wil men niet genoodzaakt zijn de toevlugt te nemen of tot verhooging van de waarlijk reeds nu niet geringe belastingen óf' tot voortgezette verkoop van rentegevend kapitaal, dan zal men zich ook met ernst hebben toe te leggen op bezuinigingen, die zonder nadeel voor de publieke dienst, langzamerhand welligt in te voeren zouden zijn. Naar het gevoelen der Commissie zou het zoo onmogelijk niet zijn om van lieverlede aanmerkelijk te bezuinigen op sommige punten van het huishoudelijk bestuur. Meerdere kleine posten vormen immers te zamen één grooten. De Commissie zet voorop, dat zij niets hoegenaamd af dingen wil op den ambtsijver en de geschiktheid door de tegenwoordige titularissen betoond, doch gelooft, dat het toch wel geoorloofd is om te vragen of het noodig is: dat de Secretarie dezer gemeente, waar op het gebied van handel, nijverheid en scheepvaart, jammer genoeg, niet veel voorvalt, bezet is met een personeel van vier personen dat twee stadsboden het gemeentebestuur ten dienste staan en of men niet zou kunnen volstaan met één bode- concierge en een adsistent voor sommige dagen of uren, die vrij wat minder zou behoeven te kosten; een ambtenaar, belast met het toezigt op de invordering der plaatselijke belastingen den Gemeente-Ontvanger ter zijde te stellen, die uit den aard zijner betrekking immers al met dat toezigt is belast; een ambtenaar, onder den titel van klokkenist en klok luider te salariëeren met een jaarwedde van f 200 in eene gemeente waar klokgelui tot de zeldzame genoegens behoort en het carillonzelfs niet geregeld eenmaal per week ge durende een kwartier of iets langer gehoord wordt ter bediening van twee vlak bij elkander liggende ophaal bruggen drie brugwachters te behouden behalve één van de twee grafdelversdie onmiddellijk naast de begraafplaats woont en er dagelijks komt, nog een opzigter, onder en naast het dagelijksch bestuur (en den Gemeentebouwmeester) met het weinig omvangrijk toezigt op de begraafplaats te belasten dat SchutterijBrandweer en Armbestuur elk een af zonderlijken bode bekostigen tot een totaal bedrag van 190 en of niet veeleer die diverseweinig tijdroovende waardig heden door één persoonvoor minder geld zouden zijn te bekleeden. De Commissie zegter prijs op te stellengoed verstaan te worden. Het is geenszins hare bedoeling omzoo maar ter loops als het ware den staf te breken over al wat zij daar opsomdeom er nu reeds discussiën over uit te lokken en aan te dringen op meer of minder ingrijpende hervor mingen; zoo iets ligt niet op haar weg en ook niet in haar plan. Zij heeft eenvoudig de rigting willen aanwijzen waarin naar hare meening te zijner tijdb. v. als er vacaturen ontstaanwelligt bezuinigingen te maken zouden zijn. Meer beoogt zij nu niet. De te dien aanzien geopperde denk beelden brengen alligt anderen op andere, het zou zeer goed kunnen zijnbetere gedachten. Wat ten slotte den vorm en de inrigting der begrooting betreft, bestaan er bij de Commissie geen bedenkingen om de wijzigingen aan te brengen bedoeld bij het besluit van de Gedeputeerde Staten van 29 Augustus 1884 No. 30 (Prov. blad No. 86). De Voorzitter zegt, dat Burgem. en Weth. het eens zijn met de Commissie, dat het betrachten der meest mogelijke zuinigheid een gebiedende pligt is, doch hetgeen de Com missie als motief voor het betrachten dier zuinigheid aanvoert, achten zij niet geheel juist. Als de Commissie te kennen geeft dat er veel overleg noodig is geweest om de begrooting een niet al te somber voorkomen te geven, dan erkennen Burgem. en Weth. gaarne, dat er voor het opmaken der begrooting veel overleg noodig is geweest; dit was nu het geval, het was het ook in vorige jaren en het zal wel altijd zoo blijven. Doch zij kunnen niet toegeven, dat deze begrooting een somber voorkomen heeft. Zeer zeker heeft zij dat niet, wat de gewone inkomsten en uitgaven betreft, want zonder dat eenige verhooging van belastingen is voorgedragen, wordt nu voor de gewone werken ruim f 19000 geraamd. Wel een bewijs dat de stand van zaken niet ongunstig is, want behalve voor 1884, heeft men in geen jaren zulk eene som kunnen ramen en dit is te meer opmerkelijk, omdat er eene vermindering der inkomsten is, daar nu slechts voor een gedeelte der uitgaven voor het lager onderwijs, 30 vergoeding van het Rijk zal worden ontvangen en tevens eene vermeer dering der uitgaven, daar voor het eerst moet worden betaald; 1°. de verhoogde bijdrage voor de grindwegen in Schouwen, en 2°. de bijdrage voor den grindweg naar Dreischor. De Commissie acht het een ongunstig verschijnsel dat onder.Mc.~AJsten voorkomt een gedeelte van het goed slot der rekening over 1883, waardoor voor 1885 wordt beschikt over gelden die tot het dienstjaar 1886 behooren, doch die meening is onjuist, want de in ontvang gebragte som behoort werkelijk tot 1885. Een gedeelte daarvan, zijnde f 1003,03, is de som die het Rijk over '1883 te veel heeft betaald voor de over dat jaar verschuldigde vergoeding in de kosten van het lager onderwijs, welke som wordt gekort op de in '1885 door het Rijk te betalen vergoeding. Opdat nu het dienstjaar 1885 werkelijk gebaat worde met de aan de gemeente voor dat jaar wettig toekomende vergoeding, moet ook in de begrooting voor 1885 onder de inkomsten worden gebragt, het vroeger teveel betaald bedrag, dat nu is begrepen in het goed slot der rekening over '1883 en om daartoe te geraken, moet voor dat bedrag op bet goed slot worden beschikt, anders zou het goed slot van 1883 blijven zooals het is en in zijn geheel komen ten bate van het dienstjaar 1886, dat daardoor zou worden bevoordeeld ten koste van 1885. In het goed slot over 1883 is verder begrepen eene som van f 2794,36. Die som nu is een gedeelte der Rijks vergoeding in de kosten van het lager onderwijs over 1882 en behoort alzoo tot de inkomsten van dat jaar. Eerst na liet sluiten van liet dienstjaar 1882 is zij ont vangen, zoodat zij niet meer onder de ontvangsten van dat jaar maar onder die van 1883 is gebragt. Omdat zij inderdaad tot 1882 behoort, moet zij ook hier in ontvangst worden gebragt, daar zij anders in het goed slot van 1883 begrepen blijft en dan, ten onregte, ten bate komt van '1886. De Commissie wijst verder op de verhooging der uitgaven voorgewone werken, doch hoe komt de raming dier werken tot stand? De gewone uitgaven, behalve die voor werken, worden nagegaanvergeleken met de gewone inkomsten en wat er overschiet wordt bestemd voor de gewone werken er wordt dan uitgevoerd zooveel als de middelen toelaten; de raming van den Gemeentebouwmeester en van de Com missie van Fabricage is gewoonlijk hooger dan door Burgem. en Weth. voorgedragen wordt. In de kosten der gewone werken is eene grootc afwisseling waar te nemen en geen voortdurende stijging. De Voorzitter toont dit uit een staat dier kosten nader aan. liet aanleggen van kapitaal op het Grootboek betreft niet de gewone, doch de buitengewone uitgaven. Het al of niet uittrekken van een post daarvoor, doet eigenlijk dus niet af; het geschiedt om de gewone inkomsten en uitgaven van de buitengewone gescheiden te houden. Daar de zelkasch tegenwoordig weinig opbrengt, en deze op brengst ook geheel onzeker is, weet men ook dat van aanleg van kapitaal niet veel komen zal. Wat de door de Commissie aangehaalde stijging der uitgaven voor de Schutterij betreft, merkt hij op, dat Burgem. en Weth. hebben getracht daaromtrent inlichting- te verkrijgen en dat één van de redenen der verhooging is, dat het aantal schutters in dit jaar vrij groot en de kosten van kleeding daardoor hooger zijn; ook moet men rekenen, dat het muziekkorps evenzeer grootendeels wordt gekleed voor rekening der gemeente, waartegen men wel geen bezwaar zal hebben als men bedenkt, dat dit korps overigens van de gemeente geene uitgaven vordert. Dat de door liet Burgerl. Armbestuur aangevraagde subsidie hooger is dan in vroegere jaren, is waar, doch in de laatste vier jaren is men de groote snbsidiën ontwend. Vroeger werd echter heel wat meer subsidie gegeven. De Voorzitter doet daarop mededeeling van de subsidiën van eene reeks van jaren en meent verzekerd te zijn, dat het Armbestuur zoo zuinig mogelijk bedeelt. Wat de liooge kosten van het onderwijs betreft, hiervan behoeven Burgem. en Weth. niets te zeggen. De Raad is volkomen daarmede bekend. Welligt heeft hij gemeend, dat de uitgaven ten behoeve van het onderwijs de beste geldbelegging voor alle ingezetenen was. Met de voorgenomen verdieping der haven meenen Burgem. en Weth., dat men voorshands geholpen zal zjjn. De Commissie beweert vervolgens, dat de gewone in komsten verminderen, doch in die inkomsten is, in weerwil van de mindere opbrengst der tienden, stijging waar te nemen in plaats van verminderingzooals blijkt uit een door den Voorzitter voorgelezen staat dier inkomsten over de laatste 25 jaren. Dat de tienden zooveel minder opbrengen, is niet alleen te wijten aan den minder voordeeligen toestand van den landbouw, doch voornamelijk aan de uitbreiding der teelt van suikerbieten en aan de vermeerdering van kunstweiden. De regten voor staanplaatsen in hallen, op markten enz. zijn niet achteruitgegaan. Sedert 1858 zijn die bijna nage noeg hetzelfde geweest. Alleen in het jaar 1878 waren die buitengewoon hoog, maar noch vroeger noch later zijn zij zoo hoog geweest, zoodat dat jaar niet tot grondslag van vergelijking kan worden genomen. Burgem. en Weth. meenen deze mededeelingen te hebben moeten doen in antwoord op de algemeene beschouwingen der Commissie, om den somberen indruk, die door het verslag der Commissie misschien bij de Raadsleden was ontstaan, eenigszins te trachten weg te nemen. Wat de wenken der Commissie omtrent de in te voeren bezuinigingen betreft, moeten Burgem. en Weth. mededeelen: 1°. dat het tegenwoordige personeel op de Secretarie, bestaande uit den Secretaris en drie beambtenvoor den dienst zeer zeker noodig is. Van bezuiniging of vermindering kan in deze geen sprake zijnzooals voor ieder duidelijk zal wezen, als men bedenkt dat de belooning van het geheele personeel slechts f 3400 in het jaar bedraagt, en dat nu sedert meer dan 50 jarenin weerwil van de groote vermeerdering van werkzaamhedennooit eenige vermeerdering in het personeel is gebragt. Het tegenwoordig personeel werkt goed en het Dagelijksch Bestuur is er uitstekend over tevreden. Bij het laatste bezoek van den heer Commissaris des Konings heeft deze ook zijne tevreden heid over de administratie betuigd. Vermindering van het tegenwoordig personeel zou alleen dit gevolg hebben, dat de administratie in zeer korten tijd geheel in de war zou zijn, zeer tot nadeel van de gemeente en tot groot ongerief van de ingezetenen 2°. dat de tegenwoordige twee boden voor den dienst bepaald noodig zijner is vroeger reeds in dat opzigt bezuinigd 3°. dat de commies bij de plaatselijke belastingen vroeger was commies bij de verbruiksbelasting-en; dat hij na de opheffing dier belastingen in dienst is gebleven, terwijl men hem anders toch wachtgeld of pensioen zou hebben moeten geven, en dat Burgem. en Weth. daarvan tot heden nog geen berouw hebben 4°. dat de klokkenist dezelfde persoon is als de muziek directeur, door welke vereeniging van betrekkingen het mogelijk is hier iemand te houden, die onderwijs in de muziek geeft. Ook doet de muziekdirecteur dienst als kapelmeester bij de Schutterij;

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1884 | | pagina 6