Waarom, vraagt het blad, »coaliseeren" zich de
radicalen tegen de liberalen? Omdat de radicalen be
weren, dat de liberalen de revolutionaire staatkunde
niet consequent genoeg toepassen. De liberalen gaan
den radicalen, naar hun zin, niet ver genoeg. Om nu
aan die gehate liberalen afbreuk te doen, gaan de
radicalen tijdelijk met de anti-liberalen mee en
aanvaarden daartoe de theorie der vertegenwoordi
ging van de minderheden. Als de radicalen op die
wijze echter den baas konden worden, dan zouden de
anti-liberalen al het heerlijke van het radicalisme
proefondervindelijk ervaren.
De houding van de Standaard en de Tijd berust,
dunkt het D. v. Z.-H., op een onjuiste opvatting
van het recht der minderheid.
«De regeering moet aller recht eerbiedigen en het
zooveel mogelijk handhaven. Een kiezer van anti-liberale
kleur behoeft aan geen liberaal of radicaal ook maar
één zetel in eenig regeercollege te helpen verzekeren.
De eerlijkheid en zedelijkheid beiden verbieden om de
beginsel-quaestie bij de stembus geheel ter zijde te
stellen en enkel op het minderheidsrecht nadruk te
leggen.
»Men moet, bij de beoordeeling van die minderheids
coalitie, op de logische gevolgen van dat systeem acht
geven. En dan zeggen wijdie minderheidstheorie
zou wel eens door de anti-revolutie voor de revolutie
den weg kunnen doen banen."
Naar de N. R. Ct. verneemt, bestaat het plan om
Rotterdam, behalve met Dordrecht, ook met Delft,
's Gravenhage en Antwerpen telephonisch te verbinden.
Te 's Hertogenbosch heeft Zaterdag het hoofd van
een geacht gezin bij den burgerlijken stand aangifte
gedaan van zijn 21e kind. Vader en moeder tellen
nog geen van beiden 40 jaren.
Naar aanleiding van het verliezen van het proces
tegen Berend Hoitzema Enuma door de vereeniging
tegen de kwakzalverij acht het bestuur het waarschuwen
door middel van het maandblad verder onmogelijk
vol te houden, en heeft het besloten, van wege het
bestuur het voorstel te doen, de vereeniging op te heffen.
Het bestuur doet het niet, om het gering financieel
verlies, door het proces geleden, noch omdat de ver
eeniging innerlijk verzwakt is, niet omdat zij niet nog
zeer nuttig zou kunnen werken, maar alleen omdat
de wet, of de uitlegging door eene rechtbank aan de
wet gegeven, haar verhindert met haren nuttigen
arbeid voort te gaan.
Door voortdurende toetreding, ook gedurende de
laatste maanden, is het aantal leden thans tot 992
gestegen.
Over dit voorstel zal de vereeniging in de volgende
algemeene vergadering, in Augustus a.s. te Amsterdam
te houden, moeten beslissen.
De vereeniging van levensverzekering zal Dinsdag
12 Juni e.k. te Amsterdam, des namiddags te één
ure, en zoo noodig ook des avonds, hare beraadslagingen
voortzetten over wettelijke regeling van het bedrijf
der levensverzekering.
Het bestuur stelt voor:
a. eene commissie te benoemen
b. aan haar op te dragen het opmaken van een
verslag der beraadslagingen over wettelijke regeling
van het bedrijf der levensverzekering, met toelichting
der door de vereeniging genomen besluiten
c. dit verslag als bijvoegsel tot de Verzekeringsbode
openbaar te maken, en daarvan behalve aan de leden
der vereeniging, exemplaren aan te bieden aan de
ministers en aan de leden der beide Kamers van de
Staten-Generaal.
