«boven de 47 jaren toelaten en kinderen opnemen van «ouders, die onderstand van eenig armbestuur genoten hebben." «Regenten zijn bevoegd weezen beneden de zes jaren «buiten het gesticht te doen verplegen." Indien de Raad kan goedvinden met de redactie zich te vereenigenwordt te gemoet gekomen aaii het door Regenten geopperd bezwaar van gedwongen verpleging van kleine kinderen in het Weeshuis ontleend en zal de voorsteller toch zijn hoofddoel hebben bereikt. Regenten kunnen dan immers handelen naar omstandig heden en, des geraden oordeelende, de weezen die te jong zijn om in het gesticht te worden opgevoed, uitbesteden. Mogelijk wordt de opmerking gemaakt, dat de wijziging nog eenvoudiger had kunnen zijn en de voorsteller had kunnen volstaan met voor te stellen in het bestaande art. 8 slechts uit het 2e lid te laten vervallen de woorden: beneden de 6 ofen aan het 3e lid toe te voegen«zoo mede om weezen beneden de zes jaren buiten het gesticht te doen verplegen." Hiermede zou hij evenwel weinig geholpen zijn en tevens eene onzekerheid of twijfel bestendigd worden, die bij deze zelfde gelegenheid kan worden opgeheven. Krachtens de bestaande bepaling toch hebben de Regenten de bevoegdheid om af te wijken van alles wat in de beide eerste alinea's wordt vastgesteld. Dit kan, meent hij, toch wel nimmer in de bedoeling gelegen hebben. Het zou toch al te zonderling zijn wanneer eerst door den Raad de voor waarden voor de toelating van weeskinderen zorgvuldig en zelfs vrij uitvoerig werden geregeld en, onmiddellijk daarop, de inachtneming dier onderscheidene voorwaarden toch weer geheel en al overgelaten werd aan de prudentie van Regenten. Laat men dus die slot-alinea van Art, 8 onveranderd, dan baat het den ondergeteekende nietsof men al in het tweede lidde woorden beneden de 6 of schrapt. Dan blijft de zaak eenvoudig zooals zij nu is, want Regenten zouden dan toch weer altijd, om het huns inziens «buitengewone" der omstandigheden, de opname van kinderen beneden de zes jaren kunnen weigeren. Om die reden komt het hem wenschelijk en noodzakelijk voor, de bevoegdheid der Regenten om van de voorwaarden tot toelating, in buitengewone omstandigheden af te wijken, duidelijk te omschrijven en te bespreken tot die twee welke genoemd worden in zijn ontworpen nieuw Art. 8. De Commissie zegt, zich met de uitbreiding van Art. 8 zeer goed te kunnen vereenigen. Zij ziet er geen bezwaar in om voor het vervolg te bepalendat ook kinderen beneden de zes jaren in bet Weeshuis kunnen worden opgenomen. Met de voorgestelde inkrimping van de magt en de bevoegdheid van Regenten kan de Commissie zich niet vereenigen. De voorsteller toch legt aan Regenten den dwang op om alle weezen, en dus ook die welke beneden de zes jaren oud zijn, in het Weeshuis ter verpleging op te nemen of daar buiten te doen verplegen. De Commissie evenwel kant zich tegen dat imperatief voorschrift en wil de opname van weezen beneden de 17 jaren geheel facultatief stellen en overlaten aan de prudentie van heeren Regenten. Deze toch alleen moeten geacht worden bevoegd te zijn om over de opname van weezen in het gesticht naar behooren te kunnen oordeelen. Er kunnen toch redenen bestaan zoowel van lokalen als van flnanciëelen aardwelke eene dadelijke opname van weezen zeer bezwarend zoo niet onmogelijk zouden maken. In diergelijke mogelijke gevallen moeten volgens het oordeel der Commissie heeren Regenten de handen vrij hebben. Tegen het eerste lid van het nieuw ingediend voorstel, dat trouwens geheel gelijkluidend is met het eerste lid van het thans vigerend Art. 8, heeft de Commissie geen bezwaar, doch zij wil tevens behouden zien de thans bestaande slot alinea van Art. 8: «het blijft aan Regenten onverlet, om in buitengewone omstandigheden van de bovenstaande be palingen af te wijken." Tegen het tweede lid van het nieuw