VERGADERING VAN DEN GEMEENTERAAD ZIERIKZEE, in veel opzigten nuttig heeft gewerkt en o. a. veel heeft toeeebrao-t aan de verbetering van het poBt- en handels verkeer in deze gemeente en omstreken. In hoever het nu goed is den post te schrappen, laat Spr. aan het oordeel van den Raad over. De heer van Kinschot kan zich ook wel met het voorstel van den heer de Looze vereenigen. Hij meent, dat het hier meer geldt het uittrekken der toelage dan wel de opheffing der Kamer. Nadat de Voorzitter had te kennen gegeven, dat Burgem. en Weth. bij intrekking der subsidie in overweging zullen nemen wat verder moet worden gedaan ter opheffing der Kamer, worden de beraadslagingen gesloten. Met 7 stemmen tegen 5 wordt daarop beslotende uitgetrokken toelage voor de Kamer van Koophandel te laten vervallen. Te°-en stemden de II.H. Moolenburgh, Zuurdeeg, Houwer, S. J.°Oehtman en Schneiders. Aan H. IX worden toegevoegd de nieuwe artikelen volgens het laatste voorschrift va# Gedep. Statenwaardoor enkele oude artikelen worden vernummerd. De uitgaven in dit Hoofdst. worden daardoor verhoogd met 1003,03, wegens teruggave van door het Rijk over 1883 te veel betaalde vergoeding voor de kosten van het lager onderwijs. De behandeling van art. 13 (aankoop van inschrijving op de Grootboeken der Nat. Schuld) en art. 18 (kosten van uitgraving en aflevering van zelkasch) wordt aange houden. De behandeling der uitgaven in de Hoofdstukken I-IX is overigens afgeloopen. "Wegens het vergevorderde uur wordt de vergadering door den Voorzitter gesloten. TE yehouden (len 7 November 1884. Voorzitter Mr. J. P. N. Ermerins, Burgemeester. Afwezig zijn de heeren Moolenburgh, Houwer en de Jonge, volgens kennisgeving verhinderd, de eerste door ambtsbezigheden, de beide overigen als zijnde buiten de gemeente en de heer Zuurdeeg. De voorlezing der notulen van het verhandelde in de vergaderingen van den 24 October en den 4 November 1.1. wordt aangehouden. De Voorzitter stelt voor, de behandeling der begrooting voor '1885 voort te zetten, waartoe wordt besloten. INKOMSTEN. PI. I, Art. '1 (Batig slot der rekening over 1883, voor zoover daaraan niet reeds eene bepaalde bestemming gegeven is) 4790,2-1. De Voorzitter deelt mede, met betrekking tot bet batig slot der rekening van 1883, dat behalve over de som die in de Memorie van Toelichting is aangegeven ad 115,19, nog is beschikt over een bedrag van f 87,46. Hij stelt daarom voor, het art. te brengen op 4702,75. Alzoo besloten. H. II, Art. 1 (Inkomsten van vaste eigendommen) 1468,83. Op voorstel van Burgem. en Weth. wordt dit artikel verhoogd met 50 tengevolge van het raadsbesluit waarbij aan "W. van den Berg vergunning is verleend tot het aan leggen eener bewaarplaats van oesters in »de Tal" tegen eene jaarlijksche vergoeding van 50. PI. II, Art. 5 (Opbrengst van grasverpachtingen) ƒ1811,75. De Commissie merkt op, dat uit de Memorie van Toe lichting niet blijkt, wie pachter is van een der perceelen grasmaaijing. De Voorzitter zegt, dat de verpachting van dit perceel telken jare geschiedt en dat er alzoo niet kan worden opgegeven wie voor 1885 pachter zal zijn. H. IV, Afd. 1Art. 2 (Vergoeding door het Rijk van 30 percent in de kosten van het lager onderwijs) 4521,47. Het bedrag van dit art. wordt op voorstel van Burgem. en "Weth. tengevolge van het nieuwe voorschrift van de Gedep. Staten, verhoogd met 1003,03 en alzoo gebracht op 5524,50. Volgens het vroeger bestaande voorschrift behoorde dit artikel te worden gebragt op de som die voor 1885 ver schuldigd zou zijn geweest, onder aftrek van hetgeen in 1883 te veel ontvangen was, zijnde 1003,03. Voor het over 1883 te veel ontvangene komt thans een post in uitgaaf voor. H. IV, Afd. II, Art. 1 (Opbrengst van haardasch en mestspeciën) 800. Met het oog op de omstandigheid, dat het gevaar van cholera nog kort geleden zoo ernstig gedreigd heeft en geenszins geheel geweken is, meent de Commissie het Dagelijksch Bestuur te moeten wijzen op de verontreiniging van den bodem, het water en de lucht buiten de West- brug en de Zuidhavenpoort, ter plaatse waar groote hoe veelheden vaste en vloeibare faecale en andere onreine stoffen dagelijks uitgestort worden op de mestvaalten. In de onmiddellijke nabijheid van bewoonde huizen gelegen en grenzende aan wegen waarlangs, juist in het warme seisoen een druk verkeer plaats vindt, verpesten zij letter lijk den omtrek. Dien toestandvooral in deze tijden te bestendigenschijnt hoogst gevaarlijk en niet te strooken met de