voor liet arrondis-
sement Zieriluee.
1889. No. 30. Woensdag 17 April. 92ste jaargang.
NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD
i n n e n 1 a a d.
Z1EMKZEESCHE COI B WT
Deze Courant verschijnt DINSDAG- en VRIJDAG-AVOND,
uitgezonderd op FEESTDAGEN.
Prijs per drie maanden f 1.Franco per post f i
Afzonderlijke nommers 5 Cent, met Bijblad 10 Cent.
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
Per gewone regel '10 Cent. Huwelijks-, Geboorte-
en Doodberichten van 16 regels 60 Cent.
Dienstaanbiedingen van 1-5 regels, mits contant betaald, 25 Ct.
Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan don uitgever H. LAKENMAÏf.
Uithoofde van den GOEDEN VRIJDAG
zal de Courant van aanstaanden Vrijdag niet
verschijnen.
ZIERIKZEE, 16 April 1 8 8 9,
Arbeidswet.
Het wetsontwerp, bevattende bepalingen tot het
tegengaan van overmatigen en gevaarlijken arbeid van
jeugdige personen en vrouwen, is door de Tweede
Kamer aangenomen.
De voornaamste bepalingen uit die arbeidswet laten
wij hieronder volgen
Artikel 3 luidt: Het is verboden een kind beneden
12 jaren arbeid te doen verrichten.
(Nu moet men niet denken, dat men een kind be
neden 12 jaren geen boodschap mag laten doen of op
broertje of zusje passen, neen, de wetgever heeft aan
zulk een arbeid" niet eens gedacht, maar onder
arbeid" verstaat deze nieuwe wet alle werkzaam
heden in of voor eenig bedrijf, behalve: 1°. werk
zaamheden in of voor de bedrijven van landbouw,
tuinbouw, boschbouw, veehouderij of veenderij; 2°.
werkzaamheden buiten fabrieken en werkplaatsen in
of voor het bedrijf van hem, bij wien degene die ze
verricht inwoont, voor zoover die werkzaamheden ook
buiten eenig bedrijf in een huishouding of stalling
plegen voor te komen.)
Artikel 4 luidt: Bij algemeenen maatregel van
bestuur wordt [door Ons, hetzij onvoorwaardelijk, hetzij
voorwaardelijk, verboden een persoon beneden zestien
jaren en in fabrieken en werkplaatsen een vrouw
bepaalde soorten van arbeid te doen verrichten, op
grond van de gevaren voor de gezondheid of het leven,
welke die soorten van arbeid, hetzij in het algemeen,
hetzij bij niet inachtneming van zekere voorwaarden,
door de wijze waarop zij verricht worden of door de
verwerkt wordende stoffen, voor een persoon beneden
de zestien jaren, of voor een vrouw opleveren.
Art. 5, Het is verboden den arbeid van een persoon
beneden zestien jaren of van een vrouw in fabrieken
en werkplaatsen vroeger te doen aanvangen dan te
5 uren des voormiddags of later te doen eindigen dan
te 7 uren des namiddags, met dien verstande, dat
het aantal uren, gedurende welke die arbeid wordt
verricht, niet meer dan elf uur per etmaal bedrage.
Art. 6. Hij die een persoon beneden zestien jaren
of een vrouw arbeid doet verrichten in fabrieken en
werkplaatsen is verplicht te zorgen, dat die arbeid
ten minste worde afgewisseld door één rusttijd van
een uur tusschen 11 uren des voormiddags en 3 uren
des namiddags.
Art. 7. Het is verboden een persoon beneden zestien
jaren of een vrouw op Zondag arbeid te doen ver
richten in fabrieken en werkplaatsen.
Waar in een fabriek tot herstel of reiniging van
een daar in gebruik zijnden stoomketel de arbeid van
een mannelijken persoon beneden 16 jaren onontbeerlijk
mocht zijn, kan de burgemeester der gemeente, waar
de fabriek gelegen is, daartoe schriftelijke vergunning
voor een bepaalden Zondag verleenen.
