Daar zulk een werk het best kan worden uitgevoerd of in het voorjaar, of in het najaar, hadden Burgem. en "Weth., in verband met de beslissing van den Raad om het over twee jaren te verdeelen, zich voorgesteld in dit najaar met de uitvoering te beginnen. Wat de middelen betreft tot betaling der noodige kosten meenden zij, dat de buitengewone inkomsten ook voor dit jaar voldoende zouden zijn. Zij zijn daarin evenwel teleurgesteld, en thans is de stand van zaken aldus. Tot nu toe is ruim 4900 ontvangen aan zelkascli. Voegt men daarbij de andere buitengewone ontvangsten, dan krijgt men in het geheelf 6513,13 De buitengewone uitgaven bedragen nu reeds 6075,30 Zoodat overblijft f 437,83 terwijl voor de demping der Karnemelksvaart in 1884 zou moeten worden uitgegeven f 2125. Nu kan men: of buitengewone middelen aanwijzen om de demping uit te voeren, öf die geheel op 1885 brengen, en besluit men tot het laatste, dan durven Burgem. en Weth. den winter niet af te wachten zonder dat een noodbrug wordt gelegd. De uitgaaf daarvoor zou 150 kosten. De heer Moolenburgh zou wensehen, dat de Raad in de gegeven omstandigheden terugkwam op zijn besluit, om de Karnemelksvaart te dempen. Hij herinnert wat de Raad tot dat besluit heeft geleid, n.l. dat de vaart voor de ge zondheid nadeelig is, dat zij onnoodig is en dat de kosten van overbrugging worden vermeden. Spr. meent, dat er tegen elk dier motieven veel te zeggen is en gaat dat in bijzonderheden na. Hij komt vervolgens tot de slotsom, dat het niet vreemd zou zijn als de Raad op zijn besluit terugkwam, vooral als men overweegt welke werken bij gebrek aan geld moeten worden uitgesteld. De Voorzitter herinnert wat ten aanzien van deze zaak bij den Raad is verhandeld. Hij zegt verder, dat de Raad ook wel in plaats van op zijn besluit terug te komenzou kunnen besluiten om dezen post voor Memorie uit te trekkenmen kan dan afwachten hoe het met de financiën uitkomt. Evenwel zou dan in elk geval nog in 1884 eene noodbrug moeten worden gemaakt. De heer Zuurdeeg meent, dat als het de gewoonte is werken als het dempen der Karnemelksvaart te bestrijden uit de buitengewone ontvangsten, en als het blijkt, dat deze daartoe niet voldoende zijn, men het werk vanzelf moet uitstellen. Iets anders is het evenwel om op het besluit tot demping terug te komen. Wat de heer Moolenburgh heeft gezegd, is in strijd met alle parlementaire vormen. De Raad heeft bij meerderheid van stemmen oen besluit genomen en de minderheid moet daarvoor wijken en niet trachten den Raad daarop te doen terugkomen. Zoo iets noemt Spr. eene parlementaire obstructie; het toont weinig eerbied voor de meerderheid. Hij keurt dan ook het denk beeld van den heer Moolenburgh ten zeerste af. De heer Moolenburgh protesteert tegen hetgeen de heer Zuurdeeg aanvoert. Spr. had geen voornemen om te reageren tegen een besluit van den Raad; ook ontbreekt het hem niet aan eerbied voor de meerderheid. De lieer Zuurdeeg moest weten, dat dit niet in zijn wijze van zien of zijn heeft gelegen. De heer Schneiders kan het voorstel van den heer Moolenburgh wel ondersteunen. Er is vroeger beweerd, dat de vaart veel stank gaf, doch zelfs in dezen heeten zomer heeft men er weinig of geen last van gehad. Hij ziet daarom in de demping geen voordeel en vraagt, waarom men niet op het besluit zou terugkomen, als men inziet gedwaald te hebben. De heer de Jonge herinnert den loop der zaak in het vorige jaar. Hij zou nu er zich wel mede kunnen vereenigen om den post voor memorie uit te trekken; hij vreest