Z1ERIKZEESCHE COURANT.
voor het ammdis- cement Zierikzee.
1888. No. 21.
Woensdag 14 Maart.
91ste jaargang.
NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD
Deze Courant verschijnt DINSDAG- en VRIJDAG-AVOND,
uitgezonderd op FEESTDAGEN.
Prijs per drie maanden f i,-. Franco per post f i,~
Afzonderlijke nommers 5 Cent, met Bijblad 10 Cent.
PRIJS DER ADVERTENTIE N:
Per gewone regel 10 Cent. Huwelijks-, Geboorte-
en Doodberichten van 16 regels 60 Cent.
Dienstaanbiedingen van 1-5 regels, mits contant betaald, 25 Ct
Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II. LAKENIIAN.
Binnenland.
ZI E RI K Z E E 13 Maart 1 8 8 8.
Mr. W. H. de Beaufort releveert in het Vad. het
volgende uit een verkiezingsrede van 'jhr. rar, M. A.
De Savornin Lohman, advocaat-generaal bij den hoogen
raad der Nederlanden. Deze heer heeft, gedurende de
weken aan de verkiezing voor de Tweede Kamer
voorafgaande, hier en daar toespraken gehouden, die
bij zijn hoorders niet juist den indruk schijnen te
hebben teweeggebracht, dat hij in zijn optreden buiten
de rechtszaal beantwoord aan het ideaal van den amb
tenaar van het openbaar ministerie, zooals een Fransch
rechtsgeleerde uit den aanvang dezer eeuw dat schetst:
«Inaccessible aux passions, Tame de ce ministre de
la loi doit être comme un rocher, devant lequel elles
viennent toutes se briser." In een op Vrijdag 2 Maart
te Voorschoten uitgesproken rede, heeft de heer
De Savornin Lohman ongeveer het volgende gezegd:
«Mijne toehoorders, gij weet welke mannen alle
openbare onderwijzers zijn, den bijbel willen zij ver
branden, want de werken van Multatuli beschouwen
zij als hun bijbel en de God van Multatuli en de
socialisten is ook de God der openbare onderwijzers.
Indien zij een altaar naar hun zin konden oprichten,
dan zou het niet zijn een altaar voor God den Heere,
maar voor den Satan. En ouders, indien uw kinderen
konden vertellen wat zij daar van God en den Christus
vernemen, dan zouden uwe haren te berge rijzen van
de godslasterlijke en heiligschennende taal, welke zij
op die scholen van hun onderwijzers vernemen."
Toen door een der aanwezigen verzet werd aan-
geteekend tegen deze woorden, antwoordde de heer
De Savornin Lohman: .at deze woorden niet door
hem waren verzonnen, maar dat de liberale school
opziener W. H. De Beaufort die openlijk in de
Tweede Kamer had uitgesproken.
Mr. De Beaufort acht zich, hoewel voor allen die
hem van nabij kennen, het zeker geheel overbodig
zal zijn om te wijzen op het volkomen onjuiste van
de bewering des heeren De Savornin Lohman, verplicht
dit openlijk te doen. «Op die wijze geef ik ook
schrijft hij den heer De Savornin Lohman
gelegenheid om, öf de juistheid van het mij mede
gedeelde tegen te spreken, öf te erkennen dat hij
zich vergist heeft.
Trouwens, het is mij onbegrijpelijk, op welke wijze
hij tot zijn uitspraak is gekomen. Daar hij echter
Multatuli noemt, komt het mij in herinnering, dat
ik in de Tweede Kamer eenmaal diens naam heb
genoemd, in verband met het openbaar onderwijs.
Maar dat een hooggeplaatst ambtenaar, die uit den
aard zijner betrekking meer dan iemand anders,
gewoon is, wat zwart op wit staat, met de grootste
zorgvuldigheid te lezen, te herlezen, alvorens hij er
een slotsom uit trekt, het toenmaals door mij gesprokene
zoo averechts zou hebben gelezenis waarlijk niet
aan te nemen. Ik veroorloof mij evenwel te laten
afdrukken, wat ik in de zitting van 19 Maart 1886
heb gezegd.
Na te hebben aangewezen hoe sinds 1848, in de
verschillende kerkgenootschappen de begeerte naar
confessioneel onderwijs zich allengs meer had geopenbaard
en het oprichten van bijzondere scholen had in de
hand gewerkt, liet ik dit volgen:
«Had de openbare school zelve hier geen schuld
aan? Ik wil volstrekt niet ontkennen, dat de openbare
school onwillekeurig er het hare toe heeft bijdragen.
