Z1ERIKZEESCHE COURANT. voor het arronüs- sement Zierikzee. 1884. No. 55. Zaterdag 19 Juli. 87ste jaargang. NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD Deze Courant verschijnt DINSDAG- en VRIJDAG-AVOND uitgezonderd op FEESTDAGEN. Prijs per drie maanden f 1,Franco per post fi, Afzonderlijke nommers 5 Cent, met Bijblad 10 Cent. PRIJS DER ADVERTENTIEN: Per gewone regel 10 Cent. Huwelijks-, Gehoor te en Doodberichten van 16 regels 60 Cent. Dienstaanbiedingen van 1-5 regels, mits contant betaald, 25 Ct. Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever H. LAKENRIAN. Binnenland. ZIE RIK ZEE, '18 Juli 1 8 8 4. De plechtige teraardebestelling van Z. K. H. Prins Alexander heeft gisteren plaats gehad, op de wijze als in het programma was aangegeven. Met het oog op het buitengewoon vroege uur van aan vang der teraardebestelling, bood de hofstad reeds in de eerste ochtenduren een tooneel van groote drukte aan. De honderden van elders, die, een dag vroeger aangekomen, zekerheidshalve overnacht hadden, groeiden in den vroegen morgen tot duizenden aan. Schutterij, infanterie, cavalerie en artillerie begaven zich zonder trommelslag of trompetgeschal naar de hun in den trein aangewezen plaatsen; muziekinstrumenten, trommen en andere militaire voorwerpen in rouwvloers gestoken. Piketten cavalerie doorkruisten den nog met menschen bezaaiden weg, om, in veieeniging met de politiemacht, de straten en plaatsen voor den stoet vrij te maken. Het aantal rouwvlaggen, reeds sedert eenige weken aan de gevels van vele woningen zichtbaar, was langs den weg voor dezen dag verdubbeld. Toen de menigte tegen half negen ure naar de straten stroomde ter bezichtiging van den begrafenisstoet, was het Koninklijk lijk reeds naar buiten gedragen en in den rouvv- wagen opgesteld. De rouwtrom van de schutters-eerewacht zweeg gedurende die verrichting. De handen van zestien eervol dienende onder-officieren der zee- en landmacht, van de Haagsche en Delftsche schutterij torsen den Koninklijken last op den korten afstand van de rouwkamer naar den praalwagen. Van de kist werd vroeger reeds een beschrijving gegeven. Toen Z. M. de Koning te 8 uur 50 min. met den Groot hertog van Saksen door den hoofdingang aan den Kneuter dijk het paleis van den Prins van Oranje binnentrad, stond de stoet tot vertrek gereed. Z. M. was in grenadiersuniform en had den Zeekapitein Graaf van Hogendorp tot adjudant van dienst en werd op het bordes door den Groothertog ontvangen. Klokslag 9 ure knalde het eerste kanonschot, ten teeken dat de stoet zich in beweging stelde. Z. M. de Koning be steeg het voor hem bestemde rijtuig. De Groothertog zat aan zijne rechterzijde, en Prins Albert van Pruisen, kort te voren gearriveerd, tegenover Z. M. Ten gevolge van deze verandering kwam de Graaf van Vlaanderen met Prins von Wied in het volgende rijtuig te zitten. Al de vreemde vorsten droegen het grootlint en groot kruis van de orde van den Ned. Leeuw. Op den tocht beantwoordde de Koning elk militair eere- saluut met een diepe buiging voor het geopende portierraam van een gesloten galakoets. Ook beantwoordde Z. M. bijna onafgebroken de eerbiedige groeten der overtalrijke menigte langs den weg geschaard. Voor 9 uur 40 min. was de stoet der gemeente voorbij de rouwstoet bewoog zich statig onder een grauwen hemel en op den Delftscheweg onder een flinke regenbui. Over het algemeen kan men zeggen, dat de indrukwekkende zijde der plechtigheid lag in eenen ondanks het cerimonieel treffende» eenvoud. Bij de Barrière aan den Rijswijkschen weg verlieten de scherpschutters en het bataljon schutterij den optocht, om, in bataille geschaard, den stoet te laten passeeren. Terzelfde plaatse waren de burgemeester met de wet houders der residentie in ambtsgewaad verschenen, om aan de grens van het gemeente-gebied het Vorstelijk Lijk uit geleide te doen. In matigen draf en na een kort oponthoud in verband met het bezetten der ledige rijtuigen door de kamerheeren dragers, schreed men langs den Rijswijkschen weg voort. Aan den straatweg van de kleine gemeente Rijswijk wachtte het gemeentebestuur van dat plaatsje het Lijk op en het hoofd der gemeente begeleidde den stoet tot de uiterste grenspaal. Langzamerhand kwam de grijze Prinsestad in het gezicht en trok de trein op dezelfde wijze als in Den Haag, en door een niet minder talrijke volksmenigte aangestaard door Delft, alwaar de dienstdoende schutterij aan den in gang der gemeente, na aankomst van het Lijk, eerbiedig op .het territoir ontvangen door de Wethouders van Delft, in den stoet plaats nam; de Burgemeester der gemeente bleef, als graf bewaarder, in de kerk. Het kerkgebouw, belegd met een rouwtapijt, was opliet [oogenblik van aankomst van den Lijkstoet, reeds geheel 'gevuld met hen, die op eenigerlei wijze aan de plechtige keraardebestelling deelnamen. De kist, onmiddellijk gevolgd door Z. M. den Koning, wordt met langzamen tred binnengedragen en op de baar gesteld bij het graf, op korten afstand waarvan de eere- wacht, onder bevel van den len luitenant E. Vreede, opgesteld is. Een indrukwekkende stilte volgde daar binnen de treur- klanken der buiten het gebouw steeds doorspelende muziek op. Een plechtigen indruk maakte het, toen de lijkkist de kerk binnenkwam, bedekt met kransen en bloemen, waarbij zich straks nog vele anderen zouden voegen, welke Woensdag avond naar Delft waren gebracht. In dat plechtige oogenblik nadert de heer Dr. C. E. van Koetsveld Z. M. den Koning op eenen eerbiedigen afstand en houdt de volgende toespraak «Mijne gedachten zijn niet Ulieder gedachten en uwe wegen niet mijne wegen, spreekt de Heer, want gelijk de hemelen hooger zijn dan de aarde, alzoo zijn mijne wegen hooger dan uwe wegenen mijne gedachten dan de uwen." Dat geloof alleen, broeders, geeft den bijna tachtigjarigen grijsaard moed en kracht om nog eens, en, God geve, nu althans voor het laatst! te spreken bij dit vorstelijk graf, geopend voor den laatsten der vier prinsen van Oranje, die nog vóór zes jaren den troon omringden. Hoe telden wij de dagen der verraderlijke ziekte, die hem had aan getast Wat blijde mare was door het gansche land, zijn aan vankelijk herstel! Maar anders waren Gods gedachten! Onverwacht nog legde de onverbiddelijke dood de kille hand op dit nog jeugdig hart en het klopte niet meer! Het had veel geleden, dat hart! Arme Prins, die nooit uit den rouw over uwe dooden U hebt kunnen opheffen tot de blijmoedigheid der levendenNog hoor ik het U zeggen in een vertrouwelijk gesprekIk ben nog geen dertig jaren oud, en zeg 't reeds Borger na: Ik wensch geen stap terug te treden op de afgelegde levensbaan. Zoo riep ieder jaar de zomermaand, als de maand uwer dooden, U herwaarts ter bedevaart, tot dit jaar haar eerste dag U op het ziekbed wierp, waarop de benevelde geest nog den laatsten nacht over uwe dooden sprak. Rust zacht in dit uw tweede tehuis! Wat al geheimen en raadselen zinken daar in die diepte Wat gedachten en aandoeningen doorkruisen als een bran ding het hart der levenden daar omheen! Maar die allen lossen zich op in diepen weemoed, waar gansch de natie in deelt. Aan U allereerst, beminde Vorst en Koningdenken daarbij allen nu gij den laatsten uwer drie zonen ter grave brengt. Toen den eersten de dood dreigde, toen hoorde ik 't u zeggen, en een Koninklijk woord vergeet men niet, na meer dan dertig jaren: Wanneer het de Voorzienigheid behaagt mij kinderen te ontnemen, zal ik mijn troost vinden in de kinderen van Nederland. Mocht ge alzoo, mijne Koning, door de liefde van uw volk gedragen meer dan eenig ander Vorst, en door duizenden bij duizenden opgedragen aan den Koning der Koningen, ook dezen zwaren slag te boven komen, ondersteund door eene trouwe liefdevolle gade en ook in rouw, gelukkig door het aanvallig kind, thans Nederland's troost en hoop, of zouden wij hier vooral niet hopen, zonen van NederlandHier, waar voor 300 jaren de bede van den verradelijk vermoorden Vader des Vaderlands werd gehoord: Heere God! Ontferm U over dit arme volk! Die bede des stervenden verhoorden drie eeuwen ook in den bangsten nood, nog zweeft gij, als uit zijn open graf, gelijk een beschermende engel over 's Konings hoofd en huis en volk. O, verlieze dat volk nooit het Christelijk geloof dat zoo nog stervend bad Vorsten en gezanten uit den vreemde Dank voor uwe belangstelling in Oranje en Nederland. Zegt het ten uwent, dat, waar de takken worden afgebroken, wij ons te nauwer scharen om den stam van Oranje Nassau, en bidt met ons, dat God hem beware zooals Hij diep zijne wortels heeft in de graven der dooden en in de harten der levenden. En nu, nu worde ons allen de kracht geschonken om Gode te zwijgen, waar zoo luide de graven spreken. Amen I" Met onverflauwde aandacht volgde het Koninklijk gehoor de lijkrede van den leeraar. De Koning had ter linker den Hertog