dat er thans te veel personeel is en de manschappen elkaar in den weg loopen. De Voorzitter zegt, dat hij dit niet wenscheljk acht, omdat men dan te veel aan het getal gebonden is. Er- worden niet meer manschappen genomen dan voor eene goede bediening noodig is. Bij elke spuit is het aantal verschillend. Wel is dit aantal oogenschijnlijk groot, doch telkens ontbreken er mannen door ziekte of omdat zij buiten de gemeente zijn en ook moet gezorgd worden, dat er pompers genoeg zijn, die elkaar kunnen afwisselen. De heer Zuurdeeg zegt, dat de brandspuiten volgens vaste regels bediend moeten worden. Nu kan men daarvoor nemen juist zooveel personen als er noodig zijn en nog enkelen in reserve houden. Het personeel zal daardoor verminderen en het voordeel isdat het de gemeente minder geld kost, dat de werkzaamheden door het groote aantal manschappen niet belemmerd worden en dat aan de burgerij geen onnoodige lasten worden opgelegd. De brand weer moet haar personeel hebben, maar er dient regelmaat in. te zijn. De Voorzitter antwoordt, dat het door de Brandweer aangevraagd personeel zelfs nog niet is kunnen worden verschaft. Meent deze het met minder personeel te kunnen doen, dan kan zij het verminderen, doch dit schijnt volgens het door haar aan Burgem. en Weth. zoowel mondeling als schriftelijk medegedeelde, het geval niet te zijn. Na nog eenige bespreking, stelt de heer Zuurdeeg zich tevreden met de verklaring van den Voorzitter, dat Burgem. en Weth. zullen toezien dat het personeel niet noodeloos worde uitgebreid. Art. 43, zooals het is ontworpen, luidt: sliet personeel der brandweer wordt door Burgemeester en Wethouders uit de benoembare personen aangesteld op de wijze bij art. 46 bepaald. Benoembaar zijn alle mannelijke ingezetenen, die op den eersten September hun 25" jaar hebben voibragt en hun 50" nog niet hebben bereikt, met uitzondering van: 1°. de door het openbaar gezag aangestelde ambtenaren en beambten, die ingevolge hunne instructie, bij brand op eene bepaalde plaats zich bevinden moeten of in de waar neming hunner betrekking, ter plaatse van den brand ambtspligten kunnen te vervullen hebben 2°. de militairen in werkelijken dienst en schutterplig- tigen, die niet tot de reserve zijn overgegaan; 3°. de leeraars der onderscheidene godsdienstige gezind heden 4». de geneesheeren 5°. de hoofden der openbare en bijzondere inrigtingen van onderwijs; 6°. het personeel aangesteld tot bediening der gemeente- vloedplanken en 7". zij, die volgens eene schriftelijke verklaring van een der plaatselijke geneesheeren, op grond van ligchaams- of zielsgebreken, ongeschikt zijn voor den dienst bij de brandweer." De Voorzitter zegt, dat de Commissie voor de straf verordeningen haar oorspronkelijk artikel heeft gewijzigd naar aanleiding van administratieve beslissingen. Naar zijn inzien dienen onder de vrijstellingen echter ook die van de leden van den Baad te worden opgenomen, omdat het zich kan voordoen dat zij den Burgemeester moeten ver vangen en het in zulle geval aanleiding tot stoornis kan gevenindien zij bij de brandweer in eene ondergeschikte betrekking werkzaam zijn. Hij merkt voorts nog op, dat onder de vrij te stellen personen wel behooren de hoofden van scholen, doch niet de overige onderwijzers en ook niet de leden van de regterlijke magt. In enkele andere gemeenten zijn deze ook niet vrijgesteld. De lieer Bocije wijst er op, dat de Commissie voor de strafverordeningen eerst de vrjstellingen uit het oude reglement heeft overgenomen, doch dat een Kon. besluit, waarbij het brandreglement der gemeente Loenen wordt vernietigdhaar daarvan heeft teruggebragt. Z. i. behoeft men dit besluit niet uit het oog te verliezendoch men behoeft het ook niet te beschouwen als een bevel. Hij is het eens met den heer Zuurdeeg, dat men een zoo klein mogelijk maar vast personeel dient te hebben, waarop men rekenen kan en daarom wil hij de vrijstellingen nog uit breiden, anders lieeft men een brandweer op het papier en niet in werkelijkheid, In de eerste plaats wil lij vrjstellen de personen, die in liet Poortambacht naar het oordeel van Burgem. en Weth. te ver van de kom der gemeente verwijderd wonen, om bj brand te kunnen dienst doen; vervolgens al de onderwijzers, omdat liet wenschelijk is dat deze bj brand gedurende de schooluren op hun post kunnen bijven verder ook de leden der regterljke magt, omdat deze ook niet verzekerd zjn van hunne bediening bj de brandweer te kunnen waarnemen, en eindeljk allen, die om hun beroep door Burgem. en Weth. ongeschikt worden geacht om diensten bj de brandweer te doen. De vrijstelling, dooi de Commissie onder 1°. genoemd, noemt Spr. te onbestemd; wie zal de beoordeeling doen, want