te doen zien, waarop de kaas gemaakt wordt
en dat was thans, mi deze onder de pers be
zorgd was, volkomen bereikt. De heer Van
Oyeu sloot met een woord van dank voor de
attentie hem verleend en beval de zaak der
kaasmakerij zeer aan. Namens de aanwezigen
werd zoowel het bestuur der landbonwvereeni-
ging als den spreker en diens lieve helpster
dank gebracht door den heer Van der Have
van Ouwerkerk, die herinnerde aau 't spreek
woord van 't getij en de bakens, waardoor de
zuivelbereiding een meer dan gewone beteekenis
krijgt voor den landbouwenden stand in deze
streken.
Binnenland.
ZIERIKSEE, '10 Augustus '1 883.
Woensdag is op het Tentoonstellingsterrein het
paviljoen van den bey van Tunis plechtig geopend
door den Franschen minister-resident te Tunis, den
heer Cambon.
Op de trappen van 't gebouw stond .een afdeeling
Fransche matrozen geschaard en diie rijzige mannen
van de garde municipale der stad Parijs maakten bij
den ingang een zeer goed figuur.
Een groot aantal genoodigen, allen in gala, woonden
deze plechtigheid bij.
De heer Closon, commissaris van deze afdeeling, ver
welkomde den minister in een sierlijke rede, waarin
hij 't belang van deze bijzondere tentoonstelling uit
eenzette.
Hij eindigde met een dronk op den president van
de Fransche Republiek.
Hij werd beantwoord door den heer Cambon, die
't belang uiteenzette, dat niet alleen Frankrijk maar
alle natiën hadden bij de uitbreiding der beschaving
in Tunis.
Ter gelegenheid van de tentoonstelling te Amsterdam
zal het Kon. Instituut van Ingenieurs aldaar op 16
dezer een buitengewone vergadering houden. Op die
vergadering zal, naar men verneemt, een vergelijkend
overzicht van de voornaamste ontwerpen tot droog
making van de Zuiderzee worden gegeven, in te leiden
door den ingenieur van den Waterstaat Welcker.
Daarbij zal o. a. ook het wetsontwerp, door den heer
Buma, lid van de Tweede Kamer, ingediend tot het
instellen van een onderzoek naar de mogelijkheid van
de indijking der geheele Zuiderzee door afsluiting der
zeegaten even binnen de eilanden, worden behandeld
en onderzocht. Gelijk men weet, is dat wetsontwerp
bij de Tweede Kamer aanhangig en heeft de heer
Buma dezer dagen zijn Memorie van Antwoord op
het Voorloopig Verslag ingezonden.
Een curiositeit wordt in de vitrines, waarin op de
tentoonstelling de verzameling ertsen uit de Zuidelijke
Staten van N.-Amerika is geëxposeerd, ter bezichtiging
gesteld. Jaarlijks wordt door hen, die aan den oorlog
tegen de geconfedereerden deelnamen (de strijders van
»The Grand Army of the Republic") een bijeenkomst
gehouden. Deze bijeenkomst heeft dit jaar voor enkele
dagen te Denver plaats gehad. De «Denver Republicain"
heeft bij die gelegenheid een getrouwe imitatie geleverd
van de courant, die voor twintig jaren (2 Juli '63)
twee dagen voor den val van Vicksburg, het licht zag.
Dit blad werd, daar gewoon papier niet meer ver
krijgbaar was, op behangselpapier gedrukt, waarvan
men ook het patroon getrouw heeft nagebootst. De
inhoud toont, dat de belegeraars, niettegenstaande
hun hachelijken toestand, nog vol moed waren, ofschoon
twee dagen later hun stad in handen van den vijand
was, wat men hoofdzakelijk aan de overgave van
Gettysburg te danken had. Een nummer van deze
reproductie is nu op de tentoonstelling.
Prof. Harting schrijft:
In het Handelsblad van 6 Augustus wordt de
meening verdedigd, dat het de plicht der Regeering
is, onverwijld maatregelen te nemen tot redding onzer
landgenooten, die in het liooge Noorden in gevaar
verkeeren.
Dit is ook mijn gevoelen. Geen Nederlandsche volks
vertegenwoordiger zoude weigeren de uitgaven goed
te keuren, die voor zulk een doel besteed zijn. Kon
het met een eigen schip geschieden, dan zoude er
voorzeker onder onze zee-officieren een wedijver ont
staan, om aan zulk een tocht deel te nemen.
Doch zulke regeeringsmaatregelen sluiten volstrekt
niet de medewerking der natie uit. Integendeel, evenals
de geheele expeditie ten .deele uit de bijdragen der
natie, ten deele door de Regeering bekostigd is,
evenzoo moeten beide er eene eer in stellen, tot hare
uitredding samen te werken. Indien de natie een goed
voorbeeld geeft, zal ook de Regeering zich meer ver
antwoord achten, wanneer zij op onbekrompen wijze
te hulp komt.
Daarom, vooral geen gekibbel over de vraag: wie
hier geroepen is te helpen, maar geholpen! Dat
is de hoofdzaak. En wel zoo spoedig mogelijk, want
de tijd dringt, en deliberante senatuperil Sagunlum.
Welaan dan, Nederland! Regeering en Volk beiden!
Opd la rescousseHet geldt uwe zonenHet geldt
uwe eer en uw goed geweten.
Omtrent het congres voor blinden te York, in
Engeland, gehouden, deelt de heer J. A. Meijer, de
directeur van het Instituut voor Onderwijs aan blinden
te Amsterdam, vele wetenswaardige bijzonderheden
mede
Het congres werd gehouden naar aanleiding van
het jubilé der «Wilberforce-School for the Blind",
gevestigd in Manor-House, een voormalig kasteel van
Koning Hendrik VIII en het viel te zamen met
een groote vee- en landbouwtentoonstelling en met
het leggen, door den Prins van Wales, van den eersten
steen voor een grootsch gebouw aan kunsten en weten
schappen gewijd.
