van der Krap, om vermindering van haren aanslag in den hoofdelijken omslag wegens het overlijden van haar zoon, wordt gesteld in handen van Burgem. en Weth. om prmadvies. De heer van Manen brengt namens de daartoe benoemde Commissie verslag uit, van haar onderzoek omtrent de rekening der Dienstdoende Schutterij over '1882. De Commissie heeft twee opmerkingen Ten eerste trok het hare aandacht dat onder No. 5 der Ontvangsten «boeten" geen cijfer is ingevuld. Zij vraagt of er gedurende het gansche jaar geen boeten zijn opgelegd en zoo ja, om welke redenen die niet zijn ingevorderd. Ten andere dat de post, voorkomende onder No. 17 der Uitgaven ad f 150 voor vuur, licht en schrijfbehoeften, weder niet is gespecificeerd. De Commissie hoopt, dat wanneer dit thans voor de derde maal uitgesproken en toch waarlijk niet onbillijk verlangen naar eene volledige specificatie en justificatie, ter kennis van de rendanten van rekening zal zijn gebragt, de volgende rekening geen aan leiding zal geven om die vraag voor de vierde maal te doen. Teneinde verwikkeling te voorkomenwenscht zij ook voor ditmaal nog te berusten in hetgeen naar haar oordeel minder volledig is te noemen. Zij adviseert tot voorloopige vaststelling der rekening zooals die is ingediendin ontvang opf 926,60 in uitgaaf op913,60 en met een goed slot van f 13, Nadat de Voorzitter had medegedeeld dat uit de Memorie van Toelichting der begrooting van de Schutterij voor 1884 kan worden afgeleid, dat voortaan aan het verlangen der Commissie, wat het tweede punt betreft, zal worden tegemoet gekomen, wordt de rekening overeenkomstig het advies der Commissie vastgesteld. Zullende van de gemaakte op merkingen aan den schuttersraad mededeeling worden gedaan. Een adres van den heer J. Bensen, hoofd der 2e school voor gewoon- en meer uitgebreid lager onderwijs, om tegemoet koming in de schade die hij lijdt door de opheffing zijner school, wordt gesteld in handen van Burgem. en Weth. die in eene volgende vergadering, tegelijk met hun advies omtrent het verzoek van den heer Bastmeijer van gelijke strekking, hierover advies zullen uitbrengen. De Voorzitter brengt in behandeling, de begrooting der gemeente voor 1884 met het verslag van de Commissie van onderzoek. De heer van Kinschot verklaart namens die Commissie, dat het haar is voorgekomen dat de begrooting met groote naauwgezetheid is opgemaakt, terwijl over het geheel blijkt, dat daarbij bezuinigingen op de uitgaven zijn in acht genomen. De financiëele toestand der gemeente geeft tot geene bij zondere opmerkingen aanleiding. Moge zij niet vooruitgegaan zijnvan achteruitgang blijkt evenmin. Op de vraag des Voorzitters of iemand over de begrooting in het algemeen nog het woord verlangt, merkt de heer S. J. Ochtman op, dat «Zierikzee" op de begrooting met een Z gespeld wordt. Het is hem bekend dat de Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid de spelling van Zieriksee (met S) heeft voorgeschreven, terwijl de Gedep. Staten in 1878 bij Provinciaal blad de gemeentebesturen tot eene gelijkluidende spelling der gemeenten hebben uitgenoodigd en onder de daarin opgegeven namen Zierikzee (met een Z) voorkomt. Er schijnt dus op dit punt geen eenstemmigheid te bestaan en hoewel het belang van Zierikzee er niet mede staat of valt, acht hij het toch gevvenscht dat er op dit punt orde besta en vraagt hijhoe de spelling naar het oordeel van Burgem. en Weth. zijn moet. De Voorzitter antwoordt, dat ook Burgem. en Weth. het gewenscht