evenwel, dat men dien nog jarenlang aldus op de begrooting zal zien verschijnen. In dat geval ware het welligt daarom beter het voorstel van den heer Moolenburgh aan te nemen. De heer Goemans is het niet eens met hetgeen de heer Moolenburgh heeft gezegd ten aanzien van de hygiënische gevolgen van het behoud der vaart. De Raad heeft in beginsel aangenomen alle stinkslooten zooveel mogelijk te verwijderen en dat moet men consequent toepassen. Spr. wil thans echter wel zijne stem geven om den post voor Memorie uit te trekken. De heer van Manen herinnert, dat vroeger over de demping lang is gedelibereerd. De twee geneeskundigen in den Raad hebben aangetoond, dat die wenscheljjk was, met 10 stemmen tegen 1 is daartoe besloten en nu gaat het zijns inziens niet aan daarop nu terug te komen, tenzij men aantoone, dat het vroeger genomen besluit verkeerd is geweest. Spr. is daarvan niet overtuigd en is dus tegen het voorstel van den heer Moolenburgh. De heer Moolenburgh doet daarna het voorstel den post voor het dempen der Karnemelksvaart voor «Memorie" uit te trekken. Dit voorstel wordt door den Voorzitter in stemming gebragt en met algemeene stemmen aangenomen. De Voorzitter stelt daarop voor aan Burgem. en Weth. op te dragen, een voorstel te doen omtrent het leggen van eene noodbrug of het nemen van andere voorzieningen. Dienovereenkomstig wordt besloten. H. V, Afd. I, Art. 4 (Jaarwedde van keurmeesters) f 270. De Commissie merkt op, dat de keurmeester van rijtuigen een halfjaar geleden overleden is en zij nog niet van de benoeming van een opvolger hoorde. Zij vraagt waaraan die vertraging te wijten is en ook wanneer de jongste keuring der rijtuigen is geschied. De Voor-.'ttrr deelt mede, dat Burgem. en Weth. niet dadelijk ecu geschikt persoon als keurmeester der rijtuigen hebben kunnen vinden. De voorjaarskeuring is daardoor niet geschied, doch de politie heeft in den loop van het jaar geregeld toezigt op de rij- en voertuigen gehouden. Zij hopen nu binnenkort tot de benoeming over te gaan, waarna de najaarskeuring zal kunnen plaats hebben. II. V, Af.l. I, Art. 8 (Kleeding en wapening van dienaars van politie, veldwachters en nachtwachts) 250. In het vorige jaar werd voor dien post f 175 aangevraagd, die door den Raad met f 35 werd verhoogd om eene proef te nemen met regenmantels. Die proef voldoet niet, zoodat de verhooging weder kan vervallen. Uit de Memorie van Toelichting blijkt evenwel niet, waarom dit art. in 1885 f 75 hooger moet zijn dan in 1884, waarom de Commissie voorstelt het vast te stellen op hetzelfde cijfer en dus op f 175. De Voorzitter verwijst naar de Memorie van Toelichting, waarin vermeld staat dat voor kleeding en wapening van de dienaars van politie wordt geraamd noodig te zullen zijn f 250. Burgem. en Weth. hebben die toelichting voldoende geacht en hebben gemeend niet te veel in kleinigheden te moeten afdalen. Zij zijn evenwel volkomen bereid de uit getrokken som nu nader toe te lichten. De Voorzitter deelt daarop in bijzonderheden mede, welke kleedingstukken enz. in 1884 voor de agenten van politie moeten worden aangeschaft en hoe Burgem. en Weth. tot het geraamd bedrag zijn gekomen, en zegt verder, dat de uitgaven niet elk jaar even hoog zijn omdat de behoeften niet altijd dezelfde zijn. De Commissie verklaart zich daarop voldaan. Ilet art. blijft behouden op het geraamd bedrag. H. Y, Afd. I, Art. 13 (Kosten voortvloeiende uit de wet van 4 December 1872) (St.b). No. 134). De bewaarder van het gebouw voor besmettelijke ziekten zegt de