VERGADERING VAN DEN GEMEENTERAAD
ZIERIKZEE,
dat de heer Zuurdeeg de zaak naar het hem toeschijnt,
hoog opzet. Indien buiten den Raad niet zooveel geroerd
was in dien Karnemelkspot, om het zoo te noemen, dan
zou er over de zaak niet zulk een omslag zijn gemaakt,
en zij verdient dit dan ook niet.
Door den heer Zuurdeeg is aangevoerd dat het benoden
de waardigheid van den Raad is op een eenmaal genomen
besluit terug te komen en dat de zaak voldoende besproken
is. Deze gronden deelt Spr. niet. Hij wil niet, dat de Raad
aan zijne waardigheid te kort doet, doch hij vindt het geen
schande als hij van daag anders handelt dan gisteren. Spr.
herinnert aan hetgeen onlangs in de Tweede Kamer is
geschied.
De heer Schaepman voegde den heer Hafmans toe, dat hij
als lid der Tweede Kamer geheel anders dacht dan twintig
jaar geleden als redacteur van zeker dagblad, waarop de
'lieer ïlafmans antwoordde, dat als de heer Schaepman dat
afkeurde, hij tot die menschen behoorde die niet vatbaar
zijn voor ontwikkeling.
Spr. ziet er geen bezwaar in, dat de Raad terugkomt
op een besluit, als er wordt aangetoond dat dit verkeerd
was. Wat de bewering van den heer Zuurdeeg betreft, dat
de zaak genoeg besproken was, moet hij opmerken, dat het
hem verwondert dat de heer Zuurdeeg- dit zegt, daarjuist
deze bij de behandeling der zaak heeft beweerd dat zij niet
genoegzaam toegelicht was. Wat Spr. later gehoord en
gelezen heeft, brengt hem tot de overtuiging, dat de zaak
nader overwogen behoort te worden.
De heer Zuurdeeg meent, dat uit het gesprokene
door den heer Boeije blijkt, dat het voorstel van het
Dagelijksch Bestuur niet geheel zuiver is. Dit geeft aan
leiding tot het denkbeeld dat er iets achter zit. Als Burgem.
en Weth. intact waren gebleven met hun voorstel, dan
had het schijn van echtheid, doch nu niet meer. Omtrent
den brandput is vroeger door den Raad een besluit genomen.
Wat de lieer van Manen heeft gezegd is waarheid, doch
slechts halve waarheid. Spr. heeft niet gezegd, dat het
voorstel door de begrootingscommissie niet goed was toe
gelicht, maar dat hij niet wist of de andere leden er
behoorlijk kennis van genomen hadden. Intusschen meende
het Dagelijksch Bestuur dat het genoegzaam toegelicht was.
Hij moet eindelijk nog opmerken, dat de Voorzitter wel
het regt heeft om de vergadering te leiden en hij hem dat
ook niet ontrooven wil, maar dat hij dit nu toch op eene
wonderlijke manier doet. Argumenteren is nu niet mogelijk.
Hij verzoekt den Voorzitter de vergadering beter te. leiden.
De Voorzitter antwoordt, dat als hetgeen de heer Zuurdeeg
zegt, een wenk is, hij daarvan niet profiteren kan,
omdat hij meent dat de leiding goed is on juist zooals het
behoort.
llij toont verder uit het gemeenteraadsverslag aan, dat
de heer Zuurdeeg de zaak vroeger heeft genoemd »niet
genoegzaam voorbereid" en dit zag op de leden van wie
zij uitging. liet gaat moeijelijk om de zaak buiten bespreking
der motie te laten, en hij moet dan ook waarschuwen
tegen motiën van orde. Hij verzoekt de leden evenwel
nooit te denken, dat er bij een voorstel dat van het
Dagelijksch Bestuur uitgaat iets achter zit. Van zijn kant
hoopt hij, Voorzitter, de argumenten steeds aan den Raad
bekend te maken en dit is ook de meening van zijne mede
leden. Tusschen den Raad en het Dagelijksch Bestuur
mag- geen arrière pensee zijn.