voorgesteld Art, 8 «Kinderen boven de '17 jaren worden niet opgenomen", heeft de Commissiebehoudens behoud van de thans bestaande slot-alinea van Art. 8, geen bedenking. De Commissie kan zich ook niet vereenigen niet de derde alinea van het door den voorsteller gewijzigd Art. 8. Indien toch die alinea door den Raad mogt worden aangenomen, zou daarvan het noodlottig gevolg zijn, dat kinderen van ouders, ingezetenen dezer gemeente, waarvan de laatst overgeblevene bij het overlijden niet vier jaren onafgebroken alhier woonplaats had, nimmer in het Weeshuis zouden kunnen worden opgenomen, waardoor het door den voor steller algemeen gesteld beginsel, dat alle weezen beneden den leeftijd van 17 jaren in het gesticht zullen worden opgenomenschipbreuk zou lijdenwant deze cathegorie van weezen zouden van de opname in het Weeshuis geheel verstoken kunnen blijven. Bovendien geeft het behoud van de thans bestaande slot alinea van Art. 8aan Regenten de magt en de bevoegdheid om in alle buitengewone omstandigheden de noodige voor zieningen te nemen. Met de laatst voorgestelde alinea kan de Commissie zich vereenigen met dien verstande, dat zij het beter en regel matiger zou vinden om de woorden «beneden de zes jaren" daaruit weg te laten. Er kunnen zich toch gevallen voordoen die het wenschelijk maken om ook weezen boven de zes jaren oud buiten het gesticht te doen verplegen, hetgeen volgens de voorgestelde redactie niet zou kunnen plaats hebben. Resumerende, stelt de Commissie voor, om het nieuw vast te stellen Art. 8 te lezen als volgt «In het Weeshuis zullen worden opgenomen, alle weezen, wettige kinderen van ouders, ingezetenen dezer gemeente, waarvan de laatst overgeblevene bij het overlijden minstens 4 jaren onafgebroken alhier woonplaats had en die geen onderstand van eenig armbestuur genoten hebben. Kinderen boven de '17 jaren worden niet opgenomen." «Regenten zijn bevoegd weezen buiten het gesticht te doen verplegen." «Het blijft aan Regenten onverlet om in buitengewone omstandigheden van de bovenstaande bepalingen af te wijken." De algemeene beraadslagingen geopend zijnde, stelt de heer Moolenburgh als amendement voorArt. 8 van het reglement voor het Weeshuis aldus te lezen: »In het Weeshuis worden opgenomen alle weezen beneden «den 17jarigen leeftijd, wettige kinderen zijnde van ouders, «van welke de laatst overgeblevene tijdens zijn overlijden «4 jaren onafgebroken in de gemeente heeft gewoond, zonder «tijdens of na het huwelijk van eenig armbestuur onderstand «te hebben genoten." «Regenten zijn bevoegd »a. weezen te doen verplegen buiten het weeshuis; »b. op te nemen of te doen verplegen weezenboven den «leeftijd van 17 jaren en dezulken wier ouders niet 4 jaren «in de gemeente hebben gewoond, of onderstand van eenig «armbestuur hebben genoten." Tot toelichting zegt de heer Moolenburgh, dat hij het denkbeeld van den voorsteller beamende, om n.l. alle weezen beneden den leeftijd van 17 jaren aan de zorgen van Regenten op te dragen, de voorkeur geeft aan zijne redactie boven die van den voorstellerdewijl op die wijze kortaf de verpligtingen van Regenten worden omschreven terwijl onmiddellijk daarop volgt, welke bevoegdheid Regentenmet betrekking tot die verpligtingen en ook afgescheiden van die verpligtingenhebben. De bijvoeging in de eerste alinea, van de woorden «tijdens of na het huwelijk", komt hem gewensoht voor. Immers het kan niet in de bedoeling liggen om kinderen af te wijzen van ouders, die welligt in vroegere jaren eenigen onderstand genoten, doch tijdens hun huwelijk en daarna steeds in de behoeften van hun gezin konden voorzien doch dan ook behoort het reglement te zorgendat niet tegen de bedoeling, weezen worden geweerd met het oog op onderstand, die hunne ouders of een van hen welligt in kinderlijken leeftijd heeft gehad. Met de Commissie in wier handen het