Daar waar goede keijen gebezigd zijnis ook de bestra- ting goed, dit ia oi a. waar te nemen in de Nobelstraat en op het Noordelijk gedeelte der Oude Haven. De heer van Manen zegt, dat de Commissie haar voor stel heeft gedaan, omdat uit de Memorie van Toelichting van de wenschelijkheid om den Dam opnieuw te bestraten niets bleek. Hij kan niet aannemen, dat het verkeer op den Dam met wagens drukker is dan ergens anders, ook niet dat het juist vrachtwagens zijn, die er meestal over rijden. Vroeger zijn de keijen vervangen door klinkers, Spr. gist, dat het geschied is in het belang der bewoners van den Dam, omdat het rijden over keijen in die smalle straat veel geraas maakt. Hij betwijfelt het of men die bewoners met eene andere dan klinkerbestrating wel een dienst zal doen en overigens, of het uit een oogpunt van veiligheid wel wenschelijk is, een s'traat, die zoo hellend ligt, met gladde keijen te beleggen. Hij acht het wensche lijk het plaveisel niet te veranderen en meent, dat men zou kunnen volstaan, met het digtmaken der putten. Spr. blijft bij het voorstel om den Dam niet opnieuw te bestraten. Wil men echter het daarvoor geraamde geld op het artikel behouden dan heeft hij daar niets tegen. De Voorzitter heeft niet beweerd, dat over den Dam meer gereden wordt dan eldersdoch wel dat er veel gereden wordt, bepaaldelijk met sleden en vrachtwagens en dat de bestrating veel heeft te lijden, omdat de Dam maar één spoor breed is. Hij blijft bij die meening in weer wil van de tegenspraak van den heer van Manen. Bij regen ziet men op verschillende plaatsen groote plassen water, waaruit blijkt, welke putten er in de straat zijn. Mogt men de trottoir-keijen te glad achten, dan zou men een ander soort van behakte keijen kunnen gebruiken. Een gedeelte van den Dam moet men in elk geval vernieuwen en om nu eene flinke afdoende verbetering aan te brengen hebben de Commissie van Fabricage en Burgem. en Weth. het voorstel gedaan den geheelen Dam met platte keijen te beleggen. De heer Zuurdeeg vraagt of het Dagelijksch Bestuur juist bekend is met het voorgestelde soort van plaveisel en of daardoor werkelijk verbetering zal ontstaan. Hij meent, dat dit behoort te worden onderzocht. Klinker bestrating is niet slecht, misschien wel wat duur, doch dit zou men zich moeten getroosten als de trottoir-keijen niet deugen. De heer Houwer zegtdat de reden die tot het voorstel heeft geleid om troittoir-keijen te leggen deze is, dat het onderhoud der klinkerbestrating voortdurend groote kosten vordert. Bij herstelling moet telkens een geheel stuk bestra ting worden opgenomen, anders wordt zij te ongelijk. Spr. is bekend met bedoelde trottoir-keijen. Hij heeft van een deskundige uit Middelburg gehoord dat zij voor het rijden geen hinder of gevaar opleveren. De kosten der bestrating zijn ongeveer 6 per vierk. meter en de lengte van den Dam is 170 Meter. De Voorzitter herhaalt, dat men in plaats van trottoir- keijen de platte stroeve keijen zou kunnen nemen die de gemeente in voorraad heeft. Yoor het eerst heeft Spr. ge hoord dat de Dam tot de schuine straten behoort. Bij het herleggen der bestrating is de helling naar de Schuithaven verminderd; men zou nu verder kunnen trachten met in achtneming van eene behoorlijke rigting, de straat ietwat te verlagen want de hoogere ligging van den Dam is in dezen tijd niet meer noodig. De heer Boeije is niet bekend met de Gortstraat te Middelburg; hij is nog niet zeker of de trottoir-keijen voor den Dam wel dienstig zijn. Hij zou wenschen, dat aan het Dagelijksch Bestuur werd opgedragen, bij wijze van proef een gedeelte van den Damaan de zijde der Schuit haven, waar in de eerste plaats herstelling noodig is, met platte keijen te bestraten. Mogt dit voldoen dan kan men daarmede den geheelen Dam bestraten. De heer Zuurdeeg acht het eenigszins gevaarlijk om met het voorstel van het Dagelijksch Bestuur mede te gaan, nu dat Collegie zoo onzeker en onvast in zijne