De Voorzitter sluit de beraadslagingen over de motie.
De motie van den heer Zuurdeeg in stemming gebragt,
wordt'verworpen met 7 stemmen tegen 3, die van de heeren
de Looze, Zuurdeeg en S. J. Oclitman.
De heer de Jonge geeft daarna te kennen, dat hij als
lid van de begrootingscommissie heeft medegewerkt om
het maken eener nieuwe brug over de ICarnemelksvaart
tegen te houden en dat hij daarvan ook geen berouw heeft.
Met volle sympathie heeft hij medegewerkt aan het besluit
om de vaart te dempen zonder een brandput te maken
en hij denkt er nog eveneens over als vroeger. Hij waar
deert de goede bedoelingen der Brandweermaar zegt hij
ssurtout pas trop de zèle". Als er van demping der vaart
geen sprake was, zou de Brandweer tevreden zijn met
den toestand der vaart. Die toestand is zóó, dat er zeer
veel slik en slechts weinig water in is, en hij gelooft dan
ook, dat men er bij brand wel tweemalen over denken
zou om de zuigpompen op de vaart te zetten; door het
vele drab zouden zij weldra onbruikbaar zijn.
Met verwondering heeft Spr. bemerkt, dat liet voorstel
van Burgem. en Weth. eene tweeledige strekking heeft. Eerst
dacht liij, dat het alleen ten doel had de uitvoering' der
demping uit te stellen, omdat er te weinig geld was en
hiermede kon liij zich vereenigen, doch thans begrijpt hij, dat
als tot uitstel besloten wordt, daarmede tevens gepaard gaat
het maken van een brandput. Hij stelt daarom voor, het
voorstel te splitsen, door eerst te laten uitmaken of er
een brandput zal worden gemaakt en daarna of de dem
ping zal worden uitgesteld. Hij is tegen het maken van
een brandput, maar is er voor, het dempen uit te stellen.
De Voorzitter zegt, dat de voorname aanleiding tot het
voorstel van Burgem. en Weth. is geweest, het advies der
Brandweer om een brandput te maken. Reeds nu was het
moeilijk om de middelen voor de demping te vindendoch
komen er nu nog de kosten van een brandput bijdan
laten de financiën het niet toe. De Raad is welligt eene
andere zienswijze toegedaan, doch hij kan de zaak onder
zoeken.
De heer Houwer zegt, dat hij met het voorstel van
Burgem. en Weth. is medegegaan, daar het zaak is, het
werk uit te stellen omdat de financiën niet gunstig zijn.
De heer Zuurdeeg hoort met genoegen, dat de heer
Houwer zegt, dat de voorname reden om op de zaak terug
te komen is het financieel bezwaar. Het Dagelijksch Bestuur
is er ellendig voor uitgekomen. Had het gezegddat het
dacht de kosten te kunnen dekkendoch dat het nu bleek
dat dit niet kondan ware het iets anders en zou hij niet
onwillig geweest zijn mede te gaanmaar de manier van
iiet Dagelijksch Bestuur, 0111 op de zaak terug te komen
zooals nu is geschiedop advies van menschendie men
niet noodig heeft, begrijpt hij niet.
De Voorzitter zegtdat het voorstel van Burgem. en
Weth. haar grond vindt zoowel in het advies der Brandweer,
waaraan Burgem. en Weth. waarde hechten, ais in den
toestand der financiën.
De heer Boeije verklaartdat hij de financiëele kwestie
heef't aangeroerdomdat de heer Goemans er van sprak dat
het voorstel eene tweeledige strekking hadn.l. om een
brandput te maken en om de demping uit te stellen. Hij
heeft toen gezegd, dat het uitstel was gegrond op den
toestand der financiën. Het Dagelijksch Bestuur was over
tuigd van de gegrondheid van de motieven der Brandweer
om een brandput te makendoch daar zij bemerkten dat
er geen geld was als daartoe besloten werdhebben zij
gemeend het uitstellen der demping te moeten vastknoopen
aan het maken van een brandput.