Commissie, geniet, behalve vrije woning, ook vrij licht, voorts f 25 voor de moeite om het huis te bewaren en f 30 voor bijstand bij verpleging ran lijders, die er gelukkig in jaren niet waren. Zij wenscht den tegenwoor- digen titularis die voordeelen niet te ontnemen, doch vestigt er de aandacht op, bij eventueele vacature, pogingen aan te wenden orn de zaak, kan het zijn, minder kostbaar te regelen. De Voorzitter verklaart, dat de opvatting der Commissie ten opzigte der vergoeding voor bijstand bij verpleging van lijders, verkeerd is. De f 30 worden niet betaald als er geen lijders zijn. De belooning kan naar het oordeel van Burgem. en Weth. niet worden verlaagd. Meermalen zelfs heeft de belanghebbende verhooging daarvan gevraagd. Geschikte personen voor bewaarder zijn niet zoo gemakkelijk te verkrijgen en het gebouw wordt goed schoongehouden en de daarin aanwezige voorwerpen worden goed onderhouden. Bij II. Y, Afd. II, Art. 1 (Kosten der Schutterij) 1192 wordt op voorstel der Commisie beslotende begrooting der dienstdoende Schutterij voor 1884 goed te keuren. Dienovereenkomstig wordt besloten. H. Y, Afd. IY, Art. 1 (Kosten van de straatverlichting) f 5550. Overeenkomstig de voordragt van de Commissie voor de Gasfabriek en Straatverlichting, stellen Burgem. en Weth. voor, den prijs van het gas voor 1885 te bepalen op 10 cent per kubielcen meter. De heer de Jonge vraagt of het niet mogelijk is den prijs van het gas te verlagen. Te Utrecht is die thans 0 cent en spoedig zal die op 5 cent komen. De Voorzitter zegt, dat het gas in groote plaatsen waar veel particulier verbruik is, altijd veel goedkooper is. De heer Houwer, Voorzitter der Commissie voor de Gasfabriek, toont uit een overzigt van de gasprijzen in ver schillende plaatsen (38) aan, dat in 15 plaatsen de prijs gelijk ie met die te Zierikzee; in 5 hooger en in de overige lager. De prijs van het gas zou hier lager kunnen zijn, als de inrigting der fabriek en het buizennet bij den aanleg groot genoeg waren geweest, doch nu zit men met de ver betering daarvan. De heer Zuurdeeg treedt daarop in eene beschouwing, hoe de verhouding van de gemeente tot de fabriek moet zijn. De gemeente mag volgens Spr. geen winst van de fabriek genieten. Verder vraagt hij, nu de kolen zoo goedkoop zijn, of de prijs die door de ingezetenen wordt betaald voor de cokes gelijk staat met dien, voor welken men cokes naar andere plaatsen aflevert. De heer Houwer toont aan, dat de verhouding in welke de fabriek tot de gemeente staat, reeds sedert jaren is, zooals de heer Zuurdeeg meent dat het behoort. Wat de prijs van de cokes betreft zegt hij, dat die hier goedkooper is dan elders. Cokes die te oud geworden is, wordt voor 10 cent minder verkocht dan de overige. Bij groote hoeveelheden die dikwijls van elders worden gekocht, wordt de prijs verlaagd. Nadat de heer Boeije nog had te kennen gegeven, dat met die groote hoeveelheden worden bedoeld, ladingen, somtijds van 2000 mud, wordt het voorstel om den prijs van het gas voor 1885 op 10 cent per kub. Meter te stellen, zonder hoofdelijke stemming aangenomen. H. VI, Afd. II, Art. 1 (Subsidie aan het Burgerlijk Armbestuur) 9200. De Commissie verneemt gaarne of het Dag. Bestuur ook in staat is eene bepaalde oorzaak aan te geven voor de hoogere uitgaaf voor bedeeling. Volgens de Memorie van Toelichting is het Burgerlijk Armbestuur daartoe niet in staat. Zeer zeker zou het te betreuren zijn als zij moest worden gezocht in toenemend pauperisme, vooral omdat er in de laatste jaren, ook nog