Z1ERIKSEESCHE EDI HAM.
voor het arrondis- jnê»*, seinen! Zieriksec.
1883. No. 85. Zaterdag 3 November. 86ste jaargang.
NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD
Deze Courant verschijnt DINSDAG- en VRIJDAG-AVOND
uitgezonderd op FEESTDAGEN
Prijs per drie maanden f 1,Fr a nco per post f 1,
Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent.
PRIJS DER ADVERT ENTIEN:
Per gewone regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte-
en Doodberichten van 16 regels 60 cent.
Dienstaanbiedingen van 1-5 regels, mits contant betaald, 25 ct.
Alle slakken, de redactie betreffende, g-elieve men uiterlijk een dag- voor de uitgave in te zenden aan den uitgever H. LAKENIfAN.
Bij deze Courant bekoort een Bijvoegsel.
De Tentoonstelling gesloten.
Zonder knaleffect, zelfs eenigszins met Hol-
landseke liokselibeid en stijve deftigheid geopend,
is de tentoonstelling thans zonder eenigerlei
plechtigheid gesloten. Waren er niet den laat-
sten dag nog 27000 bezoekers geweest, men
zou kunnen zeggen, dat zij uitgegaan is als
een nachtkaars.
En toch is zij zoo uitnemend wel geslaagd,
dat in menig opzicht geen barer voorgangsters
in de groote wereldsteden van Oost en West,
Zuid en Noord, daarbij beeft kunnen balen.
Voor de ondernemers, de bazen van de tentoon
stelling, heeft zij, naar men zegt, een fortuin
opgeleverd; voor honderdduizenden leverden zij
een genot op, zooals men doorgaans maar een
maal in zijn leven kan smaken; voor Amster
dam was zij een ongezochte en uitnemend
goed gebruikte gelegenheid om hare plaats
ouder de wereldsteden, waaronder zij vroeger
met eere praalde, weder in te nemenvoor
Nederland in 't algemeen, maar voor Amsterdam
in 't bijzonder, was zij een goede gelegenheid
om bekend te worden bij vele duizenden vreem
delingen uit alle landen, die anders ons land
slechts zeer onvolkomen kennen en 't daarom
doorgaans zeer scheef beoordeelen.
Kortom, de tentoonstelling is in al die op
zichten uitnemend geslaagd; daarover zijn allen
't eens.
Wat zij is geweest voor onze industrie, zal
de tijd nog moeten leeren. Zeker is bet, dat
Nederland toch niet zulk een poovere vertooDing
gemaakt beeft, als Sommige pessimisten in den
beginne en onder den eersten indruk van den
aanblik der groote gipsen olifanten wel hebben
durven zeggen. Vele anderen, en daaronder
waren er wier stem iets beteekent, hebben ver
klaard, dat het wel minder had kunnen wezen,
dut het al wel was, enz.
Maar ofschoon wij door onze koloniale af-
deeling en deze bad ook eigeulijk bet mid
delpunt van bet geheel moeten zijn wel
zoowat bet leeuwendeel wegdroegen, zoo wordt
toeb erkend, dat juist op dat koloniale gebied
voor ons op de tentoonstelling zooveel te leeren
is geweest, dat bet ons wel eenigszins beschamen
mag, dat we daarin nog zoo achterlijk zijn.
De groote ijzeren mastbok, die 100,000 kilo
kan optillen en de kleine tobbende Javaantjes
met hun karretjes en paardjes, ziedaar ons
koloniaal wezen gekarakteriseerd: dommekracht
en domme kracht, in primitieve zwakheid 1
Waar zijn de wonderen, die 't Hollandscli
genie, gesteund door Hollandscli geld, in onze
schoone koloniën van Oost en West zou kunuen
scheppen? Op de tentoonstelling was daarvan
maar weinig te zien, veel te weinig, in verge
lijking van betgeen andere koloniën te aau-
schouwen en te bewonderen gaven.