achten dat er op dit punt eenstemmigheid bestaat, dat zij zich houden aan eene spelling van «Zierikzee" met Z en dat hij den heer Ochtman hieromtrent in de volgende vergadering nader zal antwoorden. De beraadslagingen over de begrooting in haar geheel worden daarna gesloten en tot de behandeling der verschil lende artikelen overgegaan. De opmerkingen door de Commissie gemaakt, worden vermeld bij de artikelenwaartoe zij betrekking hebben. De volgende posten zijn gewijzigd of hebben tot eene meer of minder uitvoerige bespreking aanleiding gegeven. UITGAYEN. H. 1, Afd. -1 Art 1 (Jaarwedde van den Burgemeester) f -1400. De heer van Manen herinnert, dat eenige maanden geleden door een der leden toezegging is gedaan van een voorstel tot verhooging dier jaarwedde en vraagt of dergelijk voorstel nog niet ingekomen is. De Voorzitter antwoordt, dat bij Burgem. en Weth. geen voorstel van dien aard ontvangen is en wijst er verder op, dat de jaarwedde laatstelijk is geregeld bij besluit van de Gedep. Staten van -1 Pebr. 1878, No. 14, (goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 2 Maart 1878, No. 17). De heer van Manen merkt op, dat het tijd wordt dat het lid dat de toezegging heeft gedaan daaraan gevolg geeft. De heer van Kinschot zegt, dat het misschien de aan dacht heeft getrokken dat de Commissie in haar verslag van deze zaak geen melding heeft gemaakt, doch zij meende dat dit niet op haar weg lag en dat een afzonderlijk voor stel daartoe behoorde te worden gedaan. Bij H. Ill, Afd. I, Art. 4 (Jaarwedden van de beambten op de begraafplaats) vraagt de heer van Manen, of het vroeger ingekomen verzoek van den grafdelver om verhooging van belooning nog hangende is. De Voorzitter antwoordt, dat hij de behandeling daarvan juist aan de orde wilde stellen. Het voorstel van Burgem. en Weth. strekt om daarop afwijzend te beschikken. De belooning die de adressant als grafdelver geniet, is gelijk aan die van den anderen grafdelver. Voor het onderhoud der begraafplaats heeft hij vrije woning en liet gebruik van een perceeltje grond. Aan zijn bezwaar dat dit perceeltje grond weinig opbrengt door de vele boomen die er op staankan worden tegemoet gekomen door die boomen, die niet tot sieraad dienen en ook van geen belang voor de gemeente zijn, te doen op ruimen. Yan tijd tot tijd wordt hem voor het onderhoud der begraafplaats hulp verleend van wege de gemeente. Is zijn loon als grafdelver ook al iets verminderd, dan doet bij daarvoor ook minder werkdoch zooveel mogelijk worden maatregelen genomen om hem het inkomen te geven waarop hij bij zijn aanstelling kon rekenen. Het verzoekschrift van den grafdelver wordt vervolgens voorgelezen. Daarin geeft adressant te kennen, dat zijn inkomen bij zijne aanstelling werd begroot op f 200 dat het evenwel blijkt slechts 100 te zijn en dat dit te weinig is. Zonder hoofdelijke stemming wordt daarop op het ver zoek afwijzend beschikt. H. Ill, Afd. II (Gewoon onderhoud van gebouwen enz.) De Commissie meent dat de wijze waarop in deze en ook in andere afdeelingen de berekeningen voorkomen van Vt andere dienstjaren betreffendezeer omslagtig is. Zij acht het wenschelijk ter vereenvoudiging van administratie, indien die 1/t gedeelten gebragt konden worden in de reke ningen van die dienstjaren waarop ze betrekking hebben. De Voorzitter zegt, dat Burgem. en Weth. hierover ook meermalen hebben gedacht, doch dat zij van oordeel zijn, dat het wel eenig bezwaar heeft in de aanbesteding van het onderhoud