Z1ERIKZEESCHE COURANT.
voor het arrondis- sement Zierikzee.
1888. No. 49.
Woensdag 27 Juni.
91ste jaargang.
NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD
Binnenland.
Deze Courant verschijnt DINSDAG- en VRIJDAG-AVOND
uitgezonderd op FEESTDAGEN.
Prijs per drie maanden f 1,-. Franco per post f 1,-.
Afzonderlijke nommers 5 Cent, met Bijblad 10 Cent.
PRIJS DER AD VERTENTIEN:
Per gewone regel '10 Cent. Huwelijks-, Geboorte-
en Doodberichten van 16 regels 60 Cent.
Dienstaanbiedingen van 1-5 regels, mits contant betaald, 25 Ct
411e stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever H. LAKENMAN.
ZI E RI K Z E E, 2'6' Juni' 1 8,8 8.
Bij de gehouden verkiezing van zes Hoofd-Ingelanden
van het Waterschap Schouwen, ter voorziening in de
periodieke aftreding der volgende heeren, zijn uit
gebracht 91 geldige stemmen, herkozen zijn de II.H.
J. van der Vliet met 88, C. den Boer Sr. met 87,
R. Koole met 87, L. Viergever met 86, M. Hoogen-
boom J.Jz. met 83 en L. de Oude met 82 st. Voorts
verkregen de H.H. M. Schikker en N. L. de Oude
elk 3 en F. van den Bout Az. en I. Padmos elk 2 st.
De overige stemmen waren over verschillende personen
verdeeld.
De Tijd bevat eene beschouwing van overmatigen
arbeid van vrouwen in de fabrieken. Het blad acht de
conclusie alleszins gewettigd, dat het kind op bijzon
dere wijze de bescherming van den staat verdient,
omdat het zwak is en door zijn zwakheid aan exploitatie
en geweldpleging is blootgesteld. Maar tot op zekere
hoogte geldt dit eveneens voor de vrouw, ook als zij
volwassen, ook als zij gehuwd, ja vooral als zij gehuwd
is. Meer dan het kind is vaak de gehuwde vrouw aan
geweldenarij van haar eigen man blootgesteld.
De Tijd herinnert, dat door de commissie van
enquête de wensch geuit werd, dat de te maken wet
een verbod zou inhouden, om vrouwen des nachts of
des Zondags in fabrieken of werkplaatsen te laten
arbeiden. Men behoort dien wensch der commissie te
beschouwen in verband met de feiten, die door het
getuigenverhoor waren aan het licht gekomen. Door
die feiten was, naar haar meening, overtuigend
gebleken dat in sommige fabrieken inderdaad over
matige arbeid aan volwassen en zelfs aan gehuwde
vrouwen wordt opgelegd. Welnu een arbeid kan over
matig zijn voor een vrouw, die het niet is voor den
man. En ook al zou voor beiden de arbeid overmatig
wezen, dan kan de man dikwijls ander werk zoeken;
hij is beter in staat om redelijke eischen af te slaan
dan de vrouw, die door een man, welke een luilak,
een tiran is, soms er toe wordt gedwongen. Man en
vrouw staan dus in het geheel niet gelijk, en is te
begrijpen dat volgens de commissie, die zooveel had
gehoord, de staat meer zorg voor de vrouw dan voor
den man moet aanwenden.
»Wij begrijpen dat de enquête-commissie vooralsnog
het niet aandurft om tot een algemeen verbod van
vrouwenarrbeid in de fabrieken te adviseeren, dewijl
het kwaad te diep is ingekankerd, te lang bestaan
heeft, en vooral omdat de tijden zoo slecht zijn.
Eindelijk zal het er toch van moeten komen; daarom
wijst ze zeer voorzichtig als overgangsmaatregel aan,
haar den nacht- en Zondagsarbeid te verbieden. Zulk
een beperkt verbod bestaat reeds in Duitschland, Engeland,
Oostenrijk, Frankrijk en Zwitserland.
Ȇoch onbegrijpelijk komt het ons voor, hoe de
vorige regeering dergelijke maatregel verwierp, op
grond »dat een voortgezet onderzoek zou aantoonen,
dat hierdoor voor volwassen vrouwelijke werklieden
lang niet genoeg zou gedaan zijn." Zou dit mindere
niet een voorbereiding kunnen wezen orn te komen
tot het meerdere, tot het werkelijk afdoende?"
