ZIEMKZUISCHE COURANT.
1885. No. 78. Zaterdag 10 October. 88ste jaargang.
NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD
voo!' het arrondis-
seiiemt Zicrikzce.
Binnenland.
Deze Courant verschijnt DINSDAG- en VRIJDAG-AVOND
uitgezonderd op FEESTDAGEN.
Prijs per drie maanden f 1,Franco per post T
Afzonderlijke nommers 5 Cent, met Bijblad 10 Cent.
PRIJS DER AD VERTENTIEN:
Per gewone regel 10 Cent. H u w e 1 ij k s -Geboorte-
en Doodberichten van 16 regels 60 Cent.
Dienstaanbiedingen van 1-5 regels, mits contant betaald, 25 Ct.
Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II. iAKENMAi*.
ZI ERIK ZEE, 9 October 188 5.
Blijkens de uitkomsten der Statistiek over 1884
ten opzichte der Handelsbeweging in het algemeen,
hebben in dat jaar bedragende algemeene invoer
11.925.794.447 Kilogram; de invoer tot verbruik:
ƒ1.128.471.467 - de algemeene uitvoer, 6.009.079/145
Kilogr; - de uitvoer uit het vrije verkeer 841.231.746
de doorvoer met overlading 275.441.258 kilogr;
de doorvoer zonder overlading 1.891.705.692 kilogr.
Uit de cijfers voor 1884, vergeleken met die over
1883, blijkt dat de algemeene invoer is toegenomen
met 1.75 pet,; de invoer tot verbruik met 5.22 pet.;
de algemeene uitvoer met 7.63 pet.; de uitvoer uit
het vrije verkeer met 22.91 de doorvoer zonder over
lading met 4.08 pet.; terwijl de doorvoer met overlading
is verminderd met 0.53 pet.
De gemeenteraad van 's Gravenhage beschikte - over
eenkomstig het prseadvies van Burgem. en Weth. -
afwijzend op het verzoek van den heer F. Domela
Nieuwenhuis, om van gemeentewege aan de school
gaande kinderen van behoeftige ouders, des winters
warm eten te verstrekken. Dat was te voorzien. Niet
van belang ontbloot was echter de mededeeling, die
de heer Mouton in de gedachtenwisseling over dit
onderwijs invlocht, omtrent het gevoelen der onder
wijzers over de uitkomsten die het verschaffen van
warm voedsel aan de kinderen op hunne school, van
de zijde van particulieren, in den vorigen winter heeft
gehad. Negen van de 12 gehoorde hoofden van scholen,
alwaar kinderen vanwege de commissie warm eten
kregen, oordeelden gunstig over dien maatregel, terwijl
van dat negental 7 herhaling wenschten. De onder
wijzers meenden dat de voeding goeden invloed had
op het physiek der kinderen en het schoolbezoek. Zij
lieten zich echter niet uit over de vraag of zij voor
het onderwijs meer ontvankelijk waren. Voor spreker
was dus de vraag, of het verstrekken van voedsel
het nut van het onderwijs verhoogt, nog niet be
wezen. Ook deelde de heer Mouton mede, dat tevens
gebleken was, dat, wanneer de ouders maar eventjes
zelf hun kinderen eten kunnen geven, zij voor de
voedsel-verstrekking bedanken, omdat de ouders haar
als een soort van bedeeling beschouwen, waaraan zij
zich zooveel mogelijk onttrekken willen. Gemiddeld
kwamen op de scholen voor on vermogenden 10 pCt.
van het aantal kinderen voor voedsel-verstrekking in
aanmerking. Van particuliere zijde uitgaande schijnt
de maatregel dus alle instemming te verdienen.
Het bestuur van de Maatschappij voor den Wer
kenden Stand deelt mede, dat het besloten heeft tot
oprichting van eene arbeidsbeurs. Die inrichting zal
terstond tot eene nationale worden gemaaktin dit
opzicht zal dus niet het advies worden gevolgd van
de commissie van onderzoek, die had aangeraden, als
proef met eene plaatselijke instelling te beginnen.
