijfelt evenwel of de voor dio verhooging aangevoerde redenen wei geheel afdoende zijn en wensehte te vernemen of ook Burgem. en Weth. do meening van den Schuttersraad toegedaan zijn, dat twee tamboersbij brandniet tijdig genoeg alarm kunnen slaan in alle wijken der stad. Voorts wil de Commissie er de aandacht op vestigen dat in het vorige jaar door de Commissie voor de begrooting de opmerking gemaakt werd, dat de post voor onderhoud van kleedingstukken f 90) bovenmatig hoog voorkwam en diezelfde post op de tegenwoordige begrooting 10 hooger en onder art. 15 voor f i 00 uitgetrokken wordt. Het zou n.l. den Schuttersraad gebleken zijn, dat hot onderhoud in vorige jaren te laag is geraamd en er met den aannemer een nieuw abonnement tot een bedrag van f 100 moest worden aangegaan. Zon onder deze omstandighedenvraagt de Commissie het door haar voorgangster aan de hand gedaan denkbeeld, om n.l. het bedoeld onderhoud aan te besteden, niet ver dienen nader in overweging genomen te worden? Overigens verklaart de Commissie geene bedenkingen tegen de goedkeuring der voorgestelde begrooting van den Schuttersraad te hebben. De Voorzitter antwoordt ten opzig-te van de eerste op merking der Commissie, dat ook Burgem. en Weth. met den Kommandant der Schutterij van de noodzakelijkheid overtuigd zijn om een derden tamboer aan te stellen. Ten aanzien van het tweede punt verzoekt de Voorzitter den heer Houwer de noodige inlichtingen te geven, omdat hij als lid van den Schuttersraad het beat daartoe in staat is. De lieer Houwer daartoe het woord bekomen hebbende, verklaart, dat men bij de Schutterij zuinig op de kleeding is en dat uit de rekeningen blijkt, dat tegenwoordig voor het aanschaffen van kleeding minder wordt uitgegeven dan vroeger, doch dat er nu van zejve daardoor meer herstelwerk is. Ook de kleine geweren met hunne scherpe korrels zijn nadeelig voor de kleeding. Neemt men nu in aanmerkingdat er veel schietoefeningen worden gehouden en dat daarbij in verschillende houdingenb.v. knielende en liggende geschoten wordt, dan is het begrijpelijk dat de slijtage grooter is en het is dan ook gebleken dat het kleermakerswerk niet meer voor f 90 was te doen, waarom een abonnement voor f 100 is aangegaan. Dat werk geschiedt niet door één, maar wordt onder drie kleermakers verdeeld. De Voorzitter moet hier nog bijvoegen, dat reeds ten vorigen jare is te kennen gegeven dat eene aanbesteding- niet wenschelijk werd geacht. Het is niet het werk van iederen kleermaker om militaire kleedij te maken. De heer van Manen vraagtof bij den Schuttersraad niet is overwogen of van eene aanbesteding voordeel zou zijn te verwachten. De heer Houwer antwoordt, dat eene aanbesteding niet wel mogelijk is. De reparation komen gedurig voor en de sergeant-kleermaker is er zelf bij, Anderen zouden ligt de te doene herstellingen te goedkoop aan nemen thans is men van eene goede uitvoering verzekerd. De Commissie verklaart zich met deze inlichtingen tevreden, waarna de begrooting dei' Schutterij onveranderd goedgekeurd wordt. Bij II. V, Afd. IV, Art. 1 (Kosten der straatverlichting) f 4050, stellen Burgem. en Weth. overeenkomstig de voor- dragt van de Commissie voor de gasfabriek en straat verlichting voor, den prijs van het gas voor 1889 te bepalen op 7% cent per kubieken meter, waartoe met algemeene stemmen besloten wordt. Bij H. VI, Afd. II, Art. 1 (Subsidie aan het Burgerlijk Armbestuur) wordt besloten aan het Burgerlijk Armbestuur voor 1889 eene subsidie toe te kennen van f 9240. De begrooting dier Instelling voor '1889 wordt op voor stel der Commissie onveranderd goedgekeurd. Bij H. VII, Afd. HI, Art. 1 (Jaarwedden der onder wijzers) f 17890, herinnert de Voorzitter, dat toen vroeger besloten is ook meisjes toe te laten op de hoogste twee klassen van de school C, voor de vermeerdering van werk zaamheden, die tengevolge daarvan voor de onderwijzeres in de handwerken voor meisjes is ontstaan, aan deze, die toen eene jaarwedde had van f 300, eene vermeerdering van belooning is toegekend van f 50 in het jaar. Nu de bedoelde klassen door de met den 1 September 1.1. veranderde inrigting der Meisjesschool, niet meer door meisjes worden bezocht, is de reden voor die meerdere belooniiig vervallen, en daarom stellen Burgem. en Weth. voor, met ingang van den 1 Januarij 1889 de belooning' der onderwijzeres weder op f 300 te brengen. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt dienovereenkomstig besloten. Art. -1 van de Hie Afd. van H. VH wordt dienten gevolge teruggebragt tot f 17840. De Voorzitter geeft daarop den Raad kennis, dat bij Burgem. en Weth. in overweging zijn, voorstellen van de Plaatselijke Schoolcommissie tot de aanstelling van nog een onderwijzer aan de School B (Tusschenschool) en om voor de aan die school thans ontstane vacature sollicitanten op eene lagere, doch voor verhooging vatbare jaarwedde op te roepen. Deze mededeeling wordt voor kennisgeving aangenomen. H. VII, Afd. V, Art. 2 (Toelage aan de Muziekschool der Afdeeling »Zierikzee" der Maatschappij ter bevordering van Toonkunst) f 10,10. De Commissie zegt, niet overtuigd te zijn van het nut of de noodzakelijkheid dezer uitgave, naar het althans voorkomt, gelijk te stellen met eene subsidie aan de Maat schappij ter bevordering vau Toonkunst en stelt voor, deze toelage niet te verleenen. De Voorzitter geeft te kennendat deze toelage sedert jaren op de gemeentebegrooting is gebragt en ten vorigen jare daarvan is weggelaten, omdat de Zangschool toen bij gemis aan leerlingen tijdelijk was gesloten. Die toelage heeft eveuals vele andere zijne geschiedenis. In 1853 is zg door den Raad toegekend ter bestrijding van de kosten

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1888 | | pagina 7