Nadat de Voorzitter, omtrent de aan Jhr. de Jonge te verleenen afschrijving nog eenige inlichtingen had gegeven, besluit de Raad overeenkomstig het voorstel. Op voorstel van Burgem. en Weth. wordt besloten: 1°. af te schrijven van H. X, Art. 1 (Onv, Uitgaven) begrooting '1885, op: a. H. Ill, Afd. I, Art. 4 (Jaarwedden van de beambten op de begraafplaats) 155,10; b. H. Ill, Afd. I, Art. 3 (Jaarwedden van de sluis- en brugwachters) f 100,16s; c. H. II, Afd. I, Art. 3 (Ontvangloon van den ambte naar belast niet de heffing van waaggelden) f 12,57s; d. II. VII, Afd. III, Art. 5 (Kosten van het instand houden van schoollokalen en onderwijzerswoningen) f 5,02s e. II. UI, Afd. III, Art. 6 (Voor aankoop van opgaande boomen) 70; 2°. te beschikken over den post voor Onv. Uitgaven der zelfde begrooting: a. tot een bedrag van f 23 tot toekenning eener gratifi catie aan eenige Rijksveldwachters, die bij de in het laatst van het vorige jaar in de gemeente plaats gehad hebbende ongeregeldheden hebben dienst-'gedaan. De Voorzitter deelde daarbij mede, dat, indien voor eene gratificatie aan de politie-beambten van de gemeentede daarvoor op de begrooting bestemde post niet voldoende blijkt te zijnhij daaromtrent later een voorstel zal doen b. tot een bedrag van f 20 ter betaling eener toelage over 1885 aan den heer II. O. Keidel voor het houden van toezigt op de ter markt verkochte koopwaren, waarop bij de begrooting voor '1885 niet is gerekend. De Voorzitter geeft vervolgens kennis: 1°. dat op den 29 December 1.1. zijn opgenomen de boeken en kas van den Ontvanger dezer gemeente, waarbij bleek, dat over 1884 en 1885 is ontvangen f 199237,92s en uitgegeven 201871,69 zoodat minder ontvangen is f 2633,76s "Waarbij komt het goed slot der rekening over 1883, voor zoover het niet op de loo- pende begrootingen in ontvang is gebragtad f 4168,68s er moest dus in kas zijn 1534,92 juist overeenkomende met de vertoonde gelden en gelds waarden; 2°. dat volgens de - door den Gemeentebouwmeester ingezonden staten, de opbrengst in 1885 is geweest van: zelkaseh f 4399,35; schorgrond en schorzoden f 365,90; leem f 154,96; graszoden en korenaarde f 38,05; gebruik van gemeentegrond f 110,125weekmarktgelden f 145,75 en van marktgelden buiten de gewone weekmarkten f 2,45. Voor kennisgeving aangenomen. Ten gevolge van de toezegging bij dë behandeling, der gemeentebegrooting voor 1886 gedaan, geeft de Voorzitter een vergelijkend overzigt van de buitengewone inkomsten en de buitengewone uitgaven van den dienst 1885. Die buitengewone inkomsten bedragen: a. aflossing van kapitaal door de gasfabriek verschul digd f '1510,75 b. opbrengst van zelkaseh4399,35 c. idem van opgaande boomen70,15 Zamen 5980,25 Daartegenover staan de buitengewone uitgaven a. bijdrage voor de herstelling van den toren f 1922,25 b. kosten van uitgraving van zelkaseh en effenen van uitgegraven terrein1703,66 Zamen f 3625,91 Hieruit blijkt, dat de buitengewone inkomsten, die moeten worden belegd of besteed voor buitengewone uitgaven, f 2354,34 meer bedragen. Burgem. en Weth. wenschen die som te besteden ter bestrijding der kosten van dat gedeelte van het werk aan de havendijken, dat als buitengewoon kan worden beschouwd. Daar de juiste cijfers evenwel nog niet kunnen worden opgegeven, zullen zij daaromtrent later een voorstel doen. Voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter brengt ter tafel, een verzoekschrift van den heer F. P. Visser, tijdelijk leeraar in de Pransche taal en letterkunde aan de Hoogere Burgerschool, waarin hij te kennen geeft, dat hjblijkens de door hem overgelegde acte, thans de volledige bevoegdheid voor het onderwijs in de Pransche taal bezit en verzoekt, dat de Raad hem over eenkomstig de gedane toezegging, definitief tot leeraar zal benoemen. De Voorzitter geeft te kennen, dat de Inspecteur tegen eene definitieve benoeming geen bezwaar heeft, en stelt namens Burgem. en Weth. voor, daartoe over te gaan. De heer Visser wordt daarop met algemeene stemmen definitief benoemd. De Voorzitter herinnert, dat in de vorige vergadering is ingekomen, een verzoek van den leeraar in de Nederlandsche taal en Aardrijkskunde aan de Hoogere Burgerschool, W. Seijl, om den termijn, hem gesteld tot het verkrijgen der hem ontbrekende acte voor de Nederlandsche taal en letterkunde, met een jaar te verlengen. Hij deelt daarna mede, dat