voor het arrondis- sement Zierihzee. 1886. No. 100. Woensdag 29 December. 89ste jaargang. NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD Binnenland. zïMïkzeesche courant. Deze Courant verschijnt DINSDAG- en VRIJDAG-AVOND, uitgezonderd op FEESTDAGEN. Prijs per drie maanden f 1,-. Franco per post ƒ1,- Afzonderlijke nommers 5 Cent, met Bijblad 10 Cent. PRIJS DER ADVERTENTIE N: Per gewone regel 10 Cent. H u w e 1 ij k s -Geboorte- en Doodberichten van 16 regels 60 Cent. Dienstaanbiedingen- van 1-5 regels, mits contant betaald, 25 Ct. Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men niterl'ik een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever H. LAKEIVMAN. ZIERIKZEE, 2 8 December 1 886. In vele gemeenten is men gewoon aan »het oude in het nieuwe schieten" in den avond van 31 December. Hel kan daarom zeker zijn nut hebben mede te deelen wat Artikel 429 van het Nieuwe Strafwetboek te dien aanzien zegt. Met een geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden wordt gestraft: «Hij, die een vuurwapen afschiet, een vuurwerk ontsteekt of een vuur aanlegt, op zoo korten afstand van gebouwen en goederen dat daardoor brandgevaar kan ontstaan." Men zij dus voorzichtig Onlangs kwam een klacht voor in den Werkmans bode over het exploiteeren van kinderen in de Fransche opera. De hoofdcommissaris van politie heeft terstond een onderzoek gelast, waai uit het volgende gebleken is. Alleen iri de opera's »Aïda" en »Carmen" zijn dit jaar kinderen in de koren werkzaam geweest, in vie eerste 12 en in de tweede 11, grotendeels dezelfde. Van al dezen had er slechts één den leeftijd van 12 jaar nog niet ten volle bereikt. Voor vervolging wegens dit éérie feit zijn geen termen gevonden, omdat het geen die kinderen op het tooneel te verrichten hadden, niet geacht werd te behooren tot de bij de wet verboden diensten. In dien zin is ook door den Hoogen Raad in hoogste instant^ beslist, toen jaren geleden een vervolging is ingesteld, wegens het optreden van mej. Sophia Spoor bij het Nederlandsch Tooneel. Het Vad. voegt er bij, dat de meesten der kinderen, zoo niet allen, door lmn ouders of betrekkingen reeds tot de tooneelwereld behooren. De positie van het onlangs nabij IJmuiden gestrande stoomschip «Stella" is nog geheel dezelfde. De lossing heeft plaats over den wal. De zevende lichter is naar Amsterdam gesleept. Het Gerechtshof te 's Gravenhage heeft bevestigd het vonnis der Rechtbank te Middelburg, waarbij een hotelhouder uit Terneuzen een jaar gevangenisstraf is opgelegd wegens verduistering van geld, hem door zijn dienstbode in bewaring gegeven. Uit Amsterdam schrijft men aan het Utr, Dagblad Toen het oude logement «de Munt" nog bestond, ter plaatse waar thans het nieuwe, sierlijke gebouwtje tegen deri bekenden Munttoren is verrezen toen was er in dat hölel ééne kamer, waar vele ouden van dagen zullen het zich nog herinneren niemand wilde logeeren. De nieuwe kasteleins, die van tijd tot tijd de zaak overnamen, hadden mogen spotten met <le bewering van hunne voorgangers, dat kamer No. 13 voor logies ongeschikt was; zij mochten er des ondanks de ramen openzetten om de vunze vochtige lucht te verdiijven, een nieuw behang op den wand plakken, nieuwe meubelen er in plaatsen, een frisch bed er neêr stellen nauwelijks hadden zij voor den eersten nacht eenen onbekenden vreemdeling (anderen wei gerden positief haar te betrekken) die kamer aange wezen, of tegen twee uur, als alles in het huis in diepe rust was, klonk plotseling een angstig gillen op kamer No. 13, de deur werd niet geweld open gerukt, en zij of hij, die haar bewoonde, stormde plotseling met te berg staande haren, het angstzweet op het gelaat in nachtgewaad de trappen af en luide klonken de angstkreten door het hotel en wekten al de gasten. Natuurlijk zag na zoo'n eerste