De Vereeniging van Nederlandsche steenfabrikanten
heeft het volgende adres aan Z. M. den Koning gericht.
»Geeft met verschuldigden eerbied te kennen, de
Vereeniging van Nederlandsche steenfabrikanten, dat
zij zich verplicht acht, Uwe aandacht te vestigen op
den voortdurend ongunstigen toestandwaarin de
steenfabrieken verkeeren.
Hoewel sedert 1883 de productie met ruim 30 pCt.
is verminderd en er reeds 35 fabrieken zijn opgeheven
of stilstaan, blijft de kwijnende toestand voortduren,
en zal dit noodwendig tengevolge hebben, dat weldra
nog meerdere fabrieken niet meer kunnen werken.
De eenmaal zoo bloeiende, echt nationale nijverheid
zal dan in Nederland wel niet tot het verledene be-
hooren, doch blijven voortkwijnen.
Door haar bloeiden nog voor korte jaren de veen
derijen, hadden scheepswerven werk, was de binnen-
landsche scheepvaart levendig en hadden mattenfabrieken
en andere bedrijven, die er aan verbonden zijn, vol
doende vertier.
Uit de statistische gegevens, voorkomende in het
verslag onzer vereeniging over 1885, blijkt, dat er
in 1883 gemaakt zijn:
Waalsteenen 659,000,000
Steenen a/d Holl. IJsel 124,000,000
aan Rijn en Vecht 87,000,000
in Friesl. en Gron. 67,000,000
Brabant en Limb. 26,000.000
Zeeland 4,000,000
967,000,000
welk getal veilig op 1000,000,000 kan berekend
wordenomdat in bovenstaande opgave niet alle
fabrieken begrepen zijn. Die hoeveelheid steenen ver
tegenwoordigt het werk van 18,000 arbeiders op die
fabrieken, aan wien ongeveer f_ 5,000,000 aan werk
loon wordt betaald, vertegenwoordigt een turfverbruik
van 10,000,000 tonnen. Den vervener komt hiervan
ten goede f 1,200,000. Aan scheepsvracht ontvangt
de binnenlandsche schipperij van de turf ongeveer
f 1,000,000 en van de steenen f 2,000,000. Het
verbruik van rietmatten bedraagt ongeveer '150,000
stuks.
Steen- en turf-industrie hangen nauw te zamen.
Beide vinden nagenoeg uitsluitend in eigen land haar
débouché. Waar de eerste kwijnt, leidt ook de tweede
een kommervol bestaan. Zij staan en vallen met elkander.
Aan den bloei onzer industrie ontleenen de uiterwaarden
hare grootste waarde.
Reeds voor jaren hebben wij ons tot de regeering
gewend en mochten wij moeten dit dankbaar
erkennen veel steun ondervinden. De baksteen
werd, waar dit slechts eenigszins mogelijk was, prefe
rent verklaard.
Basalt alleen gebruikt, waar dit onvermijdelijk was
Toch blijkt hoe langer zoo meer, dat die hulp niet
afdoende is.
Groote hoeveelheden baksteen en wel van zeer
slechte qualiteit, worden jaarlijks, vooral uit België,
ingevoerdaanzienlijke partijen zwem- of drijfsteen
komen uit Duitschland over onze grenzen.
De invoer uit België bedroeg alleen in de laatste
drie jaren gemiddeld 90,000,000 kilogrammen of een
waarde van f 720,000.
Dit vertegenwoordigt den arbeid van 20 fabrieken
van gemiddelde grootte, het werk van ongeveer 1400
arbeiders aan die fabrieken, een turfverbruik van
omstreeks 700,000 tonnen, behalve den arbeid van
zoovelen, die door scheepvaart of andere werkzaam
heden daaraan verbonden zijn.
In die behoefte kan door de inlandsche nijverheid
voorzien worden. Het geldt hier geen gelijke strijd.
Voor ons fabrikaat een uitweg van eenige beteekenis
naar het buitenland te vinden, is zoo goed als onmoge
lijk. Bij herhaling hebben wij het beproefd, maar
Duitschland heeft onze steenen niet noodig. België
evenmin. En toch moeten wij het aanzien, dat vooral
België met zijn overproductie van zeer slechte qualiteit
onze markt komt bederven. Waar die steenen niet op
de rijkswerken worden toegelaten, worden zij in massa
voor den particulieren bouw gebruikt.