Spr. gaat daarop nadat de opbrengst der zelkaseh
waaruit het werk zou moeten worden bestreden, in 1882
zuiver f 7455 is geweest, de uitgaven daaruit bestreden
eischten f 7438. In 1883 is de opbrengst ƒ5199 geweest,
zoodat, als zij nu niet meer oplevert, er f 2000 tekort
komt. Het laat zich ook niet aanziendat zij meer opleveren
zaldaar er een particulier isdie eeue groote hoeveelheid
zelkaseh te koop heeft.
De heer de Jonge verzoekt, dat eerst zal worden uit
gemaakt, of het voorstel van Burgem. en Weth. zal worden
gesplitst.
De heer de Looze meent ookdat liet eenvoudiger is
om eerst uit te maken of de Raad bij zijn besluit, om
geen brandput te makenvolhardt.
De heer van Manen vraagt, of, als er besloten is om geen
brandput te makenhet dan de bedoeling is om de dem
ping' toch uit te stellen.
De Voorzitter antwoordt, dat men dit later zou kunnen
bespreken.
De lieer Zuurdeeg beschouwt de zaak of er een brandput
zal worden gemaakt als afgedaanna de ware verklaring-
van den heer de Jonge, dat de vaart eene stof bevat, die
niet geschikt is om brand te blussehen,
De lieer van Manen wil, voor er verder gesproken wordt,
eerst stemmen over liet voorstel van den heer de Jonge,
om het voorstel van Burgem. en Weth. te splitsen.
De Voorzitter brengt dit voorstel daarop dadelijk in
stemming, waarna het wordt aangenomen met 7 stemmen
«te gen 3, die van de heeren Zuurdeeg, de Looze en van
Manen.
De Voorzitter opent daarna de beraadslagingen over het
voorstel van Burgem. en Weth. om een brandput te maken.
De heer Zuurdeeg, het woord verkrijgende, zegt niet
te zullen herhalen wat hij reeds gezegd heeft. Hij wenscht
alleen te wijzen op de nabijheid van den Verreput; er is
geen beter waterreservoir in het. westelijk gedeelte der
stad te bedenken; dit waren de leden vroeger allen eens.
Ieder, die zijn oogen open doet, kan dit ook zien en men
zou gek moeten zijn om het tegen te spreken. Van het
advies van de Brandweer gelooft hij volstrekt niets.
De heer van Manen zegt, dat het thans de vraag is of
er een brandput noodig is of niet. De vorige keer heeft hij
met de overige ieden tegen het maken van een put ge
stemd en waarom? Spr. is een leek, misschien volgens
liet gevoelen van den heer Zuurdeeg gek, welnu dan een
gekke leek, doch toen is er geen stem opgegaan om het
gewigt of de noodzakelijkheid van een brandput aan te
toonen en daarom heeft lij er ook niet voor gestemd. De
heer Houwer heeft wel gepleit voor het maken van een
brandput, doch zijne argumenten waren te zwak, doch nu
verandert de zaak.
i Spr. verklaart zich leek, doch gelooft niet, dat het aangaat
het gewigt en den ernst van een advies der Brandweer geheel
te ignoreren. De heer Zuurdeeg zegt, dat hij er niets van
gelooftdeze heeft er misschien dan ook meer verstand van
doch gesteld dat er besloten wordt geen brandput te maken
en er komt brand, is de Raad dan verantwoord? Zou het
niet onverantwoordelijk zijn, dat de Raad, waar de Directie
der Brandweer redenen opgeeft, deze niet aanneemt? Spr.
acht zich niet geregtigd om in strijd met het advies der
Brandweer te handelen en volgt dit als er geen redenen
zijn om aan de deugdelijkheid daarvan te twijfelen.