proef ook de nieuwe kastelein er van af kamer No. 13 te ver huren en zij werd dicht gespijkerd als voorheen, om eerst, als het huis weer van eigenaar veranderde, voor even korten tijd te worden geopend. Die beruchte kamer No. 13 was, zooals van zelf spreekt, dikwijls het onderwerp der gesprekken van de gasten als zij in de gezelschapskamer gezellig om den haard zaten. En menigeen ging met angstig klop pend hart naar zijne eigene kamer en slechts de stout- moedigsten durfden hun intrek nemen in de nabij gelegen vertrekken, hoezeer de kastelein zijn best ook deed, om juist deze door geriefelijk ameublement boven de andere aantrekkelijk te maken. Ik was nog jong, toen ik ook éénmaal daar logeerde en onder het genot van een glas punch het vei haal aanhoorde van, een ouden kellner, die jaren lang daar gediend had en menigen nieuwen meester vooi kamer No. 13, maar steeds vergeefs, gewaarschuwd had. De man vertelde op eenvoudige, maar op zoo stellige en zoo aangrijpende wijze, dat, hoe ongeloovig men zich ook voorgenomen had te zullen zijn, men toch ten slotte in angstige spanning met open mond naar hem •luisterde en als men het oog een oogenblik van hem afwendde, orn naar de gezichten zijner medehuorders te zien en daarop ook de gewaarwordingen las, die men zelf gevoelde, dan klopten de harten bijna hoorbaar. Ziehier waar zijn verhaal op neêikwam. Voor vele, vele jaren lang vóór dat. de oude kellner het levenslicht had .vinschouwd op een laten, donkeren stormachtiger) "Kerstavond, hield plot seling een rijtuig voor de deur stil. Met luid geweld werd de klopper op de deur bewogen. De kastelein, die rustig met zijne vrouw en kinderen in de huis kamer zat, schrikte op. Wie kon daar nog zoo laat zijn? Op dezen avond verwachtte hij geene gasten; integendeel, allen, die er geweest waren, hadden zijn huis verlaten, orn den eigen haard, den eigen lieven kring van vrienden en verwanten op te zoeken en zich te herinneren dat er niets gaat boven een eigen thuis, al is het nog zoo nederig, boven een eigen disch, al is hij nog zoo sober. En wie nu hier? Toen hij de deur opende, stond voor hem een groote man, met zwaren baard, gehuld in een ruimen bonten mantel. Hij haalde een beurs uit en betaalde op vorstelijke wijze den koetsier zonder een woord te spreken, stapte hij dpn kastelein voorbij en sleepte onverschillig niet zich mee eene tengere, bleeke vrouw, die aan zijné ai men hing. Op bevelenden toon eischte hij een kamerDe kastelein haastte zich en leidde het zonder linge paar eerst naar de gezelschapskamer, waar de haard spoedig helder opflikkerde. Ongeduldig stapte de vreemdeling voor het vuur op en neer, terwijl in- tusschen de zwakke vrouw in een hoek op een stoel was neergezonken en telkens zuchtend de handen wrong en de oogen ten hemel sloeg. Eindelijk was de kamer gereed kamer No. 13. Ruw greep hij haar bij den arm en volgde den kastelein, die sprakeloos, met de kaars in de hand, hen voorging en met een onbeantwoord «goeden nacht!" afscheid nam. Lang nog luisterden de kaste lein en zijne vrouw op de trap, maai ze hoorden niets dan fluisteren: driftig, dreigend van hem; angstig, smeekend van haar. Eindelijk hooiden zij een stoel aan de tafel schuiven en zij hoorden de fluisterende mansstem niet meer; slechts het doffe snikken der vrouw, die haar gelaat in de kussens scheen te verbergen. Daarna gingen zij te bed. Maar nauwelijks in den eersten slaap gedompeld, droomden zij beiden dat ze eene vrouwenstem angstig hoorde gillen vergiffenis, moord! hoorden roepen. Langzamerhand werd die droom werkelijkheid. Zij vlogen op, zij hoorden duidelijk de stem, zij snelden naar kamer No. 13, maar daar was alles stil. Hij klopte aan geen antwoord. Het 'moest toch verbeelding geweest zijn. Ofschoon zij weer te bed gingen, slapen deden de kastelein en zijne