Is het dan niet billijk, vragen wij, dat een nijver
heid, zoo groot van omvang, waarmede zooveel andere
bronnen van welvaart nauw aaneenhangen, zoo echt
nationaal, die grondstof en brandstof in eigen bodem
vindt, bijna alleen in eigen land haar débouché heeft
en aan duizenden brood verschaft, waar zij sedert
jaren een kwijnend bestaan leidt, geholpen wordt?
Velen in ons land dringen tegenwoordig aan op
beschermende rechten op gefabriceerde goederen.
Wellicht vindt dit weerklank bij de regeering.
Mochten die rechten op eenig fabrikaat geheven worden,
dan zijn wij overtuigd, dat ook onze industrie daarvoor
in aanmerking mag komen.
Een inkomend recht zou volgens onze bescheiden
meening op buitenlandsche baksteen f 1,50, op zwem-
of drijfsteen f 1,95 en op iron-bricks f 6 per 1000
kilogrammen moeten bedragen.
Namens de Vereeniging van Nederlandsche
Steenfabrikanten
(get.) Nicolaas van Heukelum, President.
Jac.s HellendoornSecretaris
Men leest in het Ilbl.
Naar wij vernemen, is op 's Konings bevel op 31 Mei
1.1. de adsistent-resident R. van Assen ter oostkust van
Atjeh, die ook belast was met de politieke leiding en aan
gelegenheden aldaar, door den minister van koloniën
door tusschenkorast van den gouverneur-generaal per
telegraaf naar den Haag ontboden, ten einde met het
opperbestuur aldaar den staat en gang van zaken op
Atjeh te bespreken. Het schijnt den minister van koloniën
ernstig gemeend te zijn, den nauwkeurigen stand van
zaken uit den mond van een bekwaam deskundige te
vernemen, hetgeen allicht met pacificatie-plannen in
den geest van het herstel van het sultanaat in ver
band staat.
Het Haagsche Dagblad zegt, dat de heer Hordijk
in Indië niet op rozen zal wandelen. Bedriegt het
blad zich niet in hem, dan zal hij aan tal van moeie-
lijkheden het hoofd weten te bieden. «Met goede hope
verbeiden wij zijn beleid.. Juist nu een man als mr.
Keuchenius Indië bestuurt op het Plein, waardeeren
wij in een man als mr. Hordijk een heilzaam correctief
op Buitenzorg.
Moge de heer Hordijk de goede verwachtingen, van
hem gekoesterd, niet beschamen en zijn beheer voor
ons dierbaar en kostbaar Indië een zegen blijken,
tegader voor inlanders en Europeanen. De pacificatie
van Atjeh worde zijn eerste overwinning op de moeie-
lijkheden, waarmede hij te worstelen krijgt!"
De Standaard, herinnert aan de houding, door den
heer Hordijk indertijd tegenover de schoolwet ingenomen,
en zegt dan
Ziehier dus een liberaal, die het goede erkent bij
zijn tegenstanders; die niet wil «macht boven recht":
die niet, na den tegenstander de wapenen te hebben
ontnomen, hem wil vermoorden, maar die eerlijken
strijd wilzulk een liberaal, toegerust met zulke
groote gaven als mr. P. Hordijk, mocht ten volle
waardig gerekend worden het gewichtig ambt van
gouverneur-Generaal te bekleeden, terwijl van hem
mag verwacht worden, dat hij in de tegenwoordige
omstandigheden dit ambt niet zou hebben aanvaard,
indien hij niet met volle overtuiging wilde werkzaam
zijn in de richting, door mr. Keuchenius ingenomen.
Het Vaderland verklaart, dat het bestuur van den
gouverneur-generaal Van Rees allen, die hart hebben
voor de ontwikkeling van onze schoone kolonie in al
haar onderdeelen en van haar bevolking in al haar
bestanddeelen, teleurgesteld heeft. Te grooter was die
teleurstelling, naarmate de verwachtingen hooger waren
en naarmate het groote vertrouwen, door een belangrijk
deel der liberale partij gesteld in zijn beleid, tot be
rustend afwachten noopte, ook waar men zich zijn
ontgoocheling niet langer verhelen kon.