goede zorgen die aan de volksgezondheid behooren te worden gewijd. Hoewel men zich geenszins ontveinst, dat er moeilijk heden aan verbonden zijn om in de zaak te voorzienacht de Commissie zich toch verpligtmet nadruk aan te dringen op het beramen en ten uitvoer leggen van maatregelen welke dan ook. Het contract met den pachter eindigt toch eerst 1 Januarij 1889. Eenige jaren geleden werd er reeds in den Raad over geklaagd en overweging beloofd. Niettemin bleef alles bij het oude. Moet het wederom daarbij blijven, dan wijst de Commissie de verantwoordelijkheid voor de gevolgen van de hand. De Voorzitter deelt mede, dat in het vorige jaar in overleg met den pachter van de straatmest pogingen zijn gedaan om de mestvaalt aan de Zuidhavenpoort te ver plaatsen achter den berg van den vroegeren oliemolen, doch nog vóór dat met die verplaatsing een aanvang was gemaakt, werd de aandacht van het Dagelijksch Bestuur er op gevestigd, dat het niet wenschelijk wasdie mestvaalt te leggen in de nabijheid van den drinkput. Deze put heeft zeer goed water en geregeld komt er veel vee uit drinken. Men vreesde, dat de verlegging aanleiding zou geven tot verontreiniging van dien put, b.v. door het wasschen van lompen, die op de mestvaalt worden gezocht. De mestvaalt is toen zooveel mogelijk achteruit gebragt naar de zijde van het eerste weegje. De mestvaalt aan de andere zijde van de stad is thans geheel opgeruimd. Om in den bestaanden toestand eene goede verbetering te brengen, is niet gemakkelijk. Burgem. en Weth. hebben overwogen in hoever het mogelijk was de mestvaalten te overdekken of die onder een afdak of kap te plaatsen waardoor de zon en de regen er minder invloed op zouden hebben, doch zij zijn afgeschrikt van dit denkbeeld, door de groote uitgaven die het vereischen zou. De Voorzitter doet daarop deuren sluiten, waarop de vergadering eenigen tijd met gesloten deuren wordt voortgezet. De openbare vergadering heropend zijnde, zegt de heer van Manen, dat de Commissie de inlichtingen heeft gevraagd en verkregen en dat zij aan Burgem. en Weth. haar dank betuigt voor zijne zorgen in deze zaak. H. V, Afd. II, Art. 3 (Verkoop van zelkasch) 7500. De Commissie meent, op grond dat de opbrengst der zelkasch in '1883 daalde tot 7399,30 en deze in 1884 eer minder dan meer zal zijn, dat de voorzigtigheid eischt voor 1885 niet 7500, maar hoogstens 7000 te ramen, waarom zij voorstelt, het art. met 500 te verminderen. De Voorzitter zegt, dat deze post altijd zeer hoog wordt geraamd, ten einde wijziging van de begrooting te voor komen. Bij de raming van dit artikel moet men in aanmerking nemen, dat men te doen heeft met eene buitengewone inkomst. Wordt op de gewone inkomsten meer ontvangen dan geraamd wasdan wordt het goed slot eenvoudig met het meer ontvangen bedrag verhoogd. Geheel anders is het bij de buitengewone inkomsten. Het geen daarop meer wordt ontvangen dan geraamd was mag niet komen bij het goed slot, omdat dan de gewone inkomsten met de buitengewone zouden worden vermengd. Om dat te voorkomen moet tegenover elke som, die op de buitengewone inkomsten wordt ontvangen, een gelijk bedrag van buitengewone uitgaven staan. Wordt er niet ontvangen wat er geraamd is, dan wordt ook zooveel niet uitgegeven. Eene te hooge raming doet volstrekt geen nadeel, wel voordeel, want men voorkomt wijziging van begrooting. Burgem. en Weth. blijven er daarom bij, 7500 uit te trekken. De heer van Manen zegt, dat er naar zijn inzien zooveel mogelijk moet worden geraamd overeenkomstig de werke lijkheid; de regelen van een goede administratie eisehen dit. Als de bewering van den Voorzitter opging, zou men evengoed 10 of 15000 kunnen ramen en dat zou men toch stellig verkeerd achten. Het voorstel der Commissie verdient daarom de voorkeur. De Voorzitter zegt, dat men juist eene behoorlijke voor zichtigheid betracht, door de raming van Burgem. en Weth. aan te nemen. Zoo lang als de opbrengst der zelkasch is gekapitaliseerd of voor buitengewone werken besteed, heeft de Raad altijd eene zeer hooge raming daarvoor aangenomen. Daartegenover staan de buitengewone uitgaven, en als sluitpost eene som voor aankoop van Inschrijving op het Grootboek. De buitengewone ontvangsten en uitgaven moeten gescheiden worden gehouden van de gewone en die regel ligt tot grondslag van het voorstel van Burgem, en Weth. De heer Boeije is het geheel eens met den Voorzitter. Hij acht het wenschelijk de raming van Burgem. en Weth. te behouden, verdedigt daartoe nader