vrouw niet meer! En liet eerste, wat zij in den vroegen morgen deden, was hunne vreemde gasten te gaan wekken. Zij klopten, klopten nogmaals, maar geen teelten van leven hooiden zij daar binnen. De deur was van binnen gesloten. De politie .werd gehaald, de deur opengestoken en daar lag het ontzielde lijk der vrouw, wreedaardig met de handen door den grooten man geworgd, op het bed. Het raam aan de Singelzijde stond open. Op de tafel lag een beurs gevuld met goud en een open brief, waarin hij schreef, dat liet geld voor de begrafenis was, dat hij zijne vrouw verworgd had, omdat hij van haai' ontrouw overtuigd was; dat hij zelf nu ook het leven moede was. of toch opgehangen zou worden, en daarom maar in het Singel gesprongen wasen ten slotte, dat hij op het kerkhof niet naast haar wou liggen. Verder niets; hoegenaamd niets. Geen naam, geen enkele aanwijzing. Zijn lijk weid inderdaad onder het venster van het hótel uit het water opgehaald. Aan zijn uitersten wil werd voldaan en van het geld, dat er overbleef, heeft de toenmalige kastelein een geheel nieuw ameublement en behang voor No. 13 gekocht en het oude verbrand. Maar het mocht niet baten. De geesten der beide ongelukkiger) komen altijd hier naar No. 13 terug. Zijn geest kan men soms al vroeg zien zwevenals het mistig weer is en een dikken nevel hangt boven het water, dan is het of eene donkere gestalte in een wijden mantel uit het water opstijgt. Sommige onge- loovige spotters beweren, dat liet de due d'alf is die vóór de brug staat, maar dat is roekélooze spotternij. Als de wind huilt onder die brug door, dan moet ge hooren hoe akelig het klinkt: «ik had u zoo lief! ik had u zoo lief!" En bovendien, wie durft het wagen op No. 13 den nacht door te brengen?! Hoevelen heb ik er al niet gehoord, die onwetend daar gelogeerd hadden, wier verbeelding dus niet kon geprikkeld zijn. En hunne verklaringen staven het immers, dat die onbekende vreemdeling nog na zijn dood door onverzadelijke wraakzucht is bezield. Wrokkend zweeft zijn geest hier nog rond en komt eiken nacht op die kamer, loerend op de vrouw, die zooveel liefde met ontrouw heeft beloond. En als daar iemand op dat bed ligt, dan valt hij er als een tijger op aan, slaat de ijskoude vingeren om den hals n drukt zoo loodzwaar op den slapende, dat hij stikken zon als hij niet met een luiden gil overeind vloog. Dan vlucht de geest en springt met het hoofd vooruit uit het raam. Aan den gil heeft hij dan gemerkt, dat het zijne vrouw niet was. «En in den Kerstnacht, meneer," zoo besloot de oude kellner zijn verhaal, «in den Kerstnacht ga ik nog niet voor een millioen in No. 13. Als het dan stormt, zooals in dien verscluikkelijken nacht, dan is het alsof wraakzucht en wroeging in dien geest strijden om d<? bovenhand Dan hoort rrien, nu eens zijn angstig gillen, zijn kermen zelfs, dan weer zijn afgrijselijk: sterven zal je. ik had je zoo lief. ik had je zoo lief." Ik sliep niet gerust dien nacht, vooral niet omdat het nog al woei en ik waarachtig niet veel moeite behoefde te doen, orn in het huilen van den wind door de reten der ramen en deuren van het oude huis het akelig gillen: «sterven zal je! ik had je zoo lief!" te herkennen. Ik geloof zelfs, dat ik één keer ook nog een heel klein gilletje gelaten heb. Maar wie doet dat niet eens meer in zijn slaap? Ik hoop maar, dat mijne lezers er geen onrustige droomen door zullen hebben anders had ik deze kerstvertelling liever ongeschreven gelaten. Naar men aan het Hbl. mededeelt, is de portefeulle van marine aangeboden aan den kapt. ter zee C. H. Bugaert, thans commandant van het eskader in West- Indië, en aan den kapt. ter zee C. H. Le Bron de Vexela, laatstelijk commandant van den «Nautilus". Beiden hebben er voor bedankt.

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1886 | | pagina 1