Mogen de lessen, die in dit opzicht de
tentoonstelling geven kan, niet verloren gaan,
maar benuttigd worden! Wij gaan naar Indië
in vlagen van ambtenaarsmanie, niet om te
werken en met Europeesch genie woeker te
bedrijven, een woeker, die veel gezegeuder zon
kunnen zijn voor ons en voor Indië, dan nu
de tractementen, de bijvalletjes, de biilitonnetjes
en de pensioenen. Als wij dit maar van de
tentoonstelling mogen geleerd hebben, dan zal
zij rijke vruchten voor Nederland en Indië
dragen.
Als er dan weer eens een Internationale
Koloniale en Uitvoerhandel-Tentoonstelling ge
houden wordt, zal Nederland daar niet voor
zijn rijke en schoone Suriname behoeven te
prijken met een troepje zwarte en een troepje
koperkleurige halve wildenhet zal dan wat
anders uit het gouden Guyana hebben te ver-
toonen. En uit Indië zal 't dan zaken hebben
uit te stallen, die 't bewijs leveren, dat wij
niet te slijmerig zijn oin den millioenen Javanen
en andere Indische onderdanen onze talenten
en onzen geest te leenen, opdat zij veel meer,
oneindig veel meer en beters kunnen voort
brengen dan tot heden het geval is. Laat
Nederland niet inslapen op zijn Indische koffie
zakken, bedwelmend door zijn reputatie van
Schiedam
Binnenland.
ZIERIKSEE, 2 November 1 88 3.
De nieuwbenoemde rechter in de Arr. Rechtbank
alhier, Mr. A. A. J. baron van Styrum, heeft Maandag
in de zitting van het Gerechtshof te 's Hage den ambts
eed afgelegd.
Het wrak van het op de Zeehonden plaat zittende
stoomschip Rotterdamis verkocht voor f 301.
In het N. v. d. D. schrijft iemand een en ander
naar aanleiding van Bismarck's verbod van den invoer
van vee en vleesch uit Nederland in Duitschland. Die
schrijver maakt de overigens niet onjuiste opmerking,
dat bij ons tegenwoordig geen veeziekte heerscht, dan
in het zoogenoemde spoelingdistrict de longziekte. Ilij
knoopt aan zijn opmerkingen den wensch vast, dat ook
in het spoelingdistrict bet zijns inziens eenige radicale
middel, de afmaking, zal toegepast worden. Of hij hoopt
dat dan prins Bismarck zich zal laten vermurwen,
blijkt niet.
Het is echter een verwarring van twee afgescheiden
zaken. Is het waar, dat de Duitsche uitsluitingsbe
palingen hun grond hebben in de daar thans op alle
punten doorgezette ouderwetsche handelspolitiek, dan
zal 't ons volstrekt niet helpen of we ook al al de
koeien uit het spoelingdistrict en dat zijn er tien
duizenden onteigenen en afmaken. Er zal dan wel
weer een ander voorwendsel gezocht en ook gevonden
worden. Wilde de Duitsche regeering niet opzettelijk
de grenzen sluiten Om het Duitsche vee duurder te
maken, dan kon zij genoegen nemen met certificaten
van oorsprong, gepaard met toezicht op den invoer.
Maar het is vrij duidelijk dat zij niet dit wil. Yan onzen
kant zijn trouwens nu reeds dergelijke maatregelen
genomen om nu ook het Duitsche vee te weren, en
ook met giond, want in Oostelijk Duitschland is zelfs
veepest.
Hoe treurig het verschijnsel ook is, nu de machtige
Duitsche groot-vizier met de oude staathuiskundige
theorieën zoo hoog wegloopt, blijft er voor de andere
staten niets anders over dan ook van hun kant den
overigens voor allen nadeelingen strijd aan te nemen.
Daarom zal ook op den duur een herziening der
tarieven in den zin van weerwrake niet kunnen uit
blijven, en zal men zich tijdelijk een zeer ongezonden
toestand moeten getroosten tot er weder andere en in
dit opzicht wijzer mannen in Duitschland aan het
roer komen, die den wagen weder in het goede spoor
weten te brengen. Op handels- en economisch gebied
is prins Bismarck, hoe groot staatsman ook, het spoor
nog meer bijster dan zelfs Napoleon I.