In een artikel over Atjeh meent de Standaard dat
blokkade van de kust het eenige middel van bedwang
is, dat we tegen Atjeh hebben. Al is deze maatregel
thans niet meer volkomen afdoende, hij breekt 's vijands
kracht, sterkt indirect onze marine, roeit den zeeroof
uit, spaart onze soldaten en vergiet het minste
menschenbloed. Daarnevens wenscht het blad een
inkrimpen van onze linie om Kotta Radja tot een
twee-, of drietal onneembare en ontrefbare kustforten.
De vraag is maar, hoe de blokkadevloot te vinden.
De Standaard vraagt, of het denkbeeld zoo geheel
verwerpelijk ware om stevig gebouwde mailbooten,
van niet te groot kaliber, met geschut te wapenen,
en op deze gÖ&lkoope manier het uit- en inloopen
van de prauwen der kuststaatjes te beletten.
Uit Tilburg schrijft men aan het Hbl.
De beruchte gedwongen winkelnering bestaat hier,
in het grootste fabrieks-district van ons land, reeds
seeds sedert onheugelijke jaren. Waarom daaraan
nooit openbaarheid werd gegeven? Och, hoevelen zijn
hier, hetzij middellijk, hetzij onmiddellijk, afhankelijk
en trachten zooveel mogelijk verwijderd te blijven
van het veelhoofdig monster: de publieke openie.
De gedwongen winkelnering wordt hier als het
ware stelselmatig geexploiteerd. Het eerst ontmoeten
we de alvermogende meesterknechts. Zij, de alter ego's
hunner principalen, zijn bij uitnemendheid de winke
liers. Zij verkoopen kruidenierswaren, fungeeren als
bakkers, houden een Hliputsch magazijntje van manu
facturen, kortom het zijn de William Whitelies op
kleinere schaal. Zij hebben natuurlijk middelen genoeg
te hunner beschikking om het personeel te dwingen
bij hen hunne inkoopen te doen. En hunne meesters,
de fabrikanten? Voorzeker, velen hunner, zoo niet de
meesten, keuren de handelingen hunner meesterknechts
ten strengste af, doch zyn ten eenemale machteloos
de ingekankerde kwaal te vernietigen. De patroon is
overtuigd, dat hij slechts tegen de hydra zou strijden,
daar voor een ontslagen meesterknecht morgen een
ander in de plaats zal treden, die het werk van zijnen
voorganger niet zal vernietigen, maar integendeel
uitbreiden, of, om in advertentiestijl te spreken, «de
zaak op denzelfden voet voortzetten." De patroon bukt
dus voor de onverbiddelijke noodzakelijkheid en zwijgt.
Edoch, velen heeren meesterknechts gaat het nu naar
den vleesche!
Vervolgens de fabrikanten. Op den voorgrond zij
echter gezegd, dat de werkman, behoudens de vermelde
uitzondering, goed behandeld wordt door zijnen patroon
de loonen zijn, de heerschende malaise in aanmerking
genomen, niet te laag. Doch evenals de meesterknecht,
fungeert ook de principaal (voornamelijk de kleine
fabrikant) gaarne als winkelier. Dat zij niet altijd
den laatsten marktprijs noteeren, ligt voor de hand.
Slechts dit moeten wij, om tot geene verwarring
aanleiding te geven, ruiterlijk bekennen, er zijn velen,
misschien zeer velen, die geheel en al onschuldig zijn,
die zich niet tot de ongeregeldheden leenenmaar
toch blijft het een feit, dat een aanzienlijk getal,
hetzij middellijk, hetzij onmiddellijk, de gedwongen
winkelnering zoo berucht maakt als zij het verdient.
En thans de laatste categorie. Deze is waarschijnlijk
verreweg de talrijkste. Zij is gebaseerd op de zoo
genaamde briefjes. De lotgevallen van deze briefjes
zou men beschrijven: indien een knecht reeds eenige
jaren bij denzelfden patroon dienstbaar is, zijn vele
principalen wel eens gaarne geneigd tot hem te zeggen
ziehier een briefje, waarop ge bij N. N. kunt halen
wat ge noodig hebt", en stilzwijgend wordt dit humane
aanbod alsdan aanvaard. Maar wat zijn die briefjes?