Elke school in de maatschappij geplaatst, kan zich
onmogelijk onttrekken aan den invloed dier maatschappij:
zij blijft altijd iets medegevoelen van den indruk der
verschijnselen, die in die maatschappij zijn waar te
nemen. Nu is het een feit, dat de meer vrijzinnige
begrippen op godsdienstig gebied en ook de meer
buitensporige begrippen, die vooral verkondigd werden
in de geschriften van Multatuli, den meesten aanhang
hebben gevonden bij het meer intellectueel ontwikkelde
gedeelte der kleine burgerij. Als men nu bedenkt,
dat uit dien stand de meeste onderwijzers voortgekomen
zijn, ligt het voor de hand, dat men er als van zelf
toe kwam, om die beginselen te vereenzelvigen met
de onderwijzers en daardoor met de openbare school.
Ik zal evenmin ontkennen, dat er onderwijzers zijn
geweest, die door hun optreden buiten de scholen hiertoe
wel aanleiding hebben gegeven."
«Wellicht doelde heer De Savornin Lohman te Voor
schoten op andere woorden door mij in de Kamer
gesproken, wellicht heeft mijn berichtgever hem verkeerd
begrepen, wellicht ook heeft de redenaar in het vuur
zijner welsprekendheid hetgeen door anderen gezegd
is aan mij toe geschreven. In elk geval acht ik het
dringend noodzakelijk, in het belang van het openbaar
onderwijs, dat door hem nadere inlichtingen omtrent
zijn woorden worden verstrekt."
De heer M. A. de Savornin Lohman heeft op dit
schrijven geantwoord met de verklaring, dat wat de
berichtgevers, op wie de heer de Beaufort doelde,
hem in den mond hebben gelegd, volstrekt en in allen
deele onwaar is. «Ten stelligste ontken ik zegt
de heer d. S. L. dat ik zou hebben gezegd, hetzij
de boven aangehaalde woorden, hetzij andere van
gelijke of ongeveer gelijke strekking. Ik heb, met
betrekking tot de openbare onderwijzers, enkel dit
gezegd,, dat zij de werken van Multatuti met voorliefde
lezen, en ik heb daarbij gevoegd, dat de liberale
schoolopziener De Beaufort zich genoodzaakt had ge
zien het feit openlijk in de Tweede Kamer te erkennen.
Dat ik tot dit zeggen recht had, blijkt uit hetgeen
de heer De Beaufort zelf aanhaalt uit zijn rede van
19 Maart 1886.
«De berichtgevers van den heer De Beaufort hebben
mij dus laten zeggen wat hun levendige verbeelding
hun ingaf, op één punt na, waar zij mij verkeerd
hebben begrepen. Ik heb gesproken van een altaar,
op te richten voor Satan, Niet evenwel in verband
met de openbare school of met de openbare onder
wijzers maar in een ander deel mijner rede, dat
handelde over de sociaal-democraten. Dat altaar behoort
namelijk te huis in een citaat uit het sociaal-democra
tische blad, de Volkstaat 1873 no. 91." U. D.
De Arnh. Ct. komt tot de slotsom, dat door deze
verkiezingscampagne Nederland niet gevoerd is op den
weg van het beloofde land van wetgeving en parle
mentaire werkzaamheid; integendeel, is het terugge
dreven in de woestijn van onvruchtbaarheid en stilstand,
waarin wij tenminste vier jaren langs zullen om te
dolen hebben.
De eerste vraag is reeds: wie zal besturen? wie
de regeering voeren? Niemand zal er aan denken de
leiders en toongevers van de twee partijen, die ge
zamenlijk de vrijzinnige partij met het wapen dei'
negatie verslagen hebben, in een ministerie te ver
eenigen. Wil men, naar het constitutioneel gebruik,
de gekozenen, op wie de kiezers blijkbaar het grootste
vertrouwen hebben gesteld, daartoe uitzoeken, dan
zouden de heeren Oppedijk, Titus van Asch van Wijck,
Iluber, A. van Dedem, benevens de roomsch-katholieke
leden, die nagenoeg zonder oppositie gekozen zijn,
Schaepman, van Baar, Brouwers, Haffmans e tutti
quanti met portefeuilles moeten belast worden. Een
zoo samengesteld ministerie is tot alles in staat, behalve
tot regeeren. Het ligt daarom voor de hand, dat de
regeering over Nederland, tijdens het vierjarig leven
dezer nieuwe Kamer van Honderd, zal worden gevoerd
op de manier, waarop dat in den laatsten tijd heeft
plaats gehad. De leiders van de twee tot eene schijnbare
meerderheid samengesmolten kerkelijke minderheden,
onbekwaam zelf de teugels van het gezag te voeren,
zullen dat moeten opdragen aan zetbazen, aan staats
mannen van beroep, die het laveeren, het schipperen,
het balanceeren en op het slappe koord manoeuvreeren
grondig verstaan en, zelf weinig met overtuiging
geplaagd, uitnemend de kunst verstaan om, tusschen
allerlei overtuigingen door, een schijnvertoon van
regeering op te houden, waarbij de volksbelangen
verwaarloosd en geen enkel beginsel, dan alleen dat
der politieke immoraliteit, wordt gediend.
