In het Amsterdamsch strooibiljet aan de werkeloozen tot liet houden een er monster-meeting Jezen wij Wij eischen recht op arbeid in ruil voor brood." Be bedoeling zal wel zijn: «recht op brood in ruil voor arbeid." Verder krijgen de werkeloozen dezen wenk«Men schame zich niet voor op lompen ge lijkende kleerenmen toone der bezittende klasse hoe de werkelijke toestand is geworden." Begrepen! Een goed verstaander heeft maar een half woord noodig. Sinds onheugelijke jaren vormden de bewoners van de Smeden te Zwolle een gilde of vereeniging, bekend onder den naam van »Onze Lieve Vrouwen Broederschap" (van St. Jan). Den 24 Juni, den dag aan den Heilige van dien naam gewijd, vieren de Smedenaars telken jare door een feestelijke bijeenkomst ten huize van clen tijdelijken procurator of elders. Dit gebruik heeft stand gehouden tot nagenoeg '1878 De laatste procurator, 0. Hagedoorn, heeft met goedvinden der gerechtigden de eigendommen van het gilde (kannen, kroezen, bekken, enz.) aan het Historisch Museum op het Aa-plein afgestaan en het batig saldo van de kas, ten bedrage van 30,07, aan de algemeene armen geschonken, zoodat de Broederschap thans ontbonden is. De papieren van het gilde zijn in handen van den heer Elberts, die op zijn «Historische Wandelingen door Zwolle" stellig niet in gebreke zal blijven te gelegener tijd ons omtrent «St. Jan met het ketteltien" breeder in te lichten. Ziu. Ct. Het Hbl. bevat een nieuwen aandrang tot samen werking op het stuk van grond wetsherziening. Afgezien van een aantal andere, zeer gewenschte verbeteringen, zijn er vooral twee onderwerpen, die niet langer aan de tegenwoordige regelen mogen worden overgelaten: de troonsopvolging en het kiesrecht. De troonsopvolging vooral eischt onverwijlde aandacht, zal ons land behoed worden voor ernstige ongelegenheden van internationalen aard; Met was reeds eene roekeloosheid van de regeering, dat zij niet tegelijk met de wijziging van Art. 198 de herziene regeling der troonsopvolging had voor gedragen, hoewel de voorstellen der staatscommissie, welke zij nu in hoofdzaak wil volgen, reeds meer dan een half jaar in haar bezit waren. Ware tegelijk dat onderdeel aanhangig gemaakt, alle partijen hadden zich stellig vereenigd om het land in dat opzicht voor de gevaren eener onzekere toekomst te beveiligen. Dat is niet geschiedzestien maanden zijn sedert verloopen, zonder dat de regeling der troonsopvolging is verbeterd. Is langer uitstel geoorloofd? Mag dat dreigend gevaar langer blijven bestaan? Mag men de kans loopen, dat het regentschap intreedt, zonder dat de herziening is ter hand genomen of ten einde gebracht, en dan een grendel is geschoven voor de eenige deur, die een uitweg biedt? Mag een zoo hoogst ernstig staatsbelang op den achtergrond worden gedrongen door den partijstrijd? De Werkmansbode, het orgaan van den heer Heldtverklaart zich voor wijziging van Art. 194 onder voorwaarde, dat dan ook het algemeen stemrecht de oplossing der kiesquaestie worde. «Het eene zonder het andere zou nog erger dan onbillijk, zou hoogst onrechtvaardig zijn. Dan krijgt het volk geen stemrgcht en verliest het de waarborgen, die hei-ji» ten minste nog heeft voor goed onderwijs.