van Saksen-Weimar, naast wien Prins Albert van Pruisen stondachter hen bevonden zich de Graaf van Vlaanderen en de Prins von Wied. Z. M. luisterde aandachtig naar de toespraak, en geen trek op zijn wel verouderd maar nog vol gelaat ver ried zijne gewaarwordingen. De kist, ontdaan van den rouwtooi, doch bedekt met twee kransen en een kruis van bloemen, werd allengs zichtbaar en zonk langzaam in het Koninklijk graf. Hierna wisselde Z. M. eenige woorden met den Hertog van Saksen Weimar en verliet toen het kerkgebouw met de overige vorsten. Eenige oogenblikken later kwam de Vorst Von Wied terug en gaf aan den opper-ceremonie- meester den wensch te kennen de verzegeling in den grafkelder bij te wonen. Hij daalde mede af en bleef nadat die formaliteit vervuld was nog een oogenblik verwijlen bij het stoffelijk overschot van Prins Frederik. Diep bewogen keerde de Koning naar de residentie terug. En terwijl op het oogenblik dat Z. M. het marktplein pas seert, de tamboers van het garnizoenals militair saluut, den helderen slag, aan de trommen na het afleggen van het rouwfloers teruggegeven, tot in het kerkgebouw doen doordringen, blijven de aanwezigen aldaar bijeen totdat, na verzegeling der kist, baron Fagel te kwartier voor twaalven had aangekondigd, dat de plechtige teraardebestelling van het stoffelijk overblijfsel van Z.K. H. den Prins van Oranje volbracht was. In 't geheel is voor f 1.900,000 op de Transvaal- leening ingeteekenddat is nog niet één zevende van 't benoodigde en nauwelijks één derde van het bedrag, waarmee ten slotte besloten werd voorloopig genoegen te nemen. Opmerkelijk is wat we juist heden vinden over genomen uit een reisverhaal van ds. Du Toit: »Ik denk hier aan de velen, die tot ons gezegd hebben, in ons land en elders, in Nederland gaat gij voor niets geld of hulp zoeken; zij zullen veel praten maar weinig doen Wegens grondige kennis van het Nederlandsch karakter was ons antwoord steeds: «Wij willen't eerst zien, vóór wij het gelooven, dat Nederland ons on- geholpen zal terugzenden." De commissie zal zich tot de inschrijvers wenden met voorstellen omtrent het gebruik van het inge schreven bedrag. R. Nbl. De aftredende bestuursleden van de Vereeniging De Dageraad (hoofdzetel te Amsterdam), zijnde de heeren dr. H. Hartogh Heys van Zouteveen, J. Hobbel, F. L. W. Beijerinck, dr. Hk. de Vries en E. Th. Smeets, zijn allen herkozen. Uit de rekening en verantwoording van den penning meester, den heer T. van der Zee, burgemeester van Enschedé, bleek, dat op nieuw circa 150 aan het reservefonds kon worden toegevoegd. Daartoe werd besloten, en tevens dat de eerste post op de balans van het nieuwe vereenigingsjaar zou zijn f 100, als bijdrage aan het op te richten ondersteu ningsfonds voor behoeftige vrijdenkers. Iemand, die kort geleden uit Indië terugkeerde, zendt aan De Tijd het volgend schrijven, dat, hoezeer het een vermakelijke zijde heeft, toch door het blad van zeer ernstigen aard wordt geacht. Indien het bij de geneeskundige inspectie der schepen gewoonlijk toegaat, zooals hier wordt medegedeeld, heeft deze inspectie niets of uiterst weinig te beteekenen. «In Suez hadden wij quarantaine, omdat sedert ons vertrek uit Indië, de cholera aldaar was uitge broken. De schrik sloeg ons om het hart bij de gedachte, dat wij hier misschien wekenlang zouden moeten stil liggen, fmaar gelukkig ontvingen wij spoedig de ver zekering, dat wij er met een oponthoud van slechts 24 uren zouden afkomen. De eenige formaliteit, waar aan wij ons moesten onder werpen, was de genees kundige inspectie, waarbij het op zeer vermakelijke wijze toeging. «Des morgens om half zes werd ons aangekondigd op dek te komen. De dokter, met het geneeskundig onderzoek belast, bleef op de bovenste trede van de buitenladder staannu moesten wij allen achter el kander den man voorbijloopen, en daai'mede was de inspectie afgeloopen. Wij hadden een kind aan boord, dat wegens een hevigen uitslag al het aanzien had van een poklijder. Dat kind werd natuurlijk beneden weggestopt en daarvoor een Japansche bediende, die toevallig niet op de rol van het scheepsvolk vermeld stbnd, in de plaats gesteld, om het personeel voltallig te maken, want de geneesheer telt de personen, en met dat cijfer valt niet te smokkelen. Een ernstiger geval echter ontstond uit de afwezigheid van een der passa-

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1884 | | pagina 1