meening blijkt te zijn. Als er trottoir-keijen worden aangekocht en het blijkt, dat zij voor den Dam niet geschikt zijn, zal men er niets mede kunnen doen. Hij meent, dat het welligt beter ware op den Dam de klinkei-bestrating te behouden. De Voorzitter zegt, dat het dagelijksch bestuur geenszins onzeker is in zijne meening. Zij achten zoogenoemde trottoir- keijen eene betere bestrating voor den Dam dan klinkert. Mogt het echter tegen de verwachting blijken, dat deze niet geschikt zijn, dan kan men die keijen toch later zeer goed gebruiken voor gedeelten van met klinkert bestrate voetpaden of ook voor bestrating van het voetpad langs de tuinen aan het Havenplein, dat nu voortdurend met grindzand moet worden bestrooid. De heer Boeije was bij het Dagelijksch Bestuur in de minderheid, hij voor zich is niet vast overtuigd of bedoelde keijen wel geschikt zijn. Hij geeft evenwel nu in overweging eene proef te nemen. De uitgetrokken som wenscht hij intusschen op het artikel te behouden. Nadat de Voorzitter had te kennen gegeven, dat hij zich wel kan vereenigen met het denkbeeld om een proef te nemenen de heer van Manen had opgemerktdat dit eene kwestie van ongeveer 1000 is, wat hij voor een proef te gewaagd vindt, stelt de heer Boeije voor, dat de Baad Burgem. en Weth. zal magtigen eene proef te nemen, om een gedeelte van den Dam met behakte of vlakke keijen te bestraten, en als die proef naar hun oordeel voldoet, den geheelen Dam met die keijen te beleggen. Dit voorstel wordt aangenomen met 10 stemmen tegen 2, die van de heeren Schneiders en van Manen. Het artikel blijft onveranderd. Bij II. Ill, Afd. II, Art. 5 (Onderhoud van wegen en voetpaden) geeft de Voorzitter den heer Zuurdeeg eenige inlichtingen omtrent het gebruik van schelpen en grindzand op de wegen en voetpaden en omtrent het onderhoud dei- wegen. H. Ill, Afd. III (Aanleg of vernieuwing). De Voorzitter wenscht bij deze afdeeling, voordat tot de behandeling der afzonderlijke artikelen wordt overgegaan, eene algemeene opmerking te maken. Al de tot deze afdeeling behoorende artikelen betreffen buitengewone uitgaven, die als zoodanig uit buitengewone inkomsten moeten worden bestreden. Daar nu een der voornaamste, zoo niet de voornaamste dier inkomsten, n.l. de opbrengst der zelkasch, in de laatste jaren en vooral in het nu loopende jaar zeer is verminderd, is het onzeker of men in 1885 voldoende middelen zal hebben tot bestrijding dier uitgaven. Bij die onzekerheid hebben Burgem. en Weth. het raadzaam geacht de tot deze afdeeling behoorende uitgaven voor Memorie uit te trekken, met uitzondering alleen van die, waartoe krachtens vroeger genomen Raadsbesluiten in 1885 moet worden overgegaan. Als in den loop van het jaar blijkt, dat er voldoende gelden aanwezig zijn om ook de andere uitgaven geheel of gedeeltelijk te doeu, kan daartoe worden overgegaan. De nu voor Memorie uitgetrokken artikelen kunnen dan worden verhoogd door af- en overschrijving uit het artikel, dat voor aankoop van Inschr. op het Grootboek der Nat. Schuld is bestemd. Het denkbeeld van Burgem. en Weth. zou zijn, eerst de defensiewerken van den Westhavendijk te vernieuwen, daarna die van den Oosthavendijk, en het leggen van rioolbuizen voor het laatste te houden. II. Ill, Afd. III, Art. 4 (Bijdrage voor herstelling van den grooten toren) 1922,25. Gaarne verneemt de Commissie of de restauratie van den toren van wege het Rijk nu geregeld voortgezet wordt, vooral met het oog op de gevaren die vroeger geacht werden voort te spruiten uit de bouwvalligheid aan meer dan één zijde. De Voorzitter kan de gedane vraag bevestigend beant woorden. Het gedeelte van den toren, dat het meest bouwvallig was, n.l. het zuidwestelijk contrefort, is geheel hersteld. In dit jaar is men bezig den hoofdingang te herstellen en het is de bedoeling in 1885 een aanvang te maken met de voorziening in de gebreken van het noord westelijk contrefort. De Commissie zegt dank voor deze