De viering van het vijfjarig bestaan der Yorkshire-
school begon met een plechtige bijeenkomst in de
stedelijke concertzaal, waarbij de earl Flitzwilliam het
voorzitterschap waarnam en de aartsbisschop, de deken,
de lord-mayor, de high sheriff en andere hoogge
plaatsten het heuglijk feest herdachten, dat de zoo
heilzaam werkende Wilberforce-school een halve eeuw
lang zegenrijk arbeiden mocht en verschillende be
langen, waaronder ook de geldelijke, der inrichting
bespraken. De heer Meijer bood bij die gelegenheid
een feestgroet aan, onderteekend door de directeuren
der voornaamste blinden-inrichtingen in Europa Weenen,
Berlijn, Munchen, Hamburg, Hannover, Kopenhagen,
Friedberg, Namen, Gratz, Brunn, die van ons eigen
land enz.), keurig door den heer A. Grevenstuk bewerkt.
Vrijdag gaven de kweekelingen een allerliefst concert
in de school en hield de directeur een toespraak over
de vele schoone voorwerpen, welke tentoongesteld en
die alle door blinden vervaardigd waren, zoowel in
Europa als in Amerika. Ik zal mij aan geen beschrij
ving daarvan wagen, maar wanneer in 1885 in Am
sterdam bij gelegenheid van het »5e Internationale
Blinden-Lehrer Congres" een dergelijke tentoonstelling
gehouden wordt, omvangrijk genoeg om wellicht de
benedenzaal van Volksvlijt te vullen, dan zal men
verbaasd staan.
De voorwerpen, door de Hollandsche blinden ver
vaardigd, trokken zeer bijzonder de aandacht. Een
anti-macassar, met de woorden «Wilberforce-school.
York 1883", keurig en duidelijk leesbaar daarin ge
breid, wekte aller belangstelling; het was een geschenk
aan het Museum der Inrichting, evenals een paar
hoogdrukboeken en een album met het verschillend
schrift der blinden van het Instituut te Amsterdam.
Al het overige, ook twee beurzen in de kleuren van
York en een bijzonder fraai bewerkte weitasch, werd
tot het laatste voorwerp toe verkocht om ah souvenir
bewaard te worden.
Zaterdag geleidde de deken de bezoekers en gasten
door de prachtige hoofdkerk en bezocht men gezamen
lijk de St.-Mary's Abdij (Ruïne), het kasteel en andere
oudheidkundige en geschiedkundige plaatsen van groote
beteekenis.
Maandag werd het congres geopend met een toe
spraak van den aartsbisschop van York, die vooral
den vertegenwoordigers van het vasteland een hoffelijk
welkom toeriep, waarop namens hen door den heer
Moldenhaver geantwoord werd. Daarop volgde de be
groeting in de receptie-zaal van het prachtig ingerichte
«Mansion House", alwaar de lord-mayor, de aldermen
en andere hooge stads- en regeeringsbestuurders de
aanwezigen ontvingen.
Nu volgde de voorlezing der zoogenoemde Papers,
die gedrukt zullen worden en waarvan de onder
werpen waren opgegeven. Zij gaven meest tot een
zeer ernstige gedachtenwisseling aanleiding.
Op de heenreis had de heer Meijer het examen der
150 kweekelingen in de school, hun muziekuitvoering
in het Paleis en daarna een gymnastische uitvoering
in de uitgestrekte tuinen van de inrichting bijgewoond,
waar de Hertog van Westminster en vele aanzienlijke
Engelschen met honderden belangstellenden verbaasd
stonden over den regelmatigen gang, de juistheid
van beweging en de spierkracht der mannelijke, zoowel
als vrouwelijke blinde kweekelingen en waar een sport
en allerlei races werden bijgewoond, even belangrijk
als de populaire redevoering van John Bright, die
een krachtig pleidooi voor de blinden voerde. Den
blinden directeur der inrichting, dr. J. P. Campbell,
werd uitbundige lof toegezwaaid. Het ontbrak verder
niet aan degelijke onderwerpen, die flink waren uit
eengezet en voortdurend een zeer talrijk gehoor
boeiden.
De heer S. Neil, rector (directeur) te Edinburgh,
sprak over de psychologie der blindheid, en de Second
Master van 't gymnasium voor blinden te Worcester,
H. J. Marston M. A., over het leven van Wilberforce.
De rector dier school, mr. S. S. Forster M. A., over
de hoogere opvoeding der blinden. Practische wenken
gaf de directeur der werkinrichting voor blinden van
Edinburgh, die f 60,000 a f 85,000 jaarlijks omzet
en die zelfs de schepen van de maatschappij «Nederland"
van uitstekende matrassen voorzien. De heer Meijer
voerde het woord over de waarde, welke een muzikale
opvoeding heeft voor kweekelingen eener gewone
blinden-inrichting.
Een zeer prachtige en daarbij toch uiterst gezellige
feestmaaltijd, door den oud-lord-mayor Melrose op
diens buitengoed gegeven, besloot den drukken Dinsdag.
De directeur der Kopenhaagsche school sprak den
volgenden morgen over de congressen van Weenen,
Dresden, Parijs, Berlijn en Frankfort, en wekte allen
met warmte op, om aan dat te Amsterdam in 1885
niet minder belangstelling te wijden dan de voor
gaande zoo ruimschoots was ten deel gevallen. Men
vond de eerste proef van dien aard in Engeland zoo
belangwekkend, dