T Z1ERIKZEESCHE COURANT. voor het arrondis- sement Zierikzee. f EDA1H 1884. No. 10. Woensdag 6 Februari. 87ste jaargang. NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD [AO. ENST RECHTERLIJKE WILLEKEUR. e in de 2 deelen, prijs :i Prijs f 4,55. ilen 1 deel din., pr. f 6. van Verhalen, iiadales en Na der Toekomst, 112 deelen ,n liefhebben, rouw, 2 din., Weduwstaat, [^spiegelingen, 1 deel, prijs Prozastukken t door Dr. J. Geslachtslijst br beoefenaars leid, i deel, en met Voor- n. 2,ï n. Meetkunst 2,50. is tijdelijk Tien ad taalt liier Nummers RUS op uw minerste i verstrekken rikzee, en de i en L. VAN SEN. aven. •i rikzee. terdam 'sm. 10.u. 10. 10— »«10— 10— 10— 10—5 10—» y> 10—» 10— 10— 10— J. A. v. d. Pauwensteeg; cteur s T E L. Zierikzee. A Deze Courant verschijnt DINSDAG- en VRIJDAG-AVOND uitgezonderd op FEESTDAGEN Prijs per drie maanden f 1,Franco per post ƒ1,- Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent. PRIJS DER ADVERTENTIE N: Per gewone regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte- en Doodberichten van 16 regels 60 cent. Dienstaanbiedingen van 1-5 regels, mits contant betaald, 25 ct. Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever H. EAKEÜIMAN. Het is onder de lagere en ten deele onder de middelklasse een vaste gewoonte, om op min of meer onadeljken toon over de recht bank te spreken. Alleen vaste klanten van de justitie en landloopers hebben voor de uitspraken van het gerecht de billijkste waardeering. Zij weten dat een kadetje een halven stuiver kost en ze weten evenzeer wat het aan boete of aan gevangenisstraf kost, als ze inbreken bij dag of bij nacht, als zo iemand kwetsen met of zonder beletsel om te werken enz. enz. De groote gemeente echter gelooft, dat de rechter „er maar wat van maakt" en een andermaal eiseht ze, dat de rechter niet de wet maar zijn per soonlijke meening doe zegevieren. Ze zijn als een kind, dat zelf niet weet wat het wilals de knorrepot, die de deur niet open wilde hebben, maar ook niet dicht. Dat is een ramp. De natie is eerst dan gerust, wanneer ze zich veilig verlaat op de onkreukbare trouw der rechters en op de onfeilbaarheid hunner uitspraken. En zoo ergens, dan kan dit hier gebeuren en we bewijzen een goeden dienst aan onze medeburgers, als we trachten hen tot betere gedachten te brengen. De eerste aanleiding tot verkeerde beoor- deeling, is onvoldoende kennis der feiten. Een provinciaal blad schrijft het volgende: „Te Amsterdam werd 's avonds een dame, die door een heer naar huis werd geleid, door een onverlaat aangevallen. Haar beschermer verdedigde haar met hetzelfde werktuig, dat de Sire de Francboisy, naar het liedje zegt, bezigde om zijn doodgeschoten gemalin te be graven. De paraplnie trof den aanvaller in het oog, zoodat deze voortaan kans heeft tot koning te worden uitgeroepen als hij in het land der blinden komt. De rechtbank veroordeelde den heer tot een geldboete van 50 cents. Zon het niet waardiger geweest zijn, hem royaal- weg van rechtsvervolging te ontslaan?" Krachtens mijDe betrekking heb ik de in structie dezer zaak gevolgd en de getuigen- verhooren enz. persoonlijk bjgewooud, en wat is er na ran dit verhaal waar? De heer R. en een zijner vrienden keeren 's avonds huiswaarts en achter hen gaat Mevr. R. en eene vriendin. Van de andere zijde komen twee jongelui in uniform (muzikanten) en in 't voorbijgaan grijpt een van hen Mevr. R. aan 't bovenlijf, deze geeft van schrik een gil, R. keert zich om en slaat meteen op goed geluk naar den aan valler en deze loopt naar R. en maakt beleefd zijne verontschuldiging, betuigt zijn leedwezen, dat hij zich vergiste, hij meende dat het een „vrij meisje" was ea van beide lijden tevreden gesteld gaan partijen van elkaür, zonder haat of nijd. Het „naar huis geleiden" is in 't couranten bericht al zeer bedenkelijk, van een „onverlaat" is geen sprake, het „aanvallen" zeer overdreven, het „verdedigen" is gelogen. Wat blijft er nn van het eerste deel over? Nn de gevolgen. R. treft den muzikant met de punt van de parapluie aan het achterhoofd (de krantenman schrijft „in het oog") en de getroffene komt spoedig zijn vriend achterop en zegt dat hij bloedt. Weldra zinkt lij ineen. Allen begeven zich naar het politie-bureau en de gewonde wordt naar het gasthuis gebracht, waar hij weinig dagen later sterft. De zaak is aan een einde en het woord is aan de wet. Nu weet de rechter alleen deze drie zaken R.'s vrouw is aangegrepen, R. heeft geslagen, de aangrjper is gestorven. Hoe dat alles gebeurd is, zou niemand wettig en overtuigd weten, allen moeten tegenover elkaar gehoord worden en dan zal beslist worden of er straf moet zijn, ja of neen, en zoo ja, welke Het proces-verbaal, op 't bureau van politie opgemaakt, zou wellicht niet tot rechtsvervolging hebben aanleiding gegeven en in dat geval zou R. niet gestraft