Buitenland. bedeeling, met het doel te trachten zooveel mogelijk werk te verschaffen, en eene commissie tot het ver strekken van warme spijzen aan kinderen van scholen voor kosteloos onderwijs. De secretaris van de on langs opgerichte commissie tot inontvangstneming van kleedingstukken enz. deelde mede, dat vooral in de laatste dagen vele gebruikte en nieuwe kleedingstukken en dekens door hem waren ontvangen. De prijs, door de Maatschappij de Katholieke Illustratie uitgeloofd voor Rebus No. 1, is ten deel gevallen aan den heer W. J. Hegge te Wildervank. Die prijs bestaat, zooals bekend is, uit meubelen, ter keuze van den winner, ter waarde van twee honderd gulden. De hoofdinspecteur van 's rijks waterstaat, de heer P. Galand, keert heden, na afwezigheid van een half jaar, uit Brazilië, waar hij belast is geweest met de leiding van waterstaatswerken, in het vaderland terug. Men schrijft uit Rotterdam Het besluit van den Duitschen rijkskanselier om Antwerpen aan te wijzen als aanlegplaats voor de booten der gesubsidieerde stoomvaartlijnen, is eene onaangename verrassing. Niemand dacht anders, of de keuze was definitief op Vlissingen gevallen, en al hadden wij natuurlijk het liefst onze eigen haven gekozen gezien, zoo gunden wij toch even natuurlijk het voordeel veel liever aan Vlissingen dan aan Antwerpen, dat voor Rotterdam reeds zulk een ge duchte mededinger is. Bitter moet vooral voor de Zeeuwsche zeeplaats de teleurstelling zijnMen her innert zich, hoe daar, in het vooruitzicht op dit voordeel, reeds met groote geestdrift feest gevierd werd, tot tweemaal toe zelfs; eerst toen een voorloopig bericht door een misverstand voor een officieel gehouden was, en een paar dagen later, toen werkelijk van ufficiëele zijde inlichtingen verstrekt waren, die niet anders konden doen denken, of aan de beslissing ten gunste van Vlissingen viel niet meer te veranderen. Wat is er gebeurd, dat op die aanvankelijke be slissing teruggekomen is? Men kan zich niet losmaken van het denkbeeld, dat de politiek hier in het spel is. Er zijn, zooals men weet, een paar tractaten bij de Tweede Kamer aanhangig, waaraan in Duitschland groot gewicht gehecht wordt en die hier te lande veel bestrijding hebben gevonden, zoodat er zeer weinig kans op is, dat zij tot stand komen. Zou er tusschen de ontvangst, die hier te lande aan deze tractaten is te beurt gevallen, en de veranderde opinie van den Rijkskanselier omtrent de keuze der aanleghaven in het geheel geen verband bestaan? Wie een antwoord op de vraag tracht te vinden, lette er vooral op, dat Antwerpen slechts gekozen is bij wijze van proef neming voor één jaar, met voorbehoud, om, zoo men dit wenschelijk acht, na dat jaar een andere haven te kiezen. Het kan ook wezen, dat er bij de zaak nog iets meer betrokken is, dan de beide tractaten, en dat het geheimzinnige aftreden van den heer van dei- Does de Willebois, als minister van buitenlandsche zaken, niet geheel vreemd is aan de diplomatieke verhouding met Duitschland. Wat daarvan intusschen zij (misschien kan eene interpellatie in de Tweede Kamer iets meer licht geven), de verklaringen van den minister Bötticher in den Duitschen Rijksdag over de drie havens, die in aan merking konden komen, mogen niet onopgemerkt blijven, omdat daardoor, zeer ten nadeele van ons land, in eene Transvaalsche. Hij heeft dan ook een ietwat Oostersch uitzicht. Vóór zeven jaar ging hij naar Holland, voor zijne opvoeding, en keert thans naar Pretoria terug, om daar ook voor procureur te leeren. Dan hebben wij in onze klasse ook nog een Afrikaan, die naar de Kaap gaat, als directeur eener boterfabriek. Met ons vieren kunnen wij het best vinden en amuseeren ons goed. 