Art. 8. Het is verboden een vrouw arbeid te doen
verrichten in fabrieken en werkplaatsen binnen vier
weken na haar bevalling.
Art. 22. Het voorschrift dat voor personen beneden
veertien jaren of vrouwen, en dat voor vrouwelijke
personen van eiken leeftijd, het begin van den arbeid
(van bepaalde bedrijven) niet vroeger dan te 5 uren
des voormiddags en het einde niet later dan te 10
uren des namiddags mag worden gesteld, gelden niet
gedurende de eerste twee jaren na het in werking
treden van deze wet.
Art. 27. Deze wet treedt in werking den 'lsten
Januari 1890.
Op hetzelfde tijdstip vervalt de wet van 19 Sept.
1874 (Staatsblad No, 130.)
Domela Nieuwenhuis en de arbeidswet!
Het Centrum (orgaan van Dr. Schaepman) bespreekt
de houding van den Schotevlandschen afgevaardigde bij
de behandeling der Arbeidswet.
Het voorgestelde wetje van den heer Nieuwenhuis
is gewogen en te licht bevonden, en nu valt hij,
als wilde hij zich daarover wreken, scherp uit tegen
de Regeering en haar wetsontwerp, noemt haar werk
gelief hebber", enz.
Verbazen kan dat alles ons nietwij zijn eraan ge
woon geraakt, door de sociaal-democraten alles te zien
afkeuren en op de scherpste wijze aanvallen.
Niets wat van hoogerhand komt, deugt in hun oog.
In hun orgaan zal men nimmer een woord van lof
over het vele goede, dat door hun tegenstanders, hetzij
in het binnenland, hetzij daarbuiten, verricht wordt,
vinden.
Zelfs worden goede daden dikwerf tot aanloop van
een nieuwe charge genomen.
Kan men dit alles eerlijk noemen?
Gaat het aan, een Regeering aan te vallen, omdat
zij iets goeds wil tot stand brengen, al beantwoord ook
dat goede nog niet aan alle eischen, die men met
recht en billijkheid stellen kan?
Mag zulk een stap in de goede richting gequalificeerd
worden als gelief hebber" en tot aanleiding worden
genomen voor hoogdravende redevoeringen, waarin zij,
die het goede hebben ontworpen, op grove wijze worden
beleedigd?
De heer Domela Nieuwenhuis kan bij ondervinding
weten, dat het maken van zoogenaamde sociale wetten
alles behalve gemakkelijk gaat.
Hooge eischen stellen en klinkende redevoeringen
uitspreken, is wel te doen, maar waar men staat voor
het handelen, voor de practijk, rijzen andere en vrij
wat grooteve bezwaren.
Waarom helpt de heer Nieuwenhuis niet mee in het
overwinnen dier moeilijkheden, in plaats van zich af te
geven in algemeenheden en heftige verwijten aan de
Regeering en de bezittende klasse?
In Duitschland gaan de socialistische afgevaardigden
niet zelden met de Regeering of andere partijen mee
en geven zij zelfs behartigenswaardige wenken.
De heer Nieuwenhuis schijnt anders over zijn taak
te denken.
Geen woord van waardeering komt over zijn lippen.
Niets deugt er, niets is goed, en men zou zelfs zeggen,
dat hij in het goede nog slechts grooter kwaad ziet.
Vreest hij, dat men hem met goede wetten in het
belang der arbeiders het gras vóór de voeten zal
wegmaaien
Het hoofdbestuur der Maatschappij tot Nut van
't Algemeen heeft wederom een klein geschrift uitge
geven, getiteld: »Een en ander over sommige voedings
middelen en hunne vervalschingen", door dr. P. F.
van Hamel Roos, te Amsterdam. Doel van dit
geschrift is, steun te verleenen aan de pogingen, om
scheikundige inrichtingen opgericht te krijgen, waar
ook de minder gegoede kosteloos of tegen lagen prijs
zijne levensmiddelen kan doen onderzoeken.
De Roermondsche postzegelverzamelaar A. B. A.
zal waarschijnlijk zijn weddenschap, dat hij binnen
zekeren tijd een millioen postzegels zou bijeenbrengen,
winnen. Niet minder dan 25,000 stuks gaan er in
een kilogram, zoodat men 40 kilogram postzegels
moet bezitten om millionnair te zijn.