zijn. Maar de rechter heeft te vragen èn naar hetgeen hij weet èn naar hetgeen bj zou kunnen weten. Weldra weet men meer. R. heeft het land verlaten en de getroffene is gestorven. Wat moet de rechter anders zeggen dandaar kan een moord gepleegd zjn en er kan een moordenaar gevlucht wezen. Zijn vlncht kan het bewijs wezen van zijn schuld. Niets natuurlijker dan dat men zijne uitleve ring vroeg. Een ander blad verhaalt nu het volgende: „In het Politieblad werd hij als de moorde naar gesignaleerd. Vanuit Antwerpen schreef bj aan den commissaris van politie zjner sectie alhier, dat hj zich ter beschikking van de justitie stelde en op het eerste bevel zou over komen; van welk schrjven echter geen nota schjnt genomen te zjn, dan alleen in zooverre, dat aan België, wegens manslag, zijne uitleve ring gevraagd werd. Op een avond werd hem door de Antwerpsche politie naar zijne papieren gevraagd en hj zeer beleefd uitgenoodigdhaar, in een gereed staande fiacre, naar de gevangenis te volgenwaarvan de directeur zjn leedwezen betuigde, dat hj hem om zulk een reden gevangen moest houden." Dat van zijn schrjven naar Amsterdam geen nota werd genomen in België, was o. i. vrj natuurhjk; wanneer zjn schrijven dadeljk ge komen was, zou de uitlevering niet gevraagd zjn. Bj zijne aankomst te Amsterdam werd er wèl nota van den brief genomen, want het hof verwees de zaak onmiddelljk naar de cor- rectioneele terechtzitting. Maar nu de straf. We willen iu geenen deele de preventieve gevangenschap verdedigen, maar gelooven toch, dat er dit is voor te zeggen, dat de misdadiger niet de gelegenheid hebbe, zijn rechtmatige straf te ontioopen. Eu meer aandoenljk dan juist lezen we in een blad: „Wat R. gevoelde, toen hj zich weder vrj buiten de gevangenismuren bevondzal men gemakkei jk bevroeden, wanneer men weet, dat hj omdat hj zjne vrouw niet goed schiks door een onverlaat liet molesteeren in AntwerpenRotterdam en Amsterdamte zamen 35 dagen in preventieve hechtenis heeft doorgebracht, wat lang niet licht te achten is voor iemand, die zich altjd als fatsoenlijk man heeft gedragen. R. handelde in den nacht van 1 op 2 October niet anders als zijn plicht hem gebood, en ieder, die niet met de lamlendigheid vereenzelvigd is zal zjn toorn rechtmatig noemen toen hij zjne vrouw, en dus ook zich zeivenbeleedigd zag. Alles in aanmerking genomen, zal men dus moeten erkennendat 35 dagen iu de gevan genis plus 50 cent boeteniet zoo'n lichte straf was voor het volbrengen van zjn plicht." De preventieve gevangenslraf zou R. niet ondergaan hebben als hij door zijne vlucht niet had doen vermoeden, dat hij den man had willen dooden. Nu is de man niet door dien slag gestorven, de wonde was niet doodeljk, maar andere oorzaken zoo hebben deskun dige geneesheeren uitgemaakt hebben den dood ten gevolge gehad. De rechter heeft dus volledig onderzoek ge wild, mogeljke ontvluchting voorkomen en na kennis van zaken ontdekt, dat er geen moord had plaats gehaddat R. geen kwade bedoe lingen had, dat zjne daad het allernatuurlijkst gevolg was van de handeling des getroffenen. Wat zou men den rechter nu nog verwijten? Hij heeft de zaak tot klaarheid gebracht en maatregeleu genomen om te belettendat de middelen daartoe hem zonden ontbreken. De eerste krantenman, die blijkbaar niets van de zaak weet, vraagt heel ounoozel of het niet „waardiger" geweest zou zijn in plaats van 50 cents boete te eischen, „royaalweg van rechtsvervolging te ontslaan". Dat royaalweg is kostelijk. „Op die 50 cents", zoo zal de rechter volgens dat blad zeggen: „komt het ons ook nog niet aan, die twee kwartjes doe ik je k a d o o Ziet, er moet een hoogste en een laagste straf zijn en kwjtschelden van do laagste gaat evenmin aanals een kwijtschelden van de hoogste. Die 50 cents boete (de eiseh was f 10) is do eenige straf, die R. onderging. Hj had kunnen onderzoeken, voor hij sloeg, hoe de zaak zich had toegedragen en het moedwillig toebrengen van slagen (al is het ter rechtmatige verdediging van zijne vrouw) is toch geen on schuldige handeling, die ten allen tijde ongestraft zou bijven. Ze kon onder omstandigheden voor komen, dat ze wel degelijk strafbaar was. De beweging kan onwillekeurig plaats gehad hebben, de slag werd opzettelijk toegebracht, blijkens eigen woorden„ich schlug nach dem R Maune", dus met het doel hem te raken. De rechtbank heeft moet straffen, dat schreef de wel voor, maar ze heeft zich tot de laagste straf bepaald, die de wet haar onder bepaalde voor waarden toelaat te eischen. We onthouden ons van bespiegelingen, maar roepen allen trouwen Nederlanders toe: beoor deel in rechtszaken toch nooit, wat gj niet kent en onderzoek hoe het recht werkt en hoe de wetten worden toegepast en gj zult te vreden zjn. >n i; »j jn te 50 .k. 0. 2 In pe en

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1884 | | pagina 1