de zaak sedert de vorige vergadering in een anderen toestand is gekomen ten gevolge van de ongesteldheid van den verzoeker, waardoor deze zich geruimen tijd van alle buitengewone inspanning zal moeten onthouden. Na ingewonnen geneeskundig advies, is hij evenwel bereid het vroeger door hem gegeven onderwijs in de Aardrijkskunde aan de Hoogere Burgerschool en in de Aardrijkskunde, de Geschiedenis en Nederlandsche taal aan de Burger-avondschool op zich te nemen. Hij hoopt ook over eenige maanden zijne studiën in het Nederlandsch voort te zetten, ter verkrjging der acte van bevoegdheid voor het geven van Midd. Und. in dit vak. Indien hem nu in deze omstandigheden wordt opgedragen het onderwijs dat hij bereid is te geven, zou er nog over biijven, eene regeling van de lessen in het Nederlandsch aan de Hoogere Burgerschool. Burgem. en Weth. stellen dientengevolge, na overleg met den Inspecteur en de Commissie van Toezigt voor het Midd. Ond. en den Directeur der Hoogere Burgerschool, de volgende tijdelijke voorziening voor: 1°. don heer Seijl te benoemen tot leeraar in de Aard rijkskunde aan de Hoogere Burgerschool en in de Aard rijkskunde, Geschiedenis en de Nederlandsche taal aan de Burger-Avondschool op eene jaarwedde van f 900, welke benoeming zal worden gerekend in te gaan den 6 Jan. 1886; 2°. te bepalendat voor het geven van onderwijs in de Nederlandsclie taal en letterkunde aan de Hoogere Burger school zal worden aangesteld een tijdelijk leeraar, op eene jaarwedde van f 1400. De Voorzitter zegt, dat de Inspecteur van meening is, dat er voor f 1400 wel iemand voor de lessen in het Nederlandsch zal gevonden wordendat men de aanstelling slechts tijdelijk wenscht te doen om den heer Seijl, over wiens onderwijs de Directeur en de Commissie van Toezigt zeer tevreden zijn, later als zijn gezondheidstoestand ver andert en hij de vereischte bevoegdheid mogt verkrijgen, de gelegenheid niet te benemen om de lessen in het Neder landsch op zich te nemen, hetgeen ook voor de gemeente voordeeliger zou zijn. De beraadslagingen over het voorstel geopend zijnde, vraagt de heer Zuurdeeg of de jaarwedde van f 900 over eenstemt met die, welke gewoonlijk wordt gegeven en of eene oproeping voor een tijdelijke benoeming tot leeraar in de Nederlandsche taal de liefhebbers niet zal afschrikken. De Voorzitter antwoordt, dat die jaarwedde is gebaseerd op het getal lesuren en dat men aan de sollicitanten zou kunnen te kennen geven, dat de duur der opdragt van de lessen in het Nederlandsch in verband staat met den ge zondheidstoestand van den heer Seijl. Daar deze zich in de eerste maanden niet mag inspannen, zal hij in dit jaar zeker niet de bevoegdheid kunnen verkrijgen en dus op zijn vroegst in 1887. Daarom kan men desnoods aangeven dat de opdragt zal zijn voor 1886 en vermoedelijk voor '1887. De heer Boeije acht het béter, dat er geen termijn ge noemd wordt, omdat het niet onmogelijk zal zijn dat de heer Seijl naar elders vertrekt, waardoor soms eene andere regeling gewenscht is. De Voorzitter zegt, dat men zich niet vleijen moet, behalve in het geval dat men den heer Seijl de opdragt mogt kunnen doen, voor de lessen in het Nederlandsch met die in do Aardrijkskunde een leeraar te vinden. Dat denkbeeld is naar het oordeel van den Inspecteur uitgesloten. De heer Goemans meent, dat, nu de heer Seijl toch niet voor het einde van 1887 de vereischte acte zal kunnen verkrijgen, er geen bezwaar zou zijn iemand voor het Nederlandsch aan te stellen tot het einde van den cursus 1886/87. De Voorzitter heeft er niet tegendat aan de sollicitanten wordt te kennen gegeven dat de opdragt vermoedelijk wel zal duren tot het einde van den cursus 1886/87, maar Burgem. en Weth. 'meenden dat het beter zou zijn de benoeming te doen zonder bepaalden termijn. De heer Moolenburgh is het eens met den lieer Goemans en dringt er op aan, dat de tijdelijke benoeming in ieder geval zal zijn tot het einde van een cursus. Hij acht eene mogelijke verandering van leeraar midden in een cursus ongewenscht, zoowel voor den te benoemen leeraar als voor de leerlingen, en stelt voor, aan het voorstel van Burgem. en Weth. toe te voegen, dat de tijdelijke opdragt zal zijn tot het einde van den cursus '1886/87. Het voorstel van Burgem. en Weth. is thans te onbestemd.

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1886 | | pagina 6