voorstel van den heer de Looze is gesteld, acht Spr. doelmatig om Regenten de gelegenheid te geven buiten het Weeshuis te doen ver plegen ook oudere weezen, dan beneden den leeftijd van zes jaren er kunnen omstandigheden zijn, die een dergeljjken maatregel wenschelijk doen zijn in het belang van de weezen, die in het Weeshuis zelf verblijven. Wat de bevoegdheid betreft sub litt. b omschreventegen deze zal geen bezwaar bestaandaar zij reeds in het bestaande artikel met in stemming van allen is opgenomen. Spr. gaat niet mede met de Commissie waar zij aan Regenten de bevoegdheid wil verleenen om van alle be palingen van Art. 8 af te wijken. Hoe groot ook bet vertrouwen is, dat men, en teregt, stelt in die bestuurders, is bet toch eene anomalie om hun, krachtens de bevoegdheid aan den Raad toekomende, zekere verpligtingen op te leggen en onmiddellijk daarna hun de bevoegdheid te geven om te beoordeelen of zij die ver pligtingen wel zullen naleven. Er bestaat thans geen vrees, dat van de bevoegdheid een verkeerd gebruik zou worden gemaakt, doch wie kan waar borgen geven voor de toekomst? Hoe dat zij, afgescheiden van het denkbeeld dat dergelijke toekenning van bevoegdheid ooit zou kunnen leiden tot het niet naleven van de voorschriften in het belang van de weezen gegeven, moet het rationeel genoemd worden, dat de autoriteitin dit geval de Raaddie de verpligtingen oplegt, ook de bevoegdheden, naast en tegenover die ver pligtingen bestaande, regelt. De heer de Looze verklaart zich met dit amendement te kunnen vereenigen, waarna de heer Zuurdeeg voorstelt de behandeling dezer zaak aan te houden tot eene volgende vergadering. Over dit voorstel, door den Voorzitter in stemming gebragt, staken de stemmen, zoodat de beslissing tot eene volgende vergadering wordt aangehouden. Vóór stemden de heeren HouwerSchneiders, Zuurdeeg, Moolenburgh en Boe je. Tegen de heeren W. A. Ochtman, de Crane, de Looze, Goemans en van Manen. Namens Burgem. en Weth. stelt de Voorzitter voor, 43 opgaande boomen, staande op de begraafplaats en op ver schillende andere plaatsen in de gemeente, ter roeijing te verkoopen. Die roeijing is noodig, deels omdat de boomen oud zijn en ten andere omdat zij op de begraafplaats te digt bij elkander staan. De beer Moolenburgh meent, voorzigtigheid te moeten aanraden met het wegnemen der boomen op de begraaf plaats, omdat men die aliigt al te veel zou kunnen ontblooten. De Voorzitter geeft de verzekering, dat, wat het weg nemen der boomen betreft, met de grootste behoedzaamheid zal worden te werk gegaan, waarna het voorstel zonder hoofdelijke stemming wordt aangenomen. De Voorzitter deelt mede: 1°. dat het vooruitzigt bestaat, dat het raadsbesluit tot reorganisatie der Meisjesschool binnenkort zal zijn goed gekeurd en derhalve den 1 Januarj e.k. in werking zal kunnen treden en stelt namens Burgem en Weth. voor, Mej. C. R. Nardten tijdelijk tot aan de zomer-vacantie en met vooruitzigt op eene latere definitieve benoeming, aan te stellen tot onderwijzeres aan de Meisjesschool. Aldus besloten; 2°. dat Burgem. en Weth. vergunning hebben verleend aan het hoofd van school D, Mevr. Hesta, om nog zoolang na den 1 Januarij a.s. in hare woning te blijven, als zij met bare opvolgster, Mej. Yisser, zal kunnen overeenkomen; 3°. dat in de plaats van Mr. J. P. N. Ermerins is be noemd tot Secretaris der Plaatseljke Schoolcommissie, Mr. J. P. van der Lek de Clercq. Voor kennisgeving aangenomen. Op voorstel van den Voorzitter, namens Burgem. en Weth. gedaan, wordt nog besloten, aan G. de Bie, pachter van wegen in den Zuidhoek, wegens gemis van grasgewas over 1884/5, remissie van pacht te verleenen, ten bedrage van f 10. Na omvraag sluit de Voorzitter de vergadering. Snelpersdrukkerj van H. LAKENMAN te Zierikzee.

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1885 | | pagina 6