ZIIRIKZEESCIiË COURANT.
voor het arrondis- Ajftrx semen! Zierihzee.
1887. No. 20. Woensdag 9 Maart. 90ste jaargang.
NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD
Binnenland.
*7 91,058
Deze Courant verschijnt DINSDAG- en VRIJDAG-AVOND,
uitgezonderd op FEESTDAGEN.
Prijs per drie maanden f 1,-. Franco per post f 1,-.
Afzonderlijke nommers 5 Cent, met Bijblad '10 Cent.
PRIJS DER ADVERTENTIE N:
Per gewone regel 10 Cent. Huwelijks-, Geboorte-
en Doodberichten van 16 regels 60 Cent.
Dienstaanbiedingen van 1-5 regels, mits contant betaald, 25 Ct
Alle stukken, de redactie betreffende, /relieve men niterlijk een dag1 voor de uitgave in te zenden aan den uitgever H. lAEEMAN.
ZIERIKZEE, 8 Maart 188 7.
Door het Departement van Binnenlandsche Zaken
is een kaart vervaardigd, aanwijzende een volledige
beschrijving der Geneeskundige hulp in Nederland;
dezelve bevat verschillende teekens en daarbij gevoegde
cijfers, aanduidende het aantal inrichtingen tot ver
pleging van zieken, alsmede dat der geneeskundigen
en dat der vroedvrouwen in elke gemeente des lands
in het jaar 1886. De inrichtingen zijn verdeeld in
Rijks-, Provinciale-, gemeente- en Inlichtingen van
bijzondere personen of zedelijke lichamen en Inrichtin
gen van gemengden aard.
Dat wij slechte tijden beleven, wordt algemeen aan
genomen en evenzoo is men het eens, dat het kapitaal
te veel in enkele handen is. lntusschen blijkt het toch,
dat er nog wel wat gebleven of gekomen is in handen
van hen, die men wel geen kapitalisten zal noemen.
Voor geheel Europa berekent de heer De Malarce,
dat de spaarbanken thans zeven duizend millioen
gulden in bewaring hebben, van 23 millioen arbeiders
en andere nijvere spaarzame burgers.
De spaarbanken zijn verre van eene eeuw oud en
hare ontwikkeling staat minstens in dubbele evenredig
heid tot den tijd van haar bestaan. Dat op die wijze
mettertijd het geheele kapitaal zou worden verplaatst
en zou komen in het bezit van de sparende arbeiders
en kleine burgers, kan men niet beweren, maar dit
is toch één der wegen, welke tot eene betere ver
houding leiden, zonder dat geweldige schokken daartoe
worden vereischt. In elk geval is het een bemoedigend
verschijnsel en getuigt het tegen de stelling, dat de
algemeene armoede veld wint.
Mr. Keuchenius heeft in de zitting der Tweede
Kamer van 23 Februari de veroordeeling van Domela
Nieuwenhüis ter sprake gebracht. Jhr. mr. C. de
Jonge, lid van het gerechtshof te 's Hage, hoewel
persoonlijk bij de zaak niet betrokken, komt in een
«open brief", geplaatst in het D. v. Z. H., daartegen
op, en wijst den heer Keuchenius op tweeerlei dwaling:
de eerste dat hij de perken van bevoegdheid des volks
vertegenwoordigers in dezen verre, zeer verre te buiten
is gegaan en een zeer ongepasten aanval heeft gedaan
op de onafhankelijkheid des rechters, die vrij moet
zijn en blijven in zijn oordeel over de zaken, welke
aan zijne beslissing worden onderworpen, en de tweede,
dat de wet geen mindere straf toelaat dan den ver
oordeelde is opgelegd, en ook geen gelegenheid laat
tot het in aanmerking nemen van verzachtende om
standigheden. »Ik kan haast niet aannemen", zoo
eindigt de brief, »dat dit UEd.Gestr., zoo doorkneed
in de Nederlandsche en Indische wetgeving, onbekend
was. En is dit zoo, dan herhaal ik, wat ik hier vroeger
schreef: »Uwe critiek over de uitgesproken straf is
ongepast, om er geen ander woord voor te bezigen,
want als het u bekend was, dat de rechter, zoo hij
Domela Nieuwenhuis schuldig achtte (waaromtrent
hem en niet u het oordeel is verbleven), geen mindere
straf mocht opleggen en UEd.Gestr. durft dan beweren,
»dat hij zeer zwaar gestraft is", dan wil ik de quali-
ficatie hier niet nederschrijven, die aan eene dergelijke
critiek moet gegeven worden. Doch, WelEdelGestr.