Ziedaar het waarschijnlijk gevolg van het votum
van 6 Maart. De kiezers zijn genoeg gewaarschuwd;
zij hebben het zóó gewild: wie niet hooren wil, moet
voelen. U. D.
De raad van toezicht op de spoorwegdiensten heeft
de Nederlandsche spoorwegondernemingen verzocht,
in hunne dienstreglementen eene bepaling op te nemen
omtrent wering van het gebruik van sterken drank
door het locomotief-personeel en, zoo die bestaat, in
dier voege aan te vullen of te wijzigen: «dat niet
alleen dronkenschap, zelfs in den lichtsten graad, van
locomotief-beambten met ontslag uit den dienst zal
worden gestraft, doch dat diezelfde straf zal worden
bedreigd, wanneer bij dit personeel tijdens de uit
oefening van den dienst sterke drank wordt gevonden,
of hetzij in de werkplaatsen (waaronder ook de loco-
motiefloodsen) hetzij op de locomotief wordt aangetroffen,
en kan worden aangetoond, dat die sterke drank door
hun toedoen of hun medeweten aldaar is gekomen.
De Tijd, er op wijzende dat «onze overwinning"
bij de stembus van 6 Maart vooral zedelijk een
schitterende te noemen is materieel zal hare belang
rijkheid nog voor een groot deel op 20 Maart worden
uitgemaakt vraagt: wat zal van die overwinning
het gevolg zijn Sommige, men kan gerust zeggen
bijna alle liberale organen hebben dat verschil met
de donkerste kleuren geteekend, De Tijd meent, dat
het zoo'n vaart wel niet loopen zal. «Wij gelooven
niet eens, dat de rechterzijde, al werd zij meerderheid,
zich zoo gretig zal toonen om de nalatenschap van
den heer Heemskerk te aanvaarden. En zij heeft alle
reden, onzes inziens, om, zelfs met inachtneming van
alle parlementaire vormen en usantiën, indien zij wil,
het overnemen dier nalatenschap beslist te weigeren.
Die reden heeft de vroeger oppermachtig regeerende
linkerzijde, in overleg met den heer Heemskerk zei ven,
haar vroeger welwillend aan de hand gedaan, zoowel
in de samenstelling der Eerste Kamer als in het
onverdeeld houden der meervoudige districten. Moet
de rechterzijde regeeren, zij doet het met een krachtige
meerderheid in het parlement. Waar door het geknoei
aan de districtsverdeeling, waar door het in stand
houden van de Provinciale Staten, het kiescollege voor
de Eerste Kamer, die meerderheid belet wordt, of op
onrechtmatige wijze belemmerd, daar rust de plicht
tot het aanvaarden van het roer van staat zeker niet
op de rechterzijde
Daarentegen legt de Stand, er den nadruk op, dat
de Kamer »om", is, en «om zonder Wintgens." Dit feit
van onberekenbare gevolgen worde wel en scherp in
het oog gevat; want dit is thans het uitgangspunt
voor alle verdere actie. In alle districten heeft men
thans te bedenken, dat er in geen geval een liberalis
tisch kabinet kan optreden, en dat de keus thans
alleen deze is: Wat wilt ge: uw vaderland vier jaren
lang overgeven aan de ellende van een Kamer, die
op het doode punt is? Of wel, zult ge meehelpen,
om de meerderheid krachtig en daardoor aan het
komende kabinet de regeering mogelijk te maken?
Dat is de spil, waar heel deze herstemming om draait.
De anti-revolutionaire kiesvereenigingen «Nederland
en Oranje" te Amsterdam en Nieuwer-Amstel hebben
besloten, bij de a, s. herstemming tusschen de heeren