Treurig evenwel is het met vele dier werkplaatsen gesteldniet het minst in groote steden, waar men ze, bij moeielijk te verkrijgen ruimte, veelal in kelders of beneden den beganen grond aantreft, en te ver wonderen is het, dat door de betrokken gemeente besturen niet betere voorwaarden worden gesteld bij het verleenen van vergunningen krachtens de wet van 2 Juni '1875 StaatsblNo. 95) of de reglementen op de bouwpolitie. Vele der werkplaatsen oefenen te meer bij de lange werktijden, in een warme of heete temperatuur, meestal des nachts en een gedeelte van den dag, door het werkvolk in loopenden, staanden of hangenden, zelden in zittenden toestand doorgebracht een nadeeligen invloed uit. Gelaat en beenen van menigen bakkersknecht kunnen daarvan getuigen. liet komt mij voor dat ook voor bakkerijen, met allerhande uitwasemingen, een verscherpt toezicht wenschelijk is; dat te haven opzichte genoemde wet of reglementen beter konden worden toegepast; en dat betreffend de werkuren voorschriften in het leven behooren te worden geroepen, waardoor aan onmensche- lijke arbeidsregelingen paal en perk wordt gesteld". De moeder van II. M. de Koningin, de vorstin van Waldeck Pyrmont, is Zaterdag morgen te Pyrmont overleden. De overleden Vorstin van Waldeck Pyrmont, moeder onzer geëerbiedigde Koningin, was geboren den 42 Aug. 1831 en was de dochter van wijlen Wilhelm hertog van Nassau. Uit haren echt met prins George Victor van Waldeck-Pyrmont zijn vijf kinderen gesproten, van welke H. M. onze Koningin de oudste is. De overige kinderen zijn: de vorstin van Bentheim de hertogin van Albany (weduwe van prins Leopold van Groot-Brittannië)de bijna 24-jarige erfprins Frederik en de 15-jarige prinses Elisabeth. Volgens de Berlijnsche Kreuzzeitung gaf de toestand der 57-jarige vorstin reeds Donderdag j.l. reden tot groote bezorgdheid. Zij was sedert Maandag j.l. ernstig ziek tengevolge van een longontsteking en bevond zich te Pyrmont, waar zij den laatsten tijd voor hare gezondheid vertoefde. De vorst en de erfprins van Waldeck-Pyrmont waren Donderdag op een telegra fisch bericht naar Pyrmont overgekomen's vorsten lijfarts was reeds Dinsdag uit Arolsen ontboden. Bij de uitgave van den vierden druk van de Nederland sche militaire wetboeken voor het krijgsvolk te lande", met de tot toen daarin aangebrachte wijzigingen en veranderingen, zegt M. C. H. Prins, oud-substituut-officier bij den raad van justitie te Soerabaia, die door den uitgever was aangezocht om dit werkje saam te stellen, in zijn voorrede »Lang heb ik geaarzeld aan dat verzoek te voldoen. Immers, nu de zoo geruimen tijd verlangde revisie dier strafwetgeving aan kundige handen is toevertrouwd, zou de vraag gesteld kunnen worden: «bestaat er behoefte dat allerjammerlijkst voortbrengsel op wette lijk gebied, al is het dan ook gewijzigd, uit te geven?" De Arnh. Ct. wijst er op, dat die revisie nog altijd niet verschenen is; en dat ze, ook wat betreft stijl en taal, niet overbodig, ja, hoog noodig is, daartoe dienen enkele uit de zeer talrijke voorbeelden «Art. 477. Elk militair of ander persoon tot de armee of derzei ver gevolg behoorende, die bij gelegen heid dat dezelve armee op marsch of te velde is, openlijk of heimelijk alleen of te zamen met anderen, bij dag of nacht, runderen, kalveren, schapen of varkens uit de open velden der landbouwers ont vreemd, zal gestraft worden met den dood en ver- .allenverklaring van den militairen stand, of met militaire gevangenisstraf van hoogstens tien jaren of met militaire detensie van hoogstens acht maanden naar mate van de omstandigheden". Art. -178. Wanneer nogthans de stroperijen in het voorgaande