Heer, hoe moeielijk het er bij mij in kan, dat gij dit
alles niet zoudt geweten hebben, ik wil aannemen,
dat ook hierin door u te goeder trouw is gedwaald.
»Ëén raad meen ik u dan toch te moeten geven - en
hiermede besluit ik dit schrijven dat UEd.Gestr.,
alvorens u te wagen aan de critiek van wel overwogen
en omstandig gemotiveerde rechterlijke uitspraken, de
hooggeplaatste magistraatspersonen, die (volgens uwe
mededeelingen, Handelingen II, bl. 919) van eenzelfde
gevoelen met u waren, raadpleegt over de vraag, of
het raadzaam en gepast is, zich als volksvertegen
woordiger te plaatsen op den stoel, die alleen voor
den rechter bestemd is."
De heer Keuchenius heeft hierop geantwoord. Hij
komt op tegen het verwijt van ongepaste critiek-
oefening en inbreuk op de onafhankelijkheid en vrijheid
der rechterlijke machtdat verwijt zou z. i. wellicht
achterwege gebleven zijn, indien er meer geloof ge
slagen was aan zijn verzekering, dat hij volstrekt
niets wenscht af te doen aan de waarde van het
rechterlijk vonnis.
Terugkomende op zijne vergelijking van de ver
schillende straffen, die in twee gelijksoortige gevallen
zijn toegepast in Nederland en in Indië, wijst hij er
op, dat in Indië de bestaande voorschriften op druk
pers-overtredingen tot nadere voorziening blijven gelden,
terwijl in Nederland, met het in wei king treden op
1 September 1886 van het nieuwe Wetboek van
Stafrecht, ook op dat tijdstip de wet van 1 Juni 1830
Ned. Stbl. No. 15 bij art. 3 der overgangswet afge
schaft en ter beteugeling van het misdrijf, bedoeld
in art. 1 der wet van 1 Juni 1830 of in art. 23
1 van het reglement op de drukwerken in N.-I.,
art. 113 van het wetboek van strafrecht, onder be
dreiging van een gevangenisstraf van ten hoogste één
jaar of geldboete van ten hoogste drie honderd gulden,
van kracht zijn geworden.
Denkt gij nu, bij toepassing van het strafrecht,
ook a an de mogelijkheid eener »rétroactivité humaine,
politique et favorable", waarvan Demolombe schrijft
»La société, en effect, ne peut avoir intérêt a l'appli-
cation d'une peine rcconnue trop sévère et qui, d'ailleurs,
ne saurait plus être exemplaire" dan zal het u mis
schien niet langer moeielijk vallen te erkennen, dat
ik, zonder een oogenblik den rechter te verdenken,
één jaar celstraf tegenover drie maanden correctioneele
gevangenisstraf zeer zwaar heb kunnen noemen."
De heer de Jonge wijst in zijne repliek den heer
Keuchenius op de bepaling van art. 31 der over
gangswet, houdende bepalingen betreffende strafbare
feiten vóór 1 September 1886 gepleegd en op of na
dien dag te berechten. Daaronder ressorteerde de zaak
van Domela Nieuwenhuis. De wet van 1 Juni 1830
moest dus door den rechter, die D. N. schuldig achtte,
toegepast worden, en deze verbiedt, en ook uit anderen
hoofde was niet toegelaten, ook al had de rechter
verzachtende omstandigheden in aanmerking willen
nemen, om eene mindere straf dan de opgelegde uit
te spreken. Met de Indische wetgeving en hare ver
gelijking met de onze hebben wij in deze zaak niets
te maken; wel echter met de vraag, of de volks
vertegenwoordiger het recht heeft om zich, gelijk door
den heer Keuchenius den 23 Februari j.l. gedaan is,
op den stoel des rechters te plaatsen. Daaromtrent
blijft de heer de Jonge zijne meening volhouden.
Het W. v. h. R. schrijft, naar aanleiding van dit
geval: »Wij hopen dat dit staaltje van kritiek van
strafrechterlijke uitspraken der rechterlijke macht door
een lid der wetgevende macht, in onze parlementaire
geschiedenis een unicum zal blijven. Wat zou er wel
gebeurd zijn, indien een ander afgevaardigde, die het
met den heer Keuchenius niet eens was, diens ver
derfelijk voorbeeld was gevolgd en ook over de waarde
der rechterlijke uitspraken in zake Domela Nieuwenhuis
was in debat getreden? Wat zou er op die wijze
geworden zijn van de zelfstandigheid der rechterlijke
macht en de waardigheid der wetgevende?"