dat nu van Mei tot Mei en dus voor elke aanbesteding over twee dienstjaren looptverandering te brengen, hetgeen dan het geval zou moeten wezen. Evenwel zijn Burgem. en Weth. bereid hierover het gevoelen der Commissie van Fabricage in te winnen en later aan dit punt nader de aandacht te wijden. H. Ill, Afd. II, Art. 1 (Onderhoud van openbare ge bouwen waaronder de torensklokkenuur- en speel werken) f 2724,98. De Commissie meent, dat het onderhoud der brandspuit huisjes, als behoorende onder de openbare gebouwen onder dit artikel moeten worden gebragt en stelt voor het art. te verhoogen met f 75 en de kosten der brandweer (H. V, Afd. IllArt. 2) niet die somuitgetrokken voor onder houd dier gebouwtjes, te verminderen. De Voorzitter zegt, dat Burgem. en Weth. hiertegen geen bezwaar hebben en de beslissing aan den Baad wenschen over te laten. De heer van Manen herinnertdat in het verslag omtrent de rekening der gemeente over 1882 gelijke opmerking is gemaakt en geeft te kennendat hij voor het voorstel der Commissie zal stemmen. Het voorstel der Commissie om H. Ill, Afd. II, Art. 1 met 75 te verhoogen wordt met algemeene stemmen aangenomen. De heer de Jonge merkt op, dat hem uit de Memorie van Toelichting gebleken is, dat het onderhoud der klokken in 1884 op nieuw zal worden aanbesteed. Hij zou wenschen dat er bij eene nieuwe aanbesteding naar gestreefd werd dat de klokken gelijk loopen en het sedert lang bestaande opzettelijk verschil van eenige minuten op houdt en stelt voor, dat de Baad zich in dien zin zal verklaren. De Voorzitter merkt op, dat de ingezetenen sedert lang aan den tegenwoordigen toestand gewoon zijn en dat hij het betwijfelt of men hen daarmede wel een dienst zou doen. De heer de Jonge zegt, dat het misschien voor sommigen in het begin wel eenige verwarring zal geven, maar dat het toch beter is dat alle klokken den waren tijd aangeven. De heer van Manen vraagt of Burgem. en Weth. kunnen mededeelen welk motief er geweest is om de klokken te doen verschillen. Zoo nietdan is hij voor het voorstel van den heer de Jonge. De Voorzitter zegt, dat hij op deze onverwachte vraag thans niet antwoorden kan, maar dat het een sedert jaren bestaand gebruik is. De Baad kan aan Burgem. en Weth. daaromtrent een onderzoek opdragen. De heer Boeije meent, dat de regeling dezer zaak niet regtstreeks tot de bevoegdheid van den Baad, maar tot die van Burgem. en Weth. behoort. Hij merkt verder op, dat de menschen die in den Zuidhoek werken zich regelen naar de klok van de Havenpoort en dan tijdig in de stad komen. De heer Schneiders zegt, dat hij bij ondervinding weet dat die klok bij herhaling ten achteren is. De Voorzitter merkt op, dat het een oud uurwerk is, doch dat het slechts enkele keeren het geval is, dat hij ten achteren is. De heer de Jonge neemt aan, dat deze zaak behoort tot de bevoegdheid van Burgem. en Weth., doch de Baad kan evenwel de wenschelijkheid uitspreken dat de klokken één tijd aangeven. Als het waar is wat de heer Boeije zegt dat de arbeiders in den Zuidhoek zich regelen naar de Poortklok om hun werk te verlaten, is er dit gevaar, dat zij bij het verlaten der stad volgens die klok ook te laat op hun werk komen. De heer Zuurdeeg is het niet eens met den heer Boeije dat de regeling der klokken geheel aan Burgem. en Weth. is overgelaten. Hij zou het evenwel niet wenschelijk vinden het voorstel van den heer de Jonge aan te nemen en alzoo

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1883 | | pagina 8