artikel aangeduid, met geweld aan per sonen of zware bedreigingen zijn vergezeld geweest, zal de geen die zich hieraan schuldig heeft gemaakt, altijd met den dood gestraft worden en met de even- genoemde vervallen verklaring. «Art. 480. Het straffen van ligtere stroperijen wordt overgelaten aan de chefs der korpsen, als behorende tot de krijgstugt". Art. 484. Edog die tegen de aanmaningen van zijn superieur voortgaat met de voorschreve ligter strope rijen, zal met militaire gevangenisstraf van ten hoogste tien jaar gestraft worden, al ware het gestroopte nog zoo gering, of de overige omstandigheden nog zoo weinig bezwarende." Onder het opschrift «Een gewaagd betoog" heeft de Tijd een drietal artikelen gewijd aan de rede, waarmede dr. A. Kuyper dezer dagen zijn rectoraat der Vrije Universiteit aan zijn opvolger heeft over gedragen. Die rede, thans ook in den handel gebracht, had tot titel «Het Calvinisme en de Kunst" en strekte in hoofdzaak om het innige verband tusschen Cal vinisme en Kunst in het licht te stellen. ïn hare bovenvermelde artikelen tracht De Tijd aan te toonen, dat dr. K. in gebreke is gebleven dat verband te bewijzen, en komt zij tot deze slotsom: «Niet door, maar alleen ondanks den invloed van het Calvinisme heeft het kunstleven in ons Vaderland zijn bloeitijd gekend. Schilders als Rembrandt, Hals, Ruysdael, Hobbema, Ostade, Brouwer en Jan Steen, zij laafden zich aan de eigen bronnen, waar vóór hen Angelico en Perugino, Michael Angelo en Raphaël hunne inspiratie putten en hunne kracht. Zij zouden „wellicht grooter geweest zijn dan zij waren, had er mogelijkheid bestaan, dat die bron voor hen in ons Vaderland rijker en overvloediger stioomen deed opwellen. En dan steeds zijn onze kunstenaars het grootste en wonderbaarste geweest in hunne werken, wanneer zij het naast stonden aan het goddelijk ideaal van elk kunstleven: «het Woord des Vaders, vol van genade en waarheid." Het Sociaal Weekblad bevat een schrijven van den heer D, A. van Waalwijk, directeur van het Nieuws blad van Nederlandwaarin hij opkomt tegen het oordeel, door den redacteur van het S. W. geveld over de maatregelen, door den directeur van die onder neming genomen, waartegen protest werd vernomen van de zijde van eenige typografische vereenigingen. De heer v. W. bezwaart zich er over, dat de redacteur van het S. W. een oordeel heeft uitgesproken zonder vooraf persoonlijk een onderzoek te hebben ingesteld. Hij noodigt hem—uit alsnog een onderzoek in te stellen. «Kom, schrijft de heer v. W. op welk uur van den dag gij wilt, kom onvoorbereid, kom onaan gekondigd, kom en onderzoek. «Ik zal u zeggen, wat gij vinden zult. «Gij zult vinden: ruime, luchtige werkplaatsen, waarvan de beambte, die namens de enquête-com missie een bezoek kwam brengen, verklaarde, dat zij voor de veiligheid en de gezondheid van het volk niet beter konden zijn. Gij zult vinden een personeel, inderdaad voor het meerendeel bestaande uit jongeren let wel: ik zeg jongeren tusschen de 48 en 25 jarenmaar jongeren, waaronder er zijn, die, ondanks de wispelturigheid, waaraan de jeugd vaak lijdt, en er nu reeds roem op dragen, dat zij bij mij waren van af de oprichting mijner drukkerij. «Ik geef u het recht, dat geheele personeel, man voor man, bij u te ontbieden en te ondervragen om trent de verhouding en den omgang tusschen het volk en mij. Ik kan u niet instaan voor het antwoord van hen, die tenauwernood drie weken bij mij waven, al koester ik reeds nu voor dat antwoord geen vrees; maar wel durf ik u instaan voor het antwoord van hen, die mij hebben leeren kennen gedurende de twee jaren, dat ik werkgever ben. Zij zullen u antwoorden, misschien