deze kan men toch immers niet aan de belanghebbenden zelf overlaten? De heer de Jonge bestrijdt het gevoelen van den heer Boe je. Hij is van oordeel, dat van de brandweer alleen mogen vrjgesteld worden zj, die in de onmogelijkheid zijn om persoonlijk dienst te doen, en vraagt hj nu, is een Baadsiid in het algemeen in de mogeIjkheid om dienst te doendan zal het antwoord zeker bevestigend zijn. Moet hij den Burgemeester bij brand vervangendan is daartegen geen bezwaar; met de leden van de regterlijke magt is liet hetzelfde geval. Zjn zj een enkele maal door hun ambt verhinderddan hebben zj wettige redenen van verhindering, doch men kan evenmin zeggen dat zij ver hinderd zijn om bj de brandweer dienst te doen. Spr. gelooft, dat de Baad verstandig doet door het besproken Kon. besluit niet uit het oog te verliezen, anders loopt men gevaar dat ook deze verordening vernietigd wordt. De lieer van Manen merkt opdat de Commissie voor de strafverordeningen aanvankelijk de vrijstellingen zooveel mogeljk heeft willen beperken, omdat het betreft belas tingen in natuva en er volgens de wet op het stuk van belastingen geene privilegiën mogen bestaan. Na verschillende besprekingen met de Commissie uit den Baad, heeft zj eindeljk aan het verlangen van deze toegegeven, doch later is zij er op terug gekomen, doordien zj kennis nam van twee Kon. besluiten, waarbj verordeningen op het brandwezen wegens de vrijstellingen werden vernietigd. Het Kon. besluit tot vernietiging der verordening van Loenen van 20 Oct. '1883 (St.bl. No. 145), wordt door Spr. voorgelezen. Wat de heer Boeje opgeeft zegt Spr., dat als men geen ruime vrijstelling geeft, men eene braudweer op het papier en niet in werkelijkheid krijgtkan waar zjnmaar wat anders is hiervan de schuld dan het stelsel? Wil men de brandweer goed hebben, dan zou men een vast brandweer corps moeten organiseren. Kan men dit echter niet doen dan moet men rekening houden met de gevolgen die uit het tegenwoordige stelsel van zelve voortvloejen. De vrij stellingen moet men echter zooveel mogeljk beperken. Dat personen buiten de stad wonende, bij de brandweer moeten dienen, is niet onbillijk, want als er bj hen brand is moet men uit de stad ook naar hen gaan. Hebben zj niets van een brand geweten, dan geldt dit voor hen als verschooning. Spr. is het ook volkomen eens met hetgeen de heel de Jonge over de leden der regterlijke magt heeft gezegd. Meestal zullen die leden hun dienst bj de brandweer kunnen vervullen. Wat de heer Boeje zegt over de vrijstelling onder 1°. genoemd, dat de beoordeeling of iemand ergens noodig is, niet gemakkeijk gaatmerkt hij opdat dit in elk geval onderzocht kan worden of iemand in staat is dienst te doen. De lieer Boeije zegt, dat de heer van Manen de zaak van een ander standpunt beschouwt. Deze zegt het is eene belasting, doch Spr. noemt het geene belasting, dat is het verschil. Het belang der gemeente brengt mede, dat er een goede brandweer is en dat men op het personeel rekenen kan. De personen waarop men niet rekenen kan, die door hun beroep, b.v. van schipper, voortdurend afwezig zjn of die te ver van de bebouwde kom wonen, zjn zeker onge schikt en daarom wil Spr. die vrjstellen, doch hj bevecht voor niemand een privilegie. Spr. gaat verder na, dat de wet zelve aanleiding geeft tot de vrjstellingen, die hij voorstelt. Op voorstel van den Voorzitter wordt besloten, dat eerst in stemming zal worden gebragt het amendement van den Voorzitter, om de leden van den Baad onder de vrijgestelden op te nemen. De heer Zuurdeeg zegt, dat het hem uit practische ervaring ondoenljk voorkomt, dat de ieden van den Raad als pompei' enz. dienst doen. Als hj nagaat waaraan zj als lid der brandweer van sommige zijden zullen zjn bloot gesteld, vindt hij dat hunne vrijstelling noodig is. Bovendien hebben zj eene ver van gemakkelijke taak als Baadsiid; maakt men hen nu nog leden der Brandweer, dan hebben zj een dubbel aandeel in de lasten der gemeente. De heer de Jonge meent, dat als er wat meer notabelen bij de brandweer werden aangesteld, de geest waarschjnlijk ook beter zou worden. Ook de heer van Manen is van dat gevoelen en meent, dat men niet alleen flinke handenmaar ook heldere hoofden in dienst moet hebben. Het amendement van den Voorzitter, tot vrijstelling van de leden van den Raad, wordt aangenomen met 6 stemmen tegen 4, die van de heeren van Manen, van Kinschot, Goemans en de Jonge. De behandeling der amendementen van den lieer Boeje wordt aangehouden tot eene volgende zitting. De vergadering wordt wegens het vergevorderde uur gesloten. Snelpersdrukkerj van H. LAKENMAN te Zierikzee.

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1884 | | pagina 6