in het loopende najaar aanzienlijke geldsommen aan werkloonen zijn uitbetaald, juist onder die klasse van ingezetenen, waaronder ook de bedeelden voorkomen. De Voorzitter zegt, dat als het Burgerlijk Armbestuur de oorzaken voor de verhooging van het subsidie niet kan opgeven, Burgem. en Weth. daartoe zeer zeker niet in staat zijn. Wel zou men oppervlakkig meenen dat zij minder moest worden omdat de bevolking is verminderd, doch de personen die de stad hebben verlaten behooren meer tot de kleine ambachtslieden en niet tot de klasse die bedeeld wordt, zoodat dit niet van invloed kan zijn om de subsidie te verlagen. Ook zijn uit de buitengemeenten enkele gezinnen gekomen die men bedeeling heeft moeten geven. De meerdere behoefte van het Armbestuur kan met ver schillende omstandigheden in verband staan b.v, met eene andere wijze van bedeeling van de kerkelijke besturen. Ook moet men niet vergeten, dat het in de begrooting voor '1885 opgenoemd goed slot kleiner is dan in vorige jaren. De Commissie stelt zich hiermede tevreden, waarna be- besloten wordt, aan het Burgerlijk Armbestuur voor 1885 eene subsidie toe te kennen van f 9200 en overeenkomstig het advies dezer Commissie de begvooting van die instelling voor 1885 goed te keuren in ontvang en uitgaaf op f 9588,51. H' VII, Aid. II, Art. 3 (Onderhoud van gebouwen en meubelen Midd. Onderwijs) f 1271,54®. Tot dezen post behoort eene verbouwing van liet door den Directeur der Hoogere Burgerschool bewoond huis, waarin men van één kamer twee maken wil. Daar die ver andering met de onkosten op ongeveer f 330 zou komen te staan en niets hoegenaamd van de noodzakelijkheid blijkt, wordt voorgesteld die verbouwing niet toe te staan en'het art. te verminderen met f 330. De Voorzitter deelt mede, dat deze uitgaaf reeds sedert vele jaren door den Gemeentebouwmeester en de Commisie van Fabricage is voorgesteld en, dat de verbouwing reeds lang noodzakeljjk was, doch dat de middelen het tot dusver niet toelieten. Burgem. en Weth. achten het zeer wenschelijk, met het oog op de behoeften van het gezin van den Direc teur, dat de verbouwing geschiedt en daar do middelen de daarvoor noodige uitgaaf thans toelaten, komt het hun raadzaam voor daartoe nu te besluiten. De heer Boeije vereenigt zich met hetgeen de Voorzitter zegt. Nadat nog de heeren van Manen en Zuurdeeg het woord hadden gevoerd, wordt het voorstel dor Commissie in stem ming gebragt en verworpen met 10 stemmen tegen 2, die van de heeren van Manen en Schneiders. Het art. wordt daarop onveranderd vastgesteld. II. VII, Afd. II, Art. 5 (Verdere kosten Middelbaar Onderwijs) f -1225. Hieronder is begrepen een post van 700 voor school- behoeften en verdere hulpmiddelenwaarover de Commissie zegt kwalijk te kunnen oordeelen zonder nadere specificatie of nadere toelichting, welke derhalve als nog door haar gevraagd worden. De Voorzitter zegt, dat hiermede bedoeld worden de schoolbehoeften en hulpmiddelen voor de vakken die op de Hoogere Burgerschool worden onderwezen, dat de raming is geschied naar de uitgaaf in vorige jaren en dat het moeilijk is precies op te geven wat er in het volgende jaar noodig zal zijn. Er wordt met dien post de meest mogelijke zuinigheid in acht genomenzooals uit de gemeente rekeningen blijkt. Men dient dezen post niet te veel te besnoeijen want ook op grond daarvan is de verhoogde subsidie van het Rijk verkregen. De heer van Manen zegt, dat het niet te doen is om het cijfer te verminderen, doch hij herinnert, dat bij het onderzoek der rekening over 1882 