U. DU.
De bekende kwaal, waaraan Z. M. de Koning lijdt,
verbiedt hem, volgens een brief uit de Hofstad aan
de Midd. Ct.} het rijden en maakt het hem on
mogelijk zijn paleis te verlaten. «Schijnbaar gezond,
ondervindt Z. M. toch bijna doorloopend de gevolgen
zijner ongesteldheid, welke van dien aard zijn, dat
eene onafgebroken bezigheid ook gedurende slechts zeer
korten tijd hem onmogelijk is. Een zeer ruim gebruik
van het Wildunger bronwater is het eenige middel
om den Koning hevige pijnen te besparen."
Vier dekens en pastoors te Maastricht, de heeren
F. A. Rutten, J. Ch. Rijkers, Aug. Baert en A. Sijben,
hebben thans eene verklaring openbaar gemaakt met
het doel den indruk weg te nemen, alsof de geeste
lijken in de hoofdstad van Limburg in alle deelen
zouden instemmen met de houding van een hunner
collega's, rector J. H. Wijnen, in zake de arbeiders-
enquête. Zij betreuren den ongunstigen indruk, die
ten nadeele der heeren Regout is teweeggebracht, en
deelen als hunne overtuiging mede, dat speciaal het
getuigenis betreffende het in- en uitpakken der ovens,
niet slechts te scherp gekleurd of minder nauwkeurig,
maar wel degelijk overdreven mag genoemd worden.
Eene andere overtuiging staat intusschen bij hen
niet minder vast, namelijk dat, niettegenstaande de
aanmerkelijke verbeteringen in de laatste jaren, inzonder
heid in de sectie van den heer Louis Regout, op
stoffelijk gebied aangebracht, nog een en ander te
doen overblijft, wat tot het welzijn der werklieden
bevorderlijk is; dat verder maatregelen te treffen zijn
tot vermindering der gevaren, waaraan de werklieden
op zedelijk gebied zijn blootgesteld; dat eindelijk door
uitbreiding der voorzorgskassen aan de behoeften van
oude of door den arbeid onbekwaam geworden, werk
lieden, alsmede van arbeiders-weduwen en weezen, in
ruime mate moest worden tegemoet gekomen.
De heeren Rutten c. s. meenen te kunnen verzekeren,
dat do heeren firmanten er ernstig op bedacht zijn,
genoemde verbeteringen, naar gelang der omstandig
heden in te voeren.
Te Deventer zijn in tegenwoordigheid van eenige
autoriteiten proeven genomen (op kleine schaal), om,
voor het spoedig blusschen van brand, ammoniakwater
als brandbluschmiddel te gebruiken. De proeven zijn
volkomen
Uit het jaarverslag over '1886 van den Kon. West-
Indischen maildienst blijkt, dat de toestand der Maat
schappij gunstig en vooruitgaande is, terwijl het geregeld
volbrengen der reizen haar goeden naam bevestigde
cn versterkte. In West-Indië bleven de vrachten laag
en waren zij soms nog lager dan in 1885. De verwachting
echter, dat de hoeveelheid der op de thuisreizen ver
voerde goederen vermeerderen zou, werd niet beschaamd,
evenzoo nam het passagiers-vervoer eenigszins toe.
Met eenige bezuinigingen zijn de financieele uitkomsten
dan ook niet onaanzienlijk verbeterd.
De exploitatie leverde over 1886 een batig saldo
vanf 100,819
waarvan nadeelig saldo der rente-reke
ning moet afgetrokken ad9,761
voorts af: 5 pet. voor afschrijving op
schepen48,948
42,110
welke som moet strekken tot vermindering van het
verlies-saldo van vorige jaren, waardoor dit cijfer van
f 62,846 tot f 20,736 wordt teruggebracht.
Het assurantiefonds bedroeg 31 Dec. f 19,284.
De directie hoopt in 1887 het verlies geheel in te
halen. Ind. Mere.
De Haagsche bladen bevatten het volgend schrijven
van den burgemeester van 's Gravenhage omtrent de
toedracht van 't ongeval met het rijtuig van H. M.
de Koningin, op 19 Febr. j.l.:
«Herhaaldelijk worden mij in den laatsten tijd