dat ik streng ben, dat ik onverbiddelijk eisch, dat ieder blijk geve te gevoelen de verantwoor delijkheid voor de taak, die hem werd opgedragen; maar zeker zal geen van hen beweren, dat ik in mijn omgang, in mijn behandeling, in mijn deelneming in hun positie, blijk geef ooit één oogenblik te meenen, dat ik zou staan buiten hun kring, dat ik iets anders zou zijn dan de dirigeerende beambte in de zaak, waarin zij mede-beambten zijn. «Mijn werkvolk verdient voor mij het brood, door voor mij te werkenik verdien voor hen het brood, door voor hen te denken en te besturen. «Dat is de verhouding te mijnent. «Wenscht u een andere dan begrijp ik van uw streven niets. «Dat ik als nieuw volk in mijn jonge onderneming liever jongeren aanstel, is om geen andere reden, dan dat ik hart gevoel voor de jongeren, die ouderen bij mij beginnen te worden. Stel ik jongeren aan naast hen, dan breng ik hen vooruit; stel ik ouderen aan boven hen, dan dring ik hen terug. Zou het mogelijk zijn, dat het besef daarvan niet kon doordringen tot u?" De redacteur van het S. W. voegt hieraan toe, dat persoonlijk onderzoek hem niet noodig voorkwam, omdat de heer v. W. op de grief, die tegen hem was inge bracht en die uitsluitend betrof het bij voorkeur bezigen van niet volwassen werkkrachten, tot nadeel en gevaar voor het loon en het lot der volwassenen en der ouderen, zelf inlichtingen gegeven had, welke van dien aard waren, dat zij veeleer juist eeu beves tiging dan een weerlegging schenen van het beweerde. Aan berichten, loopende tot 29 September, is het volgende ontleend De Javabode geeft, onder dagteekening van 29 Sept., het volgende verslag van den intocht van den gouver neur-generaal mr. C. Pijnacker Hordijk. Gister namiddag te 4% ure gaven drie kanon schoten, op de citadel Prins Frederik te Weltevreden gelost, het sein, dat, overeenkomstig het welmeenen van den benoemden gouverneur-generaal mr. C. Pijn- acker Hordijk, het programma zou worden gevolgd, voor diens ontvangst vastgesteld. Even na 42 uur was het stoomschip «Sumatra" in de nabijheid van Tandjong Priok gekomen en was daarvan sein gedaan door het hijschen der vlag aan den lichttoren op Edam en van den uitkijk in Batavia's haven; de oor logsschepen salueerden, paradeerden en pavoiseerden en eene deputatie bestaande uit den algemeenen secretaris, den directeur van financiën, den resident, den commandant der 4e mil it. afdeeling, den oudstaanw. hoofdofficier van de zeemacht, bij het departement van marine gedetacheerd, en den havenmeester begaf zich naar Priok en aan boord van de toen in de buitenhaven liggende «Sumatra", en wenschte namens den gouverneur-generaal diens opvolger geluk met zijn behouden aankomst. Intusschen was van den wal het saluut van 24 schoten gegeven. De heer Pijnacker Hordijk bleef daarop met zijne familie het verdere gedeelte van den dag en den nacht aan boord van de «Sumatra", terwijl de andere passagiers zich aan land begaven. Heden morgen in de vroegte verhaalde de «Sumatra" van het bassin naar de binnenhaven, terwijl de vaar tuigen van oorlog, die reeds bij het krieken van den ochtend pavoiseerden, thans ook paradeerden en salu eerden, en de andere schepen vlagden. Dezelfde depu tatie, die gister den welkomstgroet had overgebracht, ging om zes uur weer naar Priok, en een half uur later met den benoemden gouverneur-generaal en diens familie per spoor naar het rijk versierde station Batavia, waar op het perron de commandanten van land- en zeemacht, de directeur van justitie, de pro cureur-generaal en de president van de algemeene rekenkamer den nieuwen landvoogd geluk wenschten met zijne behouden aankomst en geleidden