De wenschelijkheid tot oprichting van eene arbeids
beurs werd door deze commissie voornamelijk betoogd
op grond, dat daardoor werkgevers en werk vragers
spoediger en gemakkelijker tot elkaar gebracht kunnen
worden dan thans het geval is. Van veel nut is
echter nog de arbeidsbeurs, omdat zij geregeld den
toestand van de arbeidsmacht zal doen kennen. Thans
tast men daaromtrent in den blinde. In 't vorige
najaar b. v. was de werknood buitengewoon groot,
maar omtrent den omvang van dien nood was ten
opzichte van geen enkel vak en in geen enkele ge
meente een juist cijfer te noemen. Aan die onkunde
en dien twijfel komt een einde, indien de arbeidsbeurs
algemeen ingang vindt. «Dan behoeven geen buiten
gewone maatregelen te worden genomen, om den
waren stand van zaken te leeren kennen; deze is dan ge
regeld eiken dag bekend, van week tot week, in de
verschillende seizoenen en over alle takken van bedrijf.
Op geen andere wijze schijnt het mogelijk, een ge
regelder- en juister statistiek te verkrijgen van den
min of meer gunstigen toestand der nijverheid. Dat
die wetenschap niet alleen nuttig, maar onmisbaar
is, dat zij zelfs veel te lang is verwaarloosd, kan niet
worden ontkend. Wat zij ons ook leeren moge en hoe
ongunstig wij ons de uitkomsten ook voorstellen, de
onkunde is altijd erger. Zij kent geen grenzen en
laat in alle opzichten vrij spel aan meeningen en
veronderstellingen, waaraan in verschillend opzicht
reeds veel te grooten invloed moet worden gelaten bij
het beoordeelen van maatschappelijke toestanden.
»Het feit, dat bijna geregeld velen, maar op enkele
tijdstippen zeer velen, te vergeefs naar arbeid zoeken
om in het onderhoud der hunnen te kunnen voorzien,
trekt meer en meer de aandacht der weidenkenden.
Dat is op zichzelf een hoogst gunstig verschijnsel.
Liefde tot den evenmensch eener- en vrees voor te
duchten gevaar voor de maatschappelijke orde ander
zijds drijven tot vele loffelijke pogingen om hulp te
bieden. Maar ieder gevoelt, dat die hulp zoo practisch
mogelijk moet zijn. Zij moet de groote sociale vraag,
gelijk de werkeloosheid veilig genoemd mag worden,
zooveel doenlyk en voor zoover dit vermag, oplossen.
Zij moet komen in den vorm van arbeid en zoo weinig
mogelijk in dien van ondersteuning of bedeeling, of
van zulken arbeid, die grootendeels bedeeling genoemd
moet worden en die het gevaar oplevert, veel meer
te bederven dan goed te maken. Hoe kan daarvan
sprake zijn bij zoo totale onbekendheid met dien
waren toestand.
«Gesteld - wie durft het tegendeel nog beweren? -
dat de werkeloosheid, die zich in de laatste jaren
door geheel Europa en Amerika openbaart, geen voorbij
gaande is, maar telkens terugkeert, of liever blijft
bestaan. Wordt het dan niet hoog tijd, om te zien
naar nieuw terrein voor arbeidsveld door ontginning
van gronden enz. of tot afvoer van de overtollige
arbeiderskrachten door oordeelkundige kolonisatie? De
wetenschap moet tot die overwegingen brengen, en
de cijfers, die alleen door eene instelling als de arbeids
beurs juist kunnen verzameld worden, voeren tot die
wetenschap. Wij moeten komen tot een overzicht van
het werk en de werkkrachten, zoo mogelijk over de
geheele wereld. En die mogelijkheid bestaat, indien
- waar het heen moet - overal elders arbeidsbeurzen
opgericht en de verschillende bureaux niet alleen in
elk land, maar ook internationaal verbonden worden."
Omtrent de wijze, waarop de zaak in gang zal
worden gebracht, geeft de commissie in overweging
aan, eene nieuwe afdeeling der maatschappij op te
richten en te vestigen. De gelegenheid voor aanvragen
om werk of om werkvolk zou vroeg in de namiddag,
om 1 of 2 uur b. v., moeten afloopen, om tijd te
laten voor het opmaken van den dagstaat der aan
vragen en aanbiedingen in verschillende vakken en
betrekkingendie dagstaat zou dagelijks gepubliceerd
moeten worden, in gelegenheden waar werklieden
bijeenkomen en door middel van de pers. Het lokaal
moet niet grenzen aan of gemeenschap hebben met
eenig koffiehuis. Voorts moet alles geweerd worden
wat den schijn van bevoorrechting zou kunnen wekken;
om die reden moet de inrichting en haar personeel
zich onthouden van elke aanbeveling en opmerking
omtrent de werklieden en patroons, die de beurs te
zarnen brengt.