-- - «Zij, die onveranderd behoud van Art. 194 der Grondwet vragen, geven daarmede blijk, misschien .zondsr dat zij 't meenen, geen grondwetsherziening te willen. Hen kunnen wij dus zegt de Werkmans bode alreeds niet steunen, omdat wij wèi grond wetsherziening willen, zonder welke algemeen stemrecht onmogelijk is. Maar zijn er anderen, die Art. 194 willen prijs geven voor een kiesrecht, dat het algemeen opnieuw uitsluit, dan verdienen de behouders veeleer onzen steun, want dan is het verkieselijker het slechte te weren, in afwachting van het betere. «Onze leus zij dus: wel prijsgeven van een regeling van het onderwijs bij de Grondwet, mits er algemeen stemrecht kome; maar zonder dat in geen geval; dan liever niets en afgewacht. De verantwoording van wat gebeuren kan bij het volhouden van een langduriger verzet, blijve dan voor hen, die baar willen dragen." De Arnh. Ct. betreurt de onverschilligheid jegens onze buitenbezittingen, een der treurige gevolgen van den lichtvaardig ondernomen oorlog tegen Atjeh. Nieuw-Guinea, het geheimzinnig vaderland van den paradijsvogel, welks westelijk gedeelte ons toebehoort, heeft in den laatsten tijd de aandacht getrokken van Engeland en Duitschland, die ieder een deel hebben in bezit genomen, met volkomen eerbiediging onzer grenzen. Waar het bezit van die landstreek door twee groote mogendheden als een begeerlijke aanwinst wordt beschouwd, zullen ook wij de vraag te overwegen hebben, welke verplichtingen het ons toevertrouwde pand ons oplegt. Het zou op den weg der Indische regeering liggen, jaarlijks een stoomschip uit te zenden tot het doen van peilingen en plaatsbepalingen, waar door onze geografische en etlmografische kennis dezer kusten belangrijk zou gebaat worden en dat tevens tot verhooging van ons prestige zou strekken. Boven dien zon het denkbeeld overweging verdienen te Dorei, waar een station der Utrechtsche Zendingsvereeniging gevestigd is, een civiel gezaghebber of controleur aan te stellen. Hoewel wij sedert 1836, toen het fort du Bus aan de Tritonsbaai, wegens gezondheidsredenen, moest verlaten worden, geen feitelijke vestiging in Nieuw-Guinea hebben gehad, wordt het westelijk deel van dat eiland sinds drie eeuwen tot ons koloniaal bezit gerekend en is het sedert altijd als eene onder- hoorigheid en aanhangsel der Molukken beschouwd en beheerd geworden. Dc Arnh. Ct. betreurt daarom te meer, dat de door den minister van koloniën aangevraagde subsidie ten behoeve van het Aardrijkskundig Genootschap voor een onderzoekingstocht naar Nieuw-Guinea door de Tweede Kamer is verworpen geworden. De gronden, die daar voor werden aangevoerd, kwamen haar uiterst zwak voor, en zij vertrouwt dan ook, dat de minister het volgend jaar niet eene buitengewone subsidie zal aan vragen, maar de ƒ40,000, die gewoonlijk voor weten schappelijke onderzoekingstochten worden uitgetrokken, ten behoeve van Nieuw-Guinea zal aanwenden. Zooals de ondervinding geleerd heeft, beschikt de Indische regeering over een voldoend materieel en personeel, ter verkrijging der gewenschte resultaten. Met bevreemding las de Arnh. Ct., dat in het D. v. Z.-H de meening werd uitgesproken, dat, nu de volksvertegenwoordiging blijkbaar van Nieuw-Guinea niets weten wilde, de afstand dezer bezitting aan Duitschland misschien nog de verstandigste daad zou zijn. Als motief voerde dat orgaan aan, dat wij meer van Engeland dan van Duitschland zouden te vreezen hebben. Waarop die onderstelling berust, werd evenwel niet aangetoond, en kan ook moeielijk bewezen worden. Van welke zyde ons het grootste gevaar wacht, is moeielijk te gissen, meent de Arnh. Ct. Het verstan digste is, dat wij onze bezittingen op Nieuw-Guinea eenvoudig handhaven, te meer, daar een afstand aan Duitschland ons, volgens de bepalingen van het tractaat van 4824, met Engeland, in moeilijkheden zou kunnen