De heer de Jonge zegt, dat hoe meer brandputten er zijn,
hoe beter hij het vindtdoch er is een grens. De Karnemelks-
vaart is voor de Brandweer nooit van eenige waarde geweest
men kon er nooit op rekenen dat er water in te vinden
was; er is steeds gevaar dat de brandspuit door het slik
tijdelijk onbruikbaar wordt. Verder pleit tegen de nood
zakelijkheid om een brandput te maken, dat er een groot
waterreservoir in de nabijheid is, n.l. de Verreput. Hij meent,
dat er wel andere plaatsen in de gemeente zijn, waar een
brandput meer gewenscht was, b.v. bij de Luthersche kerk.
De goede bedoeling van de Brandweer stelt hij op prijs,
doch hij gelooft werkelijk, dat zij in haar ijver te ver gaat.
Als Spr. zich niet bedriegt, is er zelfs besloten om in de
Verreput openingen te maken om de brandspuitslangen in te
laten.
De Voorzitter antwoordt, dat niet tot het maken dier
openingen besloten is, doch dat hij er op gewezen heeft,
dat die wel zouden kunnen worden gemaakt. Hij zegt verder,
dat liij vroeger ook tegen het maken van een brandput is
geweestmaar evenals de heer van Manen voor de argumenten
der Brandweer gezwicht is.
De heer Ilouwer zegt, dat het water in die buurt beter
te verkrijgen zou zijn als er een brandput werd gemaakt;
ook heeft men niet de zekerheid dat in de Verreput altijd
water genoeg is om een brand te blussehen.
De heer van Manen zegtdat het eerste bezwaar van
den heer de Jonge, het verschil van waterstand, geldt voor al
de wateren in de gemeente. Spr. herinnert, dat hij onlangs
tot het Dagel. Bestuur eene interpellatie heeft gerig-t omtrent
den toestand der brandputten in de Oude Haven. Hij heeft
het bezwaar kunnen waarnemen bij een brand op de
Engelsche kade. Dat bezwaar geldt dus niet alleen voor deze
vaart, doch voor alle wateren. Het tweede argument was,
dat er elders meer behoefte aan brandputten bestaat. Spr.
neemt dit aan, »Le mieux est souvent l'ennemi du bien"
doch men mag het mindere niet weigeren omdat men het
meerdere niet krijgen kan.
De beraadslagingen over het voorstel om bij demping der
Karnemelksvaart een brandput te maken, worden gesloten.
Het voorstel wordt daarop verworpen met 6 stemmen
tegen 4.
Vóór stemden de II.H. Houwer, van Manen, Boeije en
van Kinschot.
De Voorzitter geeft daarna te kennendat nu de voorname
reden die aanleiding tot het voorstel van Burgem. en Weth.
gaf, vervallen is, hij nader bij Burgem. en Weth. wenscht ter
sprake te brengen of zij bij hun voorstel om de demping
nog uit te stellen, blijven. Het zou mogelijk zijn, dat zij dit
wensehten in te trekken. Hij stelt daarom voor, de behan
deling van dit punt nog aan te houden.
Hiertoe wordt besloten.
De Voorzitter stelt voor, het kohier van den lioofdelijken
omslag te behandelen in eene volgende vergadering, binnen
enkele dagen te houden.
xllzoo besloten.
De Voorzitter sluit na omvraag de vergadering.
TE
gehouden den 3 Mei 8'<v7..,.,,
Voorzitter Mr. J. P. N. Ermerins, Burgemeester.
Afwezig zijn bij de opening der vergadering, de heeren
Moolenburgh wegens ongesteldheid, de Crane, W. A. Ochtman
en Goemans.
De laatste twee zijn later in de besloten vergadering-
gekomen.
De voorlezing der notulen van het verhandelde in de
vorigs vergadering wordt aangehouden.
De openbare vergadering gaat in eene beslotene over ter
behandeling van het kohier van den hoofdeljjken omslag
voor '1884.
De openbare vergadering heropend zijndewordt ommid-
deliijk na omvraag weder gesloten.
Snelpersdrukkerij van H. LAKENMAN te Zierikzee.