De Raad van State, waarnemende het koninklijk
gezag, heeft bepaald, dat de dienst van de ingelijfden
bij de militie te land der lichting van 1883 en van
de ingelijfden bij de zeemilitie der lichting van 1884
eindigt op 30 April a. s., voor zoover op dien dag hun
diensttijd reeds zou zijn geëindigd, ware deze niet
verlengd bij de aangehaalde wet van 7 Aug. 1888
(Staatsblad No. 124).
De Raad van State, krachtens art. 45, 2°. van de
grondwet, waarnemende het koninkijk gezag, heeft
bepaald, dal krachtens art. 125 der wet van 19 Aug.
1861 (Staatsblad No. 72), betrekkelijk de nationale
militie, in 1889 van de militie te land, tegen de
daartoe door den minister van oorlog te bepalen tijd
stippen, alsnog opgeroepen kunnen worden om in den
wapenhandel te worden geoefend
a. Van de lichting van '1886 de verlofgangers,
die behooren tot de regimenten der 3e divisie infanterie,
tot de comagnieën der hospitaal-soldaten, tot de regi
menten der veldartillerie, tot het corps rijdende artillerie,
tot het corps pontonniers en tot het corps genie-troepen,
echter met dien verstande, dat buiten oproeping blijven
de verlofgangers, die behooren tot de treincompagnieën
van de regimenten der veldartillerie, alsmede de vesting
telegrafisten.
b. Van de lichting van 1887 de verlofgangers, die
behooren tot de regimenten der vesting-artillerie en
tot het corps genietroepen.
c. Van de lichtingen van 1885, van 1886, van 1887
en van 1888 de verlofgangers, die behooren tot de
regimenten der le en der 2e divisie infanterie, met
uitzondering, voor zooveel laatstgenoemde lichting be
treft, van hen, die tot in de maand September a.s.
voor het blijvend gedeelte onder de wapenen zullen
worden gehouden.
De verlofgangers der militie te land, hiervoren niet
vermeld, worden in den loop van dit jaar niet krachtens
genoemd wetsartikel opgeroepen.
De verlofgangers, in art. 1 voor oproeping aange
wezen, kunnen in werkelijken dienst worden gehouden;
die vermeld sub a en b gedurende hoogstens 35 dagen,
en die vermeld sub c gedurende hoogstens 14 dagen.
Ter uitvoering van dit besluit heeft de minister van
oorlog de oproeping in werkelijken dienst vastgesteld
op de tijdstippen, welke vermeld zijn in een staat,
welke in de Staatscourant van 13 April is opgenomen.
Van het contingent, sterk 11,000 man, dat dit jaar
voor de nationale militie zal worden ingelijfd, zijn
bestemd voor het wapen der infanterie 8190, de
cavallerie 375, de artillerie 2240 en de genie 195 man.
Voor den dienst ter zee worden 600 man bestemd,
welk getal in mindering komt voor het wapen der
infanterie.
Door wijlen professor Donders is aan het gasthuis
te Utrecht voor ooglijders f 2000 vermaakt.
De Neder- Veluwe van 11 April bevat het volgende
verhaal van het wedervaren van haren verslaggever,
die de zitting van den gemeenteraad te Doorwerth
van 6 April te voren kwam bijwonen: »Het was
hoogstwaarschijnlijk voor de eerste maal, dat hier
publiek" bij eene vergadering verscheen. De redacteur
van dit blad had het namelijk, op verzoek van een
aantal lezers, met nog een verslaggever gewaagd, het
heiligdom van de Doorwerthsche vroede mannen op
het tijdstip waarop eene vergadering was uitgeschreven,
binnen te treden.
»Toen wij de gezichten van enkelen dier mannen,
met den secretaris aan het hoofd, te zien kregen,
herinnerde ik mij dadelijk de vraag van den burge
meester eener plattelands-gemeente van de Neder-
Veluwe, die een bezoeker van een openbare raads-