Zeer eenvoudig: de arbeider, man en vader in één
persoon, heeft natuurlijk dikwijls iets noodig, wat
toevallig in den winkel van zijn patroon niet ver
krijgbaar is. En toch wil zijn heer zijn leverancier
zijn van alle levensbehoeften. Wat nu te doen? Ziehier
de wijsheid der Tilburgsche Salomo's. De werkman
ontvangt ettelijke briefjes van zijn patroon, waarvan
de inhoud luidt: «Houder dezes is goed voor
hetgeen hij vraagt voor rekening van
De nederige, van de hand in den tand levende
arbeider loopt nu de verschillende, hem aangewezen
winkels af, zegt heel eenvoudig: »dat en dat heb ik
noodig", en geeft tegelijkertijd zijn briefje af. Dat
briefje nu is een talisman, dat den fabrieksknecht
alles verschaft wat hij noodig heeft. Na verloop van
eenigen tijd houdt de patroon afrekening met de ver
schillende winkeliers en ontvangt voor het bezorgen
van die cliënteele procenten. Die procenten wisselen
af tusschen tien en twaalf en een half, ja klimmen
wel eens tot vijftien procent. Bij den lezer zal wellicht
de vraag rijzenbieden deze briefjes den patroon
geen gevaar aan?
Men moet in aanmerking nemen, dat de patroon
zijne werklieden door en door kent en dat, als hij
maar eenigszins aan hunne soliditeit twijfelt, hij hun
geen briefjes zal meêgeven.
Gelukkig kan ik er dit bijvoegen: er zijn in onze
goede stad zeer vele welgezinden, die hunne mede
werking niet aan zulke praktijken leenen; die noch
winkelier zijn, noch zich met de befaamde «briefjes"
inlaten, en ook zooveel mogelijk meesterknechts weren,
die er op uit zijn het mes aan twee kanten te laten
snijden.
Maar kunnen deze welgezinden ook de schuldigen
vrijpleiten? Neen voorzeker. De publieke opinie moet
tegen het misbruik worden wakker geschud en niet
rusten, voordat de gedwongen winkelnering tot de
geschiedenis behoort.
De Volksvriend wijdt een hulde aan den hoogleeraar
dr. F. C. Donders, waarin, na een woord van waar
deering aan Nederlands beroemden oogheelkundige en
geleerden physioloog, den man van hooge beschaving,
ware menschlievendheid en den meest aantrekkelijken
eenvoud, wordt gezegd:
«Donders was en is bij dit alles ook een verklaard
afschaffer, een der meest positieve bestrijders van den
sterken drank als volksdrank. Van hem is het voor
altijd gedenkwaardig woord: «Elke druppel alkohol is
voor den mensch een vergif."
«De Volksvriend, het orgaan der Nederlandsche
Vereeniging, zou zijn roeping meenen miskend te
hebben, had ook hij, namens die Nederlandsche Ver
eeniging, niet met een eenvoudig woord van de hooge
achting doen blijken, welke wij den gevierden land
genoot toedragen, van den eerbied, welken wij koesteren
voor zijne zeldzame gaven van hoofd en hart, van
de erkentelijkheid, hem verschuldigd voor de trouw
aan haar beginselen bewezen.
«Moge hij nog een reeks van jaren voor 2ijn nuttigen
werkkring gespaard blijven!"
In verband met hetgeen de Standaard zegt over
examen-commissiën maakt een der bladen de volgende
opmerking
Na al het gejammer over de hooge uitgaven, die
de liberalen voor het onderwijs deden en de roeke
loosheid, waarmede het geld voor en door examen-
commissiën werd verspild, zal het velen verrassen te
vernemen, dat de Standaard er op aandringt, om
nevens de reeds benoemde commissiën nóg eenige
commissiën voor het bijzonder onderwijs te benoemen.
Of dit voor de goedkoopte zou zijn?
In Juni moeten de nieuw verpote jonge vrucht-
boomen, bij droog weder, matig worden begoten,
doch niet te dikwijls.