's Avonds whisten wij nog al eens. Kan er een van ons soms niet, dan mag een Engelschman meespelen, doch dit zijn er maar eenigen, aangezien ook in onze klasse, daar onder zeer beroerde lui zijnzoo halve wilden, noem ik hen. Op enkele uitzonderingen na, behooren de dames onzer klasse, niet tot de fijnste. In de eerste klasse zijn er velen nog al erg belachelijk gekleed, zoowel heeren als dames. Echt Engelsch! Men heeft soms moeite zich goed te houden. Al die dwaasheid hebben de Engelschen zonder twijfel aan hun isolement te danken. Zij verkeeren daardoor te weinig met de overige volkeren van Europa, waarvan zij toch, zooveel, zouden kunnen leeren, zoowel op het gebied van ware beschaving en ontwikkeling, ais op dat der degelijkheid, ook in weten schap en kunst. Bijzondere pracht heerscht er echter niet in de toiletten der dames, hier aan boord, zelfs niet op de beide bals, waar ook twee derden van de liefhebbers dansten, zonder handschoenen. Aan tafel komen zij met hunne daagsche kleeren. Ik had hiervan meer ophef hooren maken. Er zijn zeven jonge paartjes aan boord, die, achter de roeibooten, hun best nog al eens doen. In dat opzicht dus, schijnt een Engelschman toch al eender te zijn, als een ander mensch. In onze klasse leeft men den geheelen dag zoo vrij als een vogeltje in de lucht. Wij loopen altijd maar op pantoffels en met onze minste plunje aan. Laarzen of schoenen worden er aan boord niet gepoetst, dan op ver langen, en tegen een fooitje. Een Engelschman doet niets j den vreemde onjuiste meeningen kunnen ontstaan. De j minister zeide namelijk, dat de waterweg van zee naar Rotterdam slechts voor schepen van 19 voet diepgang bevaarbaar en dikwijls door ijs ontoegankelijk is. Dit nu kan beslist worden tegengesproken. Sedert onze nieuwe waterweg verbeterd is (en de werken tot ver dere verbetering worden, zooals men weet, nog voort gezet), is het geen zeldzaamheid meer, dat schepen van 21 en meer voet met ongebroken last voor de stad komen en wat de belemmering door ijs betreft, is het eene zeer groote zeldzaamheid, dat in onzen nieuwen waterweg last van ijs ondervonden wordt. Herhaaldelijk is het gebeurd, dat Antwerpen geheel ontoegankelijk was, tengevolge van het ijs, terwijl er voor onze stad tot zee toe den geheelen winter geen ijs te zien was. Vreest men voor belemmering van wege het ijs, dan moest zeer zeker Antwerpen niet tot aanlegplaats voor de Duitsche booten gekozen worden. Ten overvloede herinneren wij, hoe, zoodra er sprake kwam van de nieuwe Duitsche stoomvaartlijnen, door den handel in midden- en noordelijk Duitschland, krachtige pogingen werden aangewend, om Rotterdam als tusschen-haven te doen kiezen. Zou men meenen, dat de kooplieden aldaar zoo slecht hunne belangen begrijpen, of dat zij onze haven niet kennen? Maar in elk geval maakt hetgeen de minister Bötticher tegen Rotterdam aanvoerde, het nog te meer onver klaarbaar, dat op de aanvankelijke beslissing voor Vlissingen teruggekomen is. Dat Vlissingen voor schepen van eiken diepgang toegankelijk is en dat daar de toegang nooit door ijs versperd wordt, is bij alle des kundigen, ook in den vreemde, bekend. Wat de diepte van het vaarwater betreft, moge Antwerpen het winnen van Rotterdam, van Vlissingen zeker niet, en wie bezwaren vanwege het ijs vreest, zooals de minister Bötticher, kan in de keuze van Vlissingen boven Ant werpen geen oogenblik aarzelen. Wij moeten dus wel aannemen, dat naar voorwendsels gezocht is om de keuze van Antwerpen te rechtvaardigen. Ongelukken, Kampen, Misdaden, enz. De Belgische sleepboot «President Kind", Zaterdag te Vlissingen terugkeerende van haren tocht naar Bordeaux, den 23 November ondernomen ter over brenging van het te Haarlem gebouwde stoombagger- vaartuig «Margaux", bracht de treurige tijding aan, dat dit vaartuig gepasseerden Dinsdag in het Engelsche Kanaal, op 20 mijl afstand van Ouessand, bij stormweder, door de overkomende hooge zeeën overvuld en gezonken is. De twee eenige zich aan boord bevindende man schappen zijn verdronken. Het schilderij van Andreas Van de Velde, voor stellende een wit gele koe, dat uit het koninklijk museum te Wiesbaden is gestolen, heeft een waarde van 500 Mark. Het