op de uitgaven op dit artikel aanmerkingen zijn gemaakt, en toen is er gezegd dat dit bij de begrooting moest geschieden. Daarom verzoekt hij dat die post voortaan zooveel mogelijk zal worden toegelicht. Het artikel wordt onveranderd vastgesteld. H. YII, Afd. III, (Kosten van het Lager Onderwijs.) Art. 1 Jaarweddden van onderwijzers f 17690. Op voorstel van Burgem. en Weth. wordt dit artikel verhoogd met 200, tengevolge van het raadsbesluit van 13 October 1.1. tot verhooging der jaarwedden van twee onderwijzers aan school A. Afd. III wordt voorts ingerigt naar het nieuwe voor schrift van Gedep. Staten omtrent de inrigting der begrooting. II. YII. Afd. YI, Art. 4 (Toelage aan de Ambachts- en Industrieschool van E. W. Mus) f 100. De Voorzitter herinnert, dat onlangs door den heer E. W. Mus aan den Raad een verzoek is ingediend om verhooging dier toelage. Een gelijk verzoek is door hem aan de Provin ciale Staten gerigt. Burgem. en Weth. zijn niet ongezind daarop gunstig te adviseeren, doch zij wensehen dit eerst bij den Raad ter sprake te brengen als door de Provinciale Staten eene beschikking zal zijn genomen. De heer Moolenburgh vraagt of de Staten niet zullen wachten om te zien wat deze gemeente doet. De Voorzitter antwoordt, dat dit vroeger ook niet is geschiedt. De Raad vereenigt zich daarop met het voorstel om het adres later te behandelen. Het art. wordt onveranderd vastgesteld. II. IX, Art. 1 (Waarborgkosten tegen brandschade van gemeente-eigendommen) 270. De Commissie vraagt waarom dit artikel iets hooger is geraamd dan in het vorige jaar. De Voorzitter antwoordt, dat in 1884 enkele posten zijn verhoogd en enkele verzekerd, die vroeger niet verzekerd waren. Het art. blijft onveranderd. H. IX, Art. 3 (Kosten van de Kamer van Koophandel)/1250. De heer de Looze stelt voor, de op dit artikel uitgetrokken toelage te doen vervallen. Hij gelooft dat de omstandigheden in deze gemeente van dien aard zijn, dat de Kamer wel kan worden gemist, en acht daarom de toelage aan de Kamer eene onnoodige uitgave die niet behoort te worden bestendigd. De Voorzitter herinnert, dat eenige jaren geleden een gelijk voorstel is gedaan, doch dat de Raad dit toen ver worpen heeft. De heer van Manen ondersteunt het voorstel van den heer de Looze. Hij heeft aan de Commissie voor de begroo- ting in overweging gegeven, den Raad hetzelfde voor te stellen, doch de meerderheid heeft zich daarmede niet vereenigd. De heer Zuurdeeg is ook tegen onnoodige uitgaven, doch hij vindt het wenschelijk, dat de Kamer behouden blijft. Al kan zij thans niet veel uitrigtende tijden kunnen veranderen en welligt kan de Kamer medewerken tot verbetering van den tegenwoordigen toestand der gemeente. Hij zou het zeer betreuren als de Kamer werd opgeheven. De heer Schneiders verklaart zioh eveneens voor het behoud der Kamer, al is het dat zij op dit oogenblik niet veel verrigten kan. De toelage, die de gemeente jaarlijks geeft, bedraagt nog niet ten volle f 250, want het goed slot der rekening gaat er telkens af. De heer Boeije vereenigt zich met het voorstel van den heer de Looze. Reeds dikwijls heeft Spr. zich afgevraagd, welk nut de Kamer tegenwoordig doet. Vrij algemeen wordt zij overbodig en als een artikel van weelde beschouwd en daarom wil hij medewerken aan de opheffing. Mogt later de behoefte aan eene Kamer van Koophandel blijken, dan kan men die op nieuw in bet leven roepen. De Voorzitter brengt onder de aandacht, dat de Kamer

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1884 | | pagina 7