inlichtingen. II. IH, Afd. ni, Art. 5 (Voor het effenen van uit gegraven zeiketerrein enz.") Memorie. De Commissie heeft in de Memorie van Toelichting vruchteloos gezocht hoever het Dagelijksch Bestuur nu wel gevorderd is met de ten vorigen jare bij de behandeling der begrooting toegezegde overweging van de maatregelen ten aanzien der uitgegraven zeiketerreinen te nemen. Zij vertrouwt dat de plannen van Burgem. en Weth. in het sedert verstreken jaar wel tot rijpheid zullen zijn gekomen en binnenkort voorstellen tot oplossing van dit reeds zoo lang aanhangig vraagstuk zullen worden gedaan. Ook vraagt zij of er geen mogelijkheid bestaat om de uitgravingen met wat meer overleg, orde en regelmaat te doen, opdat er eens een einde kome aan den staat van wildernis en woestenij, waarin eene vrij groote uitgestrekt heid gronds sedert jaren verkeert. De Voorzitter hoort niet zonder verwondering gewagen van een reeds lang aanhangig vraagstukwaarvan de oplossing wordt verwacht, en van plannen die de Commissie vertrouwt dat nu wel tot rijpheid zullen zijn gekomen. Hij weet alleen dat de Commissie, die in het vorige jaar met het onderzoek der begrooting was belast, heeft gevraagd: «hoedanig Burgem. en Weth. voornemens zijn te handelen met de terreinen, waarin de zelkasch is uit gegraven." Tevens heeft zij gezegd, het wenschelijk te achten, die terreinen aanvankelijk jaarlijks te verhuren. Hierop is door Burgem. en Weth. geantwoord, dat het terrein tusschen do meestoof «de Wereld", de Commercie- wei'f en den Provincialen straatweg spoedig zou worden geëffend, en dat zou worden overwogen, in hoever het als bouwland zou kunnen worden verpacht. Daaraan is uitvoering gegeven. In het voorjaar van 1884 is het opgegeven terrein geëffend en daar het toen niet meer als bouwland kon worden verpacht en door deskundigen daarvoor ook minder geschikt werd geacht is het als weiland in pacht gelaten aan den pachter der grasmaaijing aldaar; terwijl Burgem. en Weth. nu voor nemens zijn het nog in dit jaar met opgaande boomen te beplanten. Wat de vraag der Commissie betreft, of het uitgraven der zelkasch niet met meer orde en regelmaat kan ge schieden, zegt de Voorzitter, dat de ondervinding heeft geleerd, dat de tegenwoordige wijze van handelen niet kan worden veranderd. De heer van Manen meent, dat het na de toezegging door Burgem. en Weth. ten vorigen jare gedaan, niet meer dan natuurlijk was, dat de Commissie zocht naar hetgeen ten aanzien der terreinen was verrigt. Spr. meent te moeten wijzen op het rapport van Dr. Gratama, waar voor de exploitatie der zelkasch andere middelen waren aangegeven. De Voorzitter herinnert, dat door Dr. Gratama alleen is onderzocht of de zelkasch ter bemesting dienstig zou zijn, en of het zoogenoemde «zwart" niet uit de asch kon worden verwijderd. Het art. wordt onveranderd vastgesteld. II. Ill, Afd. III, Art. 6 (Voor aankoop van opgaande boomen) Memorie. De Commissie vraagt hoever men gevorderd is met de ten vorigen jare toegezegde aanplanting van opgaande boomen. De Voorzitter zegt, dat die aanplanting in het najaar zal plaats hebben. De Commissie betuigt dank voor die mededeeling. H. Ill, Afd. III, Art. 7 (Voor het dempen van de Karnemelksvaart met bijbehoorende werkzaamheden) ƒ2125. De Commissie wenscht te weten, hoever men gevorderd is met de demping der Karnemelksvaart, waartoe reeds een jaar geleden besloten is en 2125 werd gevoteerd. De Voorzitter heeft bij dit artikelnamens Burgem. en Weth., eene mededeeling en een voorstel te doen, waar door de beantwoording van de gedane vraag van zelf zal komen te vervallen. De Raad heeft in 1883 bepaald, dat de Karnemelks vaart zou worden gedempten dat de kosten van dat werk, te vinden uit de buitengewone ontvangsten, over twee jaren zouden worden verdeeld, en voor de eene helft zouden komen ten laste van 1884 en voor de andere helft ten laste van 1885.

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1884 | | pagina 6