naar eene met zes paarden bespannen koets, waarin hij met zijne echtgenoote gekleed in eene rose met wit ge garneerde japon, en de beide commandanten plaats nam. Een en twintig saluutschoten op het Stadhuis plein en het steken der trompet deden den volke kond, dat het station verlaten werd en de intocht begon. Een peleton cavallerie ging vooropnaast de koets reden twee officieren, daarachter kwam weer een peleton ruiterij, en toen volgden de rijtuigen met de leden der beide deputatiën. Een derde peleton paarden volk sloot den stoet, die stapvoets door de hier en daar geplaatste prachtige eerebogen langs de met vlaggen getooide NieuwpoortstraatMolenvlietRijswijk en Koningsplein naar het hotel reed, tusschen de rij en gelid geschaarde hoofden der vreemde oosterlingen, de infanterie en de schutterij, terwijl een dichte volks menigte zich overal verdrong. De offertafels der Chi- neezen, met roode vlaggen versierd, hun wajang op eenige plaatsen opgesteld, al het vreemde van den inlandschen en oosterschen landaard trok zeer de op lettendheid van den nieuwen landvoogd, die telkens aan de hem vergezellende commandanten om inlich tingen vroeg. Bij de brug van Glodok blies de muziek der stadssoldaten het Wilhelmus, bij die van Tangkie liet de bataillon-muziek zich hooren, evenals bij gang Kantjil, gang Ketapang en het Hotel des Indes, ter wijl voor de sociëteit de Club eene eerepoort was opgericht met het opschriftHuldeblijk aan Z. E. mr. C. Pijnacker Hordijk. Inmiddels waren in het hotel aan het Koningsplein de ambtenaren en officieren verzameld, die in het programma werden opgenoemd, mitsgaders de presi denten van de factorij, van de Javasche bank en van de kamer van koophandel en nijverheid, de consuls en tal van ingezetenen. Ten 43/4 ure kondigde het steken der trompet aan, dat de benoemde gouverneur- generaal naderde, en toen hij aan het hotel afstapte, werd hij met een saluut van 24 schoten begroet. De vice-president en de leden van den Raad van Indië, de secretarissen van het gouvernement en de secre taris van den raad wachtten hem aan den hoofdingang op en begeleidden hem naar de groote zaal, waar de gouv.-generaal van Rees op de estrade had plaats genomen, en de bovengenoemde ambtenaren, officieren en particulieren in de ronde stonden geschaard. Mevr. Pijnacker Hordijk begaf zich terstond naar een der zijvertrekken, waar zij door de dames van de raden van Indië en van andere hoogere dignitarissen werd ontvangen. De benoemde landvoogd spoedde zich met flinken, haastigen tred naar de groote zaal, waar de gouv.-generaal hem aan den ingang tegemoet ging en welkom heette. Te zamen plaatsten zij zich daarna op de estrade, de heer van Rees aan de rechterhand van den heer Pijnacker Hordijk, en onder het gebulder der nog niet afgeloopen een en twintig kanonschoten en het spelen der muziek, waarvan het geluid in de zaal doordrong, hield de eerste tot den laatste eene toe spraak, welke, moeielijk verstaanbaar als zij was, slechts in hoofdzaak hier kan worden weergegeven. De landvoogd wees, na een welkomstgroet en geluk- wensch te hebben geuit, vooral en met nadruk op de moeielijke omstandigheden, waaronder hij het bestuur had gevoerd, op de rampen van allerlei aard, die Indië hadden getroffen, op het gebrek aan samen werking, ja den tegenstand door hem van de regeering in Nederland ondervonden. Hij was overtuigd, dat hij naar zijne beste krachten gedaan had wat hij onder die omstandigheden doen kon tot vervulling van de taak, die hij had op zich genomen in het land, dat hij liefhad, en dat hij als zijn tweede vaderland be-

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1888 | | pagina 2