BIJVOEGSEL IIERIKiEESGHE GQURANT. BIJ DE VERGADERING VAN DEN GEMEENTERAAD ZIERIKZEE, TE gehouden den 24 October 1884. Voorzitter Mr. J. P. N. Ermerins, Burgemeester. Afwezig zijn bij de opening der vergadering, de heeren Moolenburgh en de Jonge, volgens kennisgeving buiten de gemeente en de heeren van Kinschot en de Crane. De laatste is later ter vergadering gekomen. De notulen van het verhandelde in de vorige vergadering worden voorgelezen en goedgekeurd. De Voorzitter deelt mede a. dat zijn ingekomen 1 een brief van de Gedeputeerde Statenten geleide van het door hen goedgekeurd eerste suppletoir kohier van den hoofdelijken omslag voor 1884. Voor kennisgeving aangenomen 2°. een brief van de Gedeputeerde Staten, waarin zij berigten, aan den Minister van Binnenlandscbe Zaken een voorstel te hebben gedaan, tot vernietiging van art. 43 der verordening tot voorkoming en blussching van brand, omdat daarbij van den dienst bij de brandweer worden vrijgesteld, de leden van den gemeenteraad. Zij hebben den [Minister te kennen gegeven, dat die vrijstelling hun voorkomt te strijden met de wet, daar die Jienstpligt blijkens art. 44 der verordening aan de inge zetenen wordt opgelegd krachtens art. 192 der gemeentewet (al wordt in art. 43 der verordening van benoembaren gesproken). Zooals bij Kon. besluit van 20 ^-tober '1883 (Staatsbl. No. 145) is overwogen, laat de m genoemd wetsartikel voorkomende uitdrukking «persoonlijke diensten" alleen toch de vrijstelling toe van hen, die in de onmoge lijkheid zijn den door den Baad gevorderden dienst in persoon te verrigten, wat ten aanzien van raadsleden niet het geval is. De Minister heeft hun daarop geantwoord, dat de vrij stellingen in art. 43 der bedoelde verordening verder gaan dan de wet toelaat en hun in overweging gegeven, namens hem den Baad van Zierikzee te verzoeken, dat artikel te wijzigen overeenkomstig de overwegingen van het Kon. besluit van 20 October 1883 (Staatsbl. No. 145), ten einde eene voordragt tot vernietiging van het artikelzooals het nu luidt, te voorkomen. Gedep. Staten verzoeken daarom den Baadaan 's Mi nisters verlangen tegemoet te komen. De Voorzitter stelt voor, dezen brief te stellen in handen van Burgem. en Weth., ten einde dien met de Commissie voor de strafverordeningen nader te overwegen. De heer van Manen zegt, dat in 's Ministers antwoord niet duidelijk is uitgedrukt of door het doen vervallen der vrijstelling van de Baadsleden aan zijn verlangen zal zijn voldaan, dan wel of er nog tegen andere vrijstellingen bezwaar bestaat. Hij meent daarom, dat het wenschelijk zou zijn hierover, ter bekorting der zaak, nader het gevoelen van den Minister te vragen. De Voorzitter zegt, dat Burgem. en Weth. van hetzelfde gevoelen zijn en dat dit aanleiding heeft gegeven tot bet doen van hun voorstel. De heer Zuurdeeg verzoekt, dat het schrijven vau de Gedep. Staten voor de leden ter visie zal worden gelegd, waarop de Voorzitter antwoordt, dat hieraan zal worden voldaan. Daarna wordt besloten den brief te stellen in handen van Burgem. en Weth. en in eene volgende vergadering tot de behandeling daarvan over te gaan; b. dat de heer W. C. van de Stolpe, benoemd onder wijzer aan de school B, en Mejufvrouw E. B. E. Bappard, benoemd onderwijzeres aan de school D, hebben berigt, dat zij hunne betrekking zoo spoedig mogelijk zullen aan vaarden. Voor kennisgeving aangenomen c. dat nog ontvangen is, een verzoekschrift van den heer C. de Bruijn, om eene oppervlakte gemeentegrond, zijnde overdekte vroongroot ongeveer C M2.achter zijn woonhuis, in koop of in erfpacht te verkrijgen. Gesteld in handen van