brengen, zooals het Dagblad zelf erkent. Er wordt uit het Noorden, in het daar verschijnend blad Het Noorden, een verstandig woordje gesproken over de dolzinnige opgewondenheid, waarmede tegen woordig over hefc hardrijden op schaatsen gesproken en een wedstrijd met Axel Paulsen beschouwd wordt als een zaak van nationale eer. «Schaatsenrijden is een Nederlandsch nationaal ver maak, zooals het een Deensch, Noorsch, Zweedsch, Engelsch, Duitsch, Russisch, Amerikaansch vermaak is, en waarbij onze eer even veel en even weinig betrokken is als de respectieve Deensche, Noorsche, Zweedsche etc.'sche eeren. 'k Zou er dan ook niet op neerkomen, ware er geen schromelijke overdrijving in het spel, ja, vond ik de zaak niet ernstig genoeg om met eenigen nadruk op de gevolgen te wijzen. Wie ooit van meer nabij het hardrijden en de hardrijders gezien heeft, moet zich afvragen, of er vbreenig.ugen be&taan, die L'ich ten doel stellen, krachtige mannen en jongelieden in den kortst mogelijken tijd en op de fatsoenlijkste wijzès naar de andere wereld te helpen. Als een dier werd afgetobd de wijze waarop deze mannen tot bovenmenschelijke inspanning worden aangezet, dan zou de «Vereeniging tot Dierenbescher ming" krachtig tusschenbeide treden. Maar hier is een middel gevonden om de martelaars juichend ter slachtbank te doen gaan en het doodrijden wordt hun een uitspanning, die met gouden medailles, eere diploma's en geld beloond wordt. Want doodrijden is het. Als hefc paard door den jockey, als de stier doof den toreador, wordt de rijder aangehitst door de schreeuwende en juichende menigtenog meer misschien door den prijs, die daar ginds den overwinnaar wacht, nog meer misschien door het opgezweept nationaal gevoel; nog meer door het dierlijk instinct, dat het paard dwingt zijn voorlooper voorbij te streven. Dit alles overspant zijn spieren en zenuwen en doet hem meer van zijn krachten vergen dan zij kunnen volbrengen. Hijgend, afgemat, niet in staat een verstaanbaar woord te uiten, zwoegt en zweet de lijder als een slaaf. Gelukkig nog als hij zijn doel bereikt heeft, als zijn bovenmenschelijke inspanning met een prijsje wordt beloond. Dan is de nationale eer, ze zij dan Duitsch, Engelsch of Hollandsch, gered. Want de eene of andere nationale eer komt met opgeheven vaandel, maar allen met gebroken borst uit het strijdperk. Te Hamburg kwam onze nationale eer zooveel zes tigste deelen van een seconde te laat. Een slag meer met de schaats op de 4600 meter lange baan, 't vaderland ware gered. Nu hebben wij met eer verloren, wordt er gezegd, dus met internationale eer, want er waren meer natiën die meekarnpten. Of houdt het «met eer verliezen" bij een zeker aantal seconden op? Dan is die eer af hankelijk van een kramp in 't been. 'k Zou er vrede mee hebben (want klein en groot we willen allen ons speelgoed, onze uitspanning, die ons dikwijls meer ter harte gaat dan hetgeen waartoe we geroepen zijn), als het maar niet schadelijk was. Rijdt schaatsen zooveel ge wilt, mnnr rijdt u niet dood! In dit geval toch zou het beter voor het vader land zijn geweest, te blijven rijden dan te sneven. Van tien «hardrijders" die ik gekend heb, zijn er vier schielijk gestorven, een paar anderen lijden aan tering. Wanneer men weet dat de hardrijders de sterksten onder de sterken zijn, spreken die cijfers duidelijk." Kunst, Wetenschap en Letteren. De Belgische regeering heeft een Rembrandt het portret van een oude vrouw, met de armen kruislings, voor zich uitziende voor 400,000 francs gekocht van