Vooralsnog, totdat er meer ervaring verkregen is
omtrent de vrouwelijke betrekkingen, die tot het
gebied der nijverheid gerekend kunnen worden, moeten
de bemoeiingen der inrichting beperkt worden tot
mannelijk dienstpersoneel, maar dan ook zonder onder
scheid van beroep of betrekking, zoowel in opklim
mende als afdalende reeks.
Ter vergoeding voor de bediening en tot bijdrage
in het onderhoud der inrichting moet eene bijdrage
gevraagd worden zoowel van den aanbieder van werk
(patroon) als van den aanvrager om werk (werkman).
De commissie bestaat uit de heeren J. Kooij, presi
dent; M. Deutekom, Gerard Heineken, J. H. Hübner,
K. Kater en B. H. Heldt; laatstgenoemde was rap
porteur.
In de Haagsche kroniek der N. Gr. Ct. leest men
Jeanne Lorette bevindt zich nog altijd in de gevangenis
te 's Hage, is zeer bedaard en kalm en gaat den tijd
harer gevangenschap met gelatenheid tegemoet. Deze
week zal zij naar de voor haar aangewezen gevangenis
worden overgebracht. Er zal getracht worden te ver
krijgen, dat Jeanne a la pistole kan blijven, dat wil
zeggenniet aan het gewone gevangenis-regime zal
worden onderworpen, maar gelegenheid zal vinden hare
muziekstudiën in hare eenzaamheid voort te zetten.
Als eene bijzonderheid vertelt men, dat de veroor
deelde maar één wensch had: nL dat haar vergund
zou worden haren prachtigen blonden haardos te be
houden Verscheidene dames hebben zich vereenigd
met het doel om haar, na afloop van haren straftijd,
te ondersteunen en te trachten haar op het pad der
deugd terug te brengen en te houden.
Het adres, waarbij Jeanne Lorette wijziging van
de haar opgelegde straf in een evenredige celstraf
vraagt, is aan het Kabinet des Konings ingediend en
zal door de bemiddeling van het Departement van
Justitie thans om advies worden gezonden aan het
gerechtshof en den Procureur-Generaal. De termijn
voor het indienen van zulk een request zou juist ver
streken zijn en het onmiddellijk gevolg van deze aan
vraag zal dus zijn, dat Jeanne Lorette, totdat Z. M.
op haar verzoek zal hebben beschikt, voorloopig in
het huis van arrest te 's Gravenhage zal kunnen ver
blijven en niet, gelijk anders deze week had moeten
geschieden, naar de gevangenis te 's Hertogenbosch
zal worden opgezonden.
Jeanne Lorettes beeld zal binnenkort worden ten
toongesteld in de zoogenaamde «gruwelkamer" van
het Panopticum te Amsterdam. Gaat het den lezer
als ons, dan moet hem dit bericht onaangenaam treffen.
Van sympathie voor deze veroordeelde zal zeker niemand
ons verdenken. Maar er is dan ook volstrekt geen
sympathie noodig om van meening te zijn, dat nu de
rechter haar straf bepaald heeft, de wereld met deze
jeugdige misdadigster heeft afgerekend. Tot die straf
behoort niet het te pronk staan, noch in persoon,
noch in beeltenis. Wie geeft de directie van het Pan
opticum dan het recht om haar straf daarmee te
verhoogen? Of acht men het geen verhooging van
straf? Een eer is het toch zeker niet, dus is het een
schande. En noemt men het aandoen eener schande
geen vermeerdering van straf? Men zegge niet dat er
reeds zoovele in dat aanhangsel van het Pan
opticum ten toon staan. Niemand, die deze kent; het
zijn afbeeldingen van oude, afzichtelijke, lang vergeten
misdadigers, die niemand heeft gekend en om welker
tentoonstelling niemand zich bekommert. Hier heeft
men echter te doen met een jonge, schoone vrouw,
die als haar straftijd verstreken is, nog jong, nog
schoon zal zijn. Heeft men het recht deze, al is het
dan ook in beeltenis, prijs te geven aan de onbeschaamde
blikken van den eerste den beste, die er een kwartje
voor over heeft, om haar te zien? Wij weten niet of
er een macht bestaat, die de directie van het Panopticum
deze tentoonstelling kan beletten, zoo ja, dan ver
wachten wij van die zijde een beslist protest.
R. N.bl.