hun voorstel en toont aan, dat de opbrengst der zelkasch in de laatste jaren altijd hooger is geraamd dan daarvoor ontvangen is. Hier door werd, zooals reeds opgemerkt is, wijziging van begrooting voorkomen, doordien de post in verband staat met de artt. 13 en 18 van H. IX (Aankoop van Inschr. op het Grootboek) en (Kosten van uitgraving en aflevering- van zelkasch). Spr. acht het wenschelijk de raming van Burgem. en Weth. te behouden. Het voorstel der Commissie in stemming gebragt, wordt verworpen met 7 tegen 2 stemmen, die van de heeren W. A. Ochtman en van Manen. Het art. blijft onveranderd. De Inkomsten zijn voorts verder ingerigt naar de nieuwe voorschriften door de Gedep. Staten gegeven. Zij worden vastgesteld op 123547,87s. De Voorzitter geeft te kennen, dat Burg-em. en Weth. voornemens zijn nader aan de beslissing van den Raad te onderwerpen, welke van de uitgetrokken buitengewone werken het eerst zullen moeten worden uitgevoerd. Voors hands achten zij het meest wenschelijk, de voortzetting van de vernieuwing der defensiewerken aan den West- havendijk. Daarna worden vastgesteld H. IX, Art. 13 (Aankoop van Inschrijving op de Groot boeken der Nat. Schuld) uitgetrokken met 2463,50 op 4588,50, tengevolge van het besluit om den post voor de demping der Karnemelksvaart (H. HI, Afd. III, Art. 7) voor Memorie uit te trekken; H. IX, Art. 18 (Kosten van uitgraving en aflevering van zelkasch) op de voorgedragen som van 2500. Een voorstel der Commissie, om deze beide artikelen te verminderen, het eerste met 350, het tweede met ƒ150, welke vermindering in verband stond met haar voorstel tot lagere raming van de opbrengst van zelkasch, blijft buiten behandeling, nu voor die opbrengst de raming van Burgem. en Weth. is aangenomen. II. X, Art. 1 (Onvoorziene Uitgaven) bevattende het verschil tusschen de Inkomsten en de Uitgaven in de Hoofd stukken IIX vermeld, wordt tengevolge der genomen besluiten van 3048,19, verhoogd tot 3074,56s. Zullende er magtiging worden aangevraagd om zonder nadere goedkeuring van de Gedeputeerde Staten, tot een bedrag van 2000 af- en overschrijving te doen op enkele posten van uitgaaf der begrooting, zooals dit door Burgem. en Weth. is voorgesteld. De Uitgaven worden vastgesteld op 123547,87s. De geheele begrooting wordt met algemeene stemmen aangenomen. De Voorzitter herinnert aan het in de vorige vergadering genomen besluit, om de toelage aan de Kamer van Koop handel en Fabrieken te doen vervallen, welk besluit was gegrond op de overweging, dat het voortdurend bestaan der Kamer niet meer wenschelijk was. Burgem. en Weth. hebben overeenkomstig de door hen gedane toezegging, na de vorige vergadering overwogen, in hoever na dat besluit nog eene beslissing omtrent het bestaan der Kamer moet worden genomen, en zijn tot de overtuiging gekomen, dat het werkelijk noodig is nog een formeel besluit tot opheffing der Kamer te nemen, en dit aan de goedkeuring van Z. M. den Koning te onderwerpen. De Kamer van Koophandel is hier indertijd opgerigt krachtens een besluit van den Raad, nadat de wenschelijk- heid van het bestaan van zulk eene Kamer was uitgesproken. Dat die wenschelijkheid thans niet meer bestaat heeft de Raad in de vorige vergadering aangenomendoch de Raad behoort ook uitdrukkelijk te verklaren dat hij het behoud der Kamer niet meer wenschelijk acht. Hij stelt namens Burgem. en Weth. voor, dat de Raad daartoe zal besluiten. De heer Ochtman is in de vorige vergadering, waarin besloten is de toelage aan de Kamer van Koophandel voor het vervolg te onthouden, niet tegenwoordig geweest. Hij zal geen poging doen om den Raad op zijn besluit te doen terugkomen, doch hij moet verklaren, dat hij dat besluit ten zeerste betreurt en tegen het voorstel van Burgem. en Weth. zal stemmen. De heer van Manen betwijfelt of het wel noodig is om het besluit tot opheffing der Kamer aan 's Konings goed keuring te onderwerpen, doch hij zal zich er niet tegen verzetten. De Voorzitter meent, dat waar het besluit betreffende de oprigting aan 's Koninings goedkeuring onderworpen ishet in den aard der zaak ligt, dat ook die goedkeuring worde gevraagd op het besluit tot opheffing. Het besluit tot opheffing der Kamer van Koophandel wordt daarna aangenomen met 6 stemmen tegen 3, die van de HH. S. J. Ochtman, W. A. Ochtman en Schneiders. Na omvraag sluit de Voorzitter de vergadering. V Snelpersdrukkerij van II. LAKENMAN te Zierikzee.

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1884 | | pagina 8