De uitloopers aan den stam der böomen worden
ingeknepen en omtrent het einde van Juni, wat
vroeger of wat later, nadat de sappen werken, begint
men de steenvruchten te oculeeren.
Ook scheert men de palm en andere heggen na
den regen.
Men verzamelt allerhande bloemen om te distilleeren,
steekt stekken van dubbele duizendschoonen, anjelieren
en dergelijke planten meer, die fijne wortels vormen.
Men oculeert de fraaiste soorten van rozen.
Men snijdt de stengels af van bloemen, die uitgebloeid
hebben en bindt bloemstengels aan, die nog bloeien,
bijzonder van de hoog groeiende laat bloeiende planten.
In Juni brengt men de aloë's en andere teedere
uitheemsche planten, na gereinigd te zijn, in de open
lucht; ook ontdoet men ze van de gele bladeren en
plant hem, als het noodig is, in grootere kuipen of
bloempotten over. De uitspruitsels, die aan den voet
van de aloë's komen, moet men wegnemen en planten,
en, evenals alle vetplanten, van tijd tot tijd wat
begieten, totdat ze wortel geschoten hebben.
De bloeiende oranjeboomen moet men dikwijls be
gieten, maar met weinig water te gelijk, om de
bloemen te spenen.
Aan mirten kan men echter niet te veel water
geven.
De proeven met de nieuwe weeftoestellen in de.
cellulaire gevangenis te Groningen hebben aan de
verwachting beantwoord, zoodat zij zullen worden
ingevoerd, waardoor de arbeid een groote schrede
vooruit gaat. Volgens hetgeen men er van hoort, zou
er driemaal meer mede kunnen vervaardigd worden
dan met de oude.
Gisteren is te 's Gravenhage de nationale tentoon
stelling van oude en nieuwe kunstnijverheid geopend,
met een rede van den heer Conrad.
Dezer dagen liep door sommige bladen het bericht,
dat aan de rijksambtenaren, die vrije woning genieten,
de verplichting was opgelegd, de kosten van onderhoud
dier gebouwen zelf te betalen. Dit bericht is, naar
wij vernemen, ongegrond. Aanleiding tot het praatje
is vermoedelijk een nieuwe regeling der verplichtingen,
rustende op post- en telegraafambtenaren, die vrije
woning hebbenverplichtingen echter, die zich bepalen
tot huurderslasten, als schoonhouden, witten, gangbaar
houden van sloten, enz. Dat bestond vroeger ook reeds,
maar er werd hetziening van de desbetreffende
bepalingen noodig geoordeeld. N. R. Ct.
Bij besluit van den president der Fransche republiek
dd. 8 Mei 11., zijn omtrent het onderzoek van boter
bij in- en uitvoer de volgende bepalingen vastgesteld.
Art. 1. De ambtenaren van de indirecte belas
tingen, de invoerrechten en octrooien, zoomede de met
het toezicht op de hallen en marktplaatsen belaste
beambten, daartoe behoorlijk aangesteld en beëedigd,
zijn bevoegd monsters te nemen van boter, welke
uitgestald, ten verkoop aangeboden, vervoerd, in- of
uitgevoerd wordt, ten einde omtrent de zuiverheid
daarvan zekerheid te erlangen.
De vervoerders, alsmede de directeuren en agenten
van maatschappijen tot vervoer te land en te water,
zijn gehouden in geen enkel opzicht het nemen van
monsters te bemoeielijken en de vrachtbrieven, bewijzen
van ontvangst, cognossementen en verklaringen, waar
van zij voorzien moeten zijn, te vertoonen.
Bij het nemen van een monster wordt daarvan
telkens afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
Art. 2. Wanneer het monster is genomen bij een
klein- of groothandelaar, een expediteur, een gecon
signeerde of een vervoerder, zijn deze verplicht, den
naam en de woonplaats van den persoon, van wien
zij de waar hebben ontvangen, op te geven.
Wanneer de handelaar, expediteur, geconsigneerde