schilderstukje, dat '10 centim. breed en 7 centim. hoog is, is door den dief eerst uit de lijst genomen. De lijst heeft hij laten hangen. Duits olila r» cl Men leest in de Frankf. Ztg.: »In October 1883 hadden de Oostfriesche agrariërs, wier orgaan de «landwirthschaftliche Hauptverein für Ostfriesland" (president Vissering) is, bij de Pruisische regeering weten te bewerken, dat de Duitsche grens voor den pi voer van Hollandsch vee werd gesloten. Dit ver- om niet. Kleiner geldstuk dan een six-pence rz f 0,30, kent men hier niet. De passagiers der derde klasse, liggen bij warm weer, den geheelen dag maar op het dek. Hieronder zijn 16 Duitsche landverhuizers voor Port Elizabeth. Die zestig Engelsche soldaten, die wij aan boord hebben, beteekenen totaal niets. Er zit nog veel minder discipline in, dan in de Hollandsche. Zij liggen maar den ganschen dag op het voordek, en hebben nog geen minuut in liet gelid gestaan. Loopen doen ze niet, ze dansen. Welk een onderscheid met de Duitsche soldaten, die de beenen uit strekken, dat het een lust is! Zij dragen bonten mutsjes, met twee lintjes, vuurroode jakjes, met koperen knoopen; en stelt u daarbij voor, blauw met groen gestreepte broeken In plaats van eene sabel op zijde, hebben zij een rieten stokje in de hand. Kortom, zij zien er bespottelijk uit. Precies een troep kwajongens. Die zou ik wel eens met de Duitschers willen bezig zien! Daarbij zijn zij allen nog klein van stuk, en dragen, gelijk iedere Engelschman dat doet. het haar met eene scheiding in 't midden, en zoo plat mogelijk. Tot hun eer moet ik evenwel zeggen, dat zij er goed gevoed uitzien, en eerder vet dan mager zijn; maar dit is ook hun eenige deugd. Er zijn één kapitein en één luitenant bij, juist zoo dwaas gekleed als zij, maar natuurlijk van betere qualiteit. Zij zijn erg verwaand, en evenals de soldaten, mannen van niets. Deze beide jonkers reizen eerste klasse, zoodat ik gelukkig niets met hen te maken heb. Over het algemeen bevallen de Engelsche lui mij zeer slecht. Zij zijn mij te pedant. Buiten Engeland is er voor hen niets goeds meer, en het eenige land, dat zij vreezen, en waarmede zij tot bedaren te brengen zijn, is Duitschland. Wedden doen zij op eene verschrikkelijke manierover allerlei kleinigheden, en vooral nu, over het aantal mijlen, dat onze boot in de 24 uren, zal afleggen. De meesten kennen alleen hunne moedertaal maar, en zoo zij nog wat Fransch of Duitsch kennen, dan zijn zij toch te oorzaakte groote verbittering bij die agrariërs, die niet alleen vee fokken, maar ook handel drijven met vee, behalve met het binnenland, ook met Denemarken, Oostenrijk en Italië. Zij traden uit de «Hauptverein" en richtten eene afzonderlijke vereeniging op. Nadat het verbod ongeveer 1 s/4 jaar was gehandhaafd, gaf de regeering den invoer onder zekere voorwaarden weder vrij. Niemand trok hiervan meer partij dan de «Hauptverein", voor den invoer van Hollandsche fokstieren, waardoor zij bewees zelve niet lo gelooven aan het dour haar aangevoerde voorwendsel voor het verbod, namelijk de veeziekte in Holland. Maar ook de veehandelaars verzuimden niet, zooveel mogelijk gebruik te maken van de openstelling der grenzen en weldra begonnen de veefokkers weder over de concurrentie van het Hollandsche vee te klagen. Op eene vergadering te Aurich besloot den 27 Aug. 1.1. de «Hauptverein" onder voorzitting van den heer Vissering, weder op de sluiting der grenzen aan te dringen. Ditmaal was men oprechter dan vroeger. Men erkende, dat men voornamelijk daarom de grenzen weder wenschte gesloten te zien, om kunstmatig het Oostfriesch fokvee op prijs te houden. «Alleen de hooge prijs van het fokvee kan Oost-Friesland staande houden", beweerde de vice-president Franzins. Enkelen spraken verstandiger, o. a. de zeer geachte landbouwer Groeneveld, maar te vergeefs. Gelukkig hebben talrijke landbouwers in andere Pruisische provinciën er volstrekt geen belang bij, monopolie-prijzen