den heer Bourgeois. Ongelukken, Kampen, Misdaden, enz. In een dorp nabij Leeuwarden werd iemand, die ongeveer 44 dagen van huis was en die naar men meende, op reis was naar Amerika, failliet verklaard. Toen de curator kwam om te inventariseeren, was de failliet terug, maar er werden weinig activa ge vonden, zelfs waren de boekrekeningen meest alle vol daan, zonder bij vermelding van data. De curator had de voorzichtigheid genomen om de namen der debiteuren op te teekenen, en vroeg den gemeente-veldwachter met hem te gaan en aan te wijzen waar die personen woonden. Curator en veldwachter hebben vier uren in den omtrek rondgeloopen, maar alle debiteuren hadden quitantiën van Januari of Februari. In het dorp terug komende, werd er een man uit het water gehaald; het was de failliet, die dafirop naar bed gebracht werd. Een paar dagen later werd den curator mee gedeeld, dat de failliet ergens bankpapier had ver borgen binnen het uur zat de curator in het rijtuig op weg naar de aangeduide plaats en vond daar ruim 600 aan bankpapier. In de Amst. wordt het volgende verhaald: Een timmerman, oppassend werkman en huisvader, had een werk aangenomen van zekeren fabrikant te Eindhoven, dat door hem solide en volgens accoord werd afgemaakt. Na afloop kwam de timmerman natuurlijk om zijn verdiend loon. De rekening werd gehaald en het geld geteld, de fabrikant verzoekt den man, de rekening te quiteeren. De timmerman, niet denkende aan de zegelwet, gebruikte geen plakzegel bij het afschrijven der rekening. Wat doet nu onze fabrikant? Hij dwingt, met de ongezegelde quitantie in handen, den werkman om een aanzienlijke korting toe te staan op zijn zuur verdiende penningen, hem met vervolging dreigende, indien hij mocht weigeren. De timmerman, die geheel en al ter goeder trouw handelde, moest van den nood een deugd maken en gaf toe. In den nacht van Dinsdag op Woensdag strandde het schip «Isis", uit Yarmouth, op de hoogte van West Hartlepool. Men hield de geheele bemanning voor verloren. Voorts strandde de brik Sarah" be noorden de stad Whitby. De uit 8 personen bestaande equipage werd door middel van den vuurpijlentoestel gered. Eindelijk strandde aan de kust van Norfolk de Betsy", uit Shields, met een lading ijzer en de Annie Gill", uit Goole, met tarwe; ook hier kwamen geen menschen om 't leven. Dezer dagen had in de gemeente Herpen een on begrijpelijke diefstal plaats. In de nabijheid van eene boerenwoning, op de Cool wijk, is des nachts een op stam staande eikenboom, ter dikte van ruim 4 M. in omtrek en ter lengte van ongeveer 16 voetafgezaagd en ontvoerd, zonder dat eenig spoor is achtergebleven langs welken weg en hoe het vervoer heeft plaats gehad. Wel bestaat het .ermoeden, dat de ontvoering is geschied over het ijs, maar geen enkel bewijs kan tot staving geleverd worden. Vanwege de politie is een ernstig onderzoek ingesteld, doch tot heden nog zonder gunstig gevolg. Te Bordeaux is een inbraak gepleegd inhet paleis van justitie. Eenige onbeschaamde dieven hebben zich daar vermoedelijk, in een hoek verborgen, laten insluiten en zich *s nachts door het zagen van gaten in een beschot en eene zoldering, toegang verschaft tot het bureel der griffie, waar zij voor ongeveer 8000 francs aan geld en kostbaarheden stalen. Ver volgens moeten zij door een venster uit het geheel gesloten gebouw zijn gevlucht. Geen der wachters heeft er iets van gemerkt. Eerst den volgenden morgen werd de diefstal ontdekt.

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1886 | | pagina 2