Het bezoek van den Koning en de Koningin van
België aan onze Koninklijke familie en aan Amsterdam
zal denkelijk ten gevolge hebben, dat de Belgen hun
zoogenoemde nationale lied, de Brabangonne, gaan
herzien, liefst dat zij een geheel ander lied gaan
verzinnen. Het klonk inderdaad vreemd, de Braban-
gonne op den Dam te Amsterdam. Het klonk nog
zonderlinger dan toen voor een dozijn jaren de Wacht
am Rhein een ieder in Holland in het hoofd zat.
Dat herzien en veranderen echter van een eenmaal
bestaand nationaal lied, heeft veel tegen zich. Het
gaat maar zoo niet. Men weet dat er proeven van
dien aard met andere liederen zijn genomen, en dat
die tot bespottelijkheid hebben geleid. Zoo is er een
ultramontaansche Marseillaise gemaakt, ook een arbei
ders- of brave Hendrikken-Marseillaise. Wij hebben
zelfs parodieën, want verder dan tot de parodie
kan men het in dit opzicht niet brengen zelfs
parodieën gemaakt op eigenaardig en uitsluitend Duitsche
liederen.
Als rnen wilde herzien en meer in overeenstemming
brengen met waarheid en gezond verstand, dan mocht
waarlijk ons eigen volkslied, 't zoogenoemde »Wien
Neêrlands bloed" ook wel een beurt hebben. Dat diende
zelfs wel eens goed onder handen genomen te worden.
Trouwens sommigen, die het goed weten, of anders
doen ze 't in hun onnoozelheid, spreken van het »Volks-
lied van Tollens", meer bepaald van den »ridder
Tollens", alsof ze stilzwijgend toch loftuitend wilden
zeggen, dat het juist niet de nationale Nedei landsche
liynine is. Waarlijk, het middelmatige lied had grondige
herziening noodig. Er zijn ongelukkige regels in, het
riekt naar reactie en restauratieliet is als een
prijsdicht om een ridderorde te verdienen in een
pas opgezet koninklijk het is ook veel te lang, 't is
of Tollens, als meer dichters overkomt, wel aan een
begin, maar niet tot een eind heeft kunnen komen
de wijze en lengte zijn ook veel te psalmachtig.
Men zou er nog meer van kunnen zeggen.
En toch, meenen wijmoet er voorzichtig met
zulke dingen worden omgesprongen. De nationale hym
nen, althans de wijzen daarvan, hebben een eigenaardige
geschiedenis men denke slechts aan de Marseillaise"
en de Wacht am Rhein". En als de liederen met
de wijzen eenmaal opgang gemaakt hebben, moest
men ze maar liever zoo laten als ze zijn. Zij zijn in
alle geval een soort van historische monun enten, die
als zoodanig altoos wel eenigë waarde hebben. Laat
nu de »Brabangonne" de merkteekenen dragen, dat
zij een halve eeuw geleden in een soort van ijlhoofd
heid is in de wereld gekomen wat zal dat schaden
De wijs is althans niet onaardig en al staan er dwaas
heden in, daarom zullen geen Hollanders thans meer de
Belgische stamgenooten zuur aanzien.
Men zegt ook, dat het bekende liedje »De jagers
van Van Dam" nu te Amsterdam op den Dam gezongen
is. Welnu, wat nood! Als de menschen nu toch goede
buren, zelfs goede vrienden zijn, dan zal dat ook geen
kwaad bloed zetten.
Laat ons bij deze gelegenheid nog eens in herin
nering brengen, dat de »Brabangonne" gemaakt is
in 1830 door Jenneval, een acteur van den schouwburg
te Brussel. De muziek is van Campenhout. Jenneval
sneuvelde in een gevecht tegen de Hollanders bij
Berchein. Zijn moeder kreeg van Koning Leopold I