voor Oostfriesch vee te moeten betalenzij hebben integendeel ook om andere redenen den invoer uit Holland noodig. In de Magd. Ztg. wordt uit Saksen aangetoond, dat de hooge prijzen, die men voor Oostfriesch slacht- en melkvee moet besteden, in geene verhouding staan tot den prijs van vet vee, melk, boter en kaas. Door het sluiten van de Hollandsche grens is bijna in geheel Duitschland gebrek ontstaan aan goed vee, zoodat men het Hollandsche melkvee, dat beter en zwaarder en daarom productiever voor melkboeren is, niet kan missen. Ook kunnen de Oost-Friezen met hunne vette weiden zeer goed tegen Holland concur- reeren, vooral omdat van het Hollandsche vee nog de inkomende rechten en het transport moeten worden betaald; over de veeprijzen kunnen zij zich ook niet beklagen, want die zijn in 20 jaren met een derde verhoogd. Op deze gronden wordt de hoop uitgesproken, dat de invoer van vee uit Holland niet zal worden verboden. B e 1 g' i e. Bij de behandeling der wet op de middelen, klaagde de heer de Decker namens den Antwerpschen handel, over het invoerrecht op vreemde tabak, dat den smok kelhandel aan de Nederlandsche grenzen in de hand werkt. De heeren Struye en Sadeleer verlangden, dat ook de accijns op binnenlandsche tabak, zoo niet afge schaft, dan toch belangrijk verminderd zou worden. De minister Beernaert had de verhooging der tabaks belasting onder het liberale Kabinet bestreden, maar was nu tegen verlaging of afschaffing, omdat de stand der financiën het niet toelaat. De heer Beernaert ver zekerde thans, dat het invoerrecht en de accijns niet belemmerend werken, daar de invoer stijgende is en voor 1886 op 7 millioen kilogram geschat kan worden, terwijl ook de aanplant niet vermindert. Bovendien twijfelt hij aan de juistheid der klachten omtrent een uitgebreiden smokkelhandel, «daar juist aan onze noor delijke grenzen de sigarenfabricatie bloeit, terwijl zij bij onze noordelijke broeders schijnt te kwijnenin Limburg zijn zelfs in den laatsten tijd nieuwe fabrieken trotsch, zich daarmede in te laten, aangezien zij dan wel eens hunne minderheid zouden kunnen gevoelen. Van natuurwetenschappen hebben zij niet het minste idee. Op de meeste scholen in Engeland, worden deze vakken ook niet onderwezen. De naam van den grooten «Darwin" is een vloek in hun oor, doch in den bijbel, daarin weten zij den weg! De indruk, dien zij dan ook op mij maken, is, dat het, over het algemeen genomen, 'een weinig ont wikkeld volk is, dat nog ver ten achteren staat bij het Nederlandsche. Dat er toch ook knappe Engelschen zijn, is genoeg bekend, maar op zoo'n groot land, dunkt mij, mag dat getal, er ook wel zijn. De scheepsdokter, collega Hicks, heb ik maar éénmaal gesproken. Hij is ongeveer veertig jaar, en ook al weer in hooge mate verwaand. Hij schijnt dan ook niet zeer hoog te timmeren. Wij spraken samen wat over Duitschland en onze wetenschap en van af dien tijd, schijnt hij mij te mijden; ten minste, hij maakt nog al eens rechtsomkeert, wanneer hij mij ziet aankomen. Ik heb natuurlijk zoo nog al eens gepraat met de passa giers der eerste klasse, waaronder er verscheidene zijn, die reeds in Afrika waren. Omtrent de Kaap zeiden zij mij, dat alles daar reeds zeer overvoerd is. Daarbij komt nog, dat de Kaapkolonie geen toekomst heeft, daar er, behalve rondom Kaapstad, geen bebouwbare grond is. 't Is er al zand- en heidegrond. Alles dor en kaal. In den winter valt er veel regen en in den zomer heerscht er veel droogte. Geld moet er ook niet zitten, daar Engeland te veel uit zuigt. Allen rieden mij aan in de Transvaal mij te vestigen. Wat beesten aangaat, hebben wij aan boordvier prachtige honden voor Kaapsche heeren, eene koe voor de melk, een troep schapen, hokken met kippen, eenden en fazanten, die onderweg zullen worden opgesmuld, en dus niet, zooals wij, denkelijk wel, «Kaapstad" zullen zien!

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1885 | | pagina 2