Burgem. en Weth. om preeadvies. De heer de Crane is in de vergadering gekomen. De heer van Manen brengt verslag uit namens de Commissie, in wier handen is gesteld de ontworpen ver ordening op de afkondiging. Met de algemeene strekking dezer verordening verklaart de Commissie zich te vereenigen. Niemand daarover het woord vragende, wordt over gegaan tot de behandeling van art. 1 In het ontwerp luidt dit artikel aldus: »De afkondiging- der verordeningen geschiedt door aan plakking van een afschrift of afdruk der verordening aan het Baadhuis of in de benedengang van dat gebouw." De Commissie stelt voor, dit art. te vereenvoudigen door in plaats van de woorden«aan het Baadhuis of" enz. te lezen»in de benedengang van het Baadhuis." De Voorzitter zegt, dat de meerderheid van het Dage- lijksch Bestuur het art. wenscht te behouden zooals het nu is, omdat men dan zoowel vóór als in de gang van het Baadhuis zou kunnen aanplakkende kleine veror deningen zouden in den regel vóór het Baadhuis kunnen worden aangeplakt. Spr. heeft evenwel de minderheid bij dat College uitgemaakthij voor zich ziet er geen bezwaar in, het art. te wijzigen zooals de Commissie voorstelt. De Weth. Boeije kan zich niet vereenigen met het voorstel van de Commissieomdat verordeningendie worden aangeplakt vóór het Raadhuis, beter in het oog zullen vallen en de aanplakborden voor het gebouw als 't ware de aangewezen plaatsen zijn. Mogt er soms daar geen ruimte genoeg zijn, dan zou men ook de benedengang daarvoor kunnen gebruiken. Om die gang echter alleen daartoe te bestemmen, vindt hij niet wenschelijk; zij is daartoe minder geschikt en er zou bovendien daardoor meer aanloop in het Raadhuis zijn en het gebouw zou minder vrij worden. De heer van Manen erkent, dat het beter zou zijn de aanplakking buiten aan het gebouw te doen, doch daarvoor zal de ruimte veelal te beperkt zijn; in de benedengang heeft men echter de ruimte; daarom dient men te kiezen, daar er slechts ééne plaats behoort te worden aangewezen. Om die reden geeft de Commissie de voorkeur aan de aanplakking in de benedengang van het Raadhuis. De Voorzitter meent, dat men van de aanplakking in de benedengang niet veel last te vreezen heeft. Ook de kiezerslijsten en de lijst van inkwartiering worden er aan geplakt. Hij vindt die plaats eigenlijk de meest geschikte. Het voorstel der Commissie in stemming gebragt, wordt aangenomen met 8 stemmen tegen 2. Tegen stemden de heeren Houwer en Boeije. Art. 2 van het ontwerp luidt: «Dadelijk na de afkondiging wordt in den Zierikzeeschen Nieuwsbode eene kennisgeving geplaatst, vermeldende den titel der vastgestelde verordening en den dag van hare afkondiging." «Tevens wordt van de aanplakking, nadat zij is geschied, door den ambtenaar met de zorg daarvoor door Burgem. en Weth. belast, in een doorloopend register, ter Secretarie berustend, eene verklaring opgemaakt en onderteekend." De Commissie heeft tegen dit art. twee bedenkingen. Vooreerst acht zij het minder goed het woord dadelijk in de eerste zinsnede te behouden omdat dit te onbestemd is, en ten tweede is zij van meening, dat de verklaring van de gedane aanplakking niet door een ondergeschikt amb tenaar, doch door Burgem. en Weth. zelf behoort te geschieden, omdat aan dit College door de wet de afkon diging- is opgedragen. Zij stelt daarom voor, art. 2 aldus te lezen: Van die afkondiging zal blijken door: 1°. eene door Burgemeester en Wethouders in het eerste na de aanplakking verschijnende nommer van den Zierikzeeschen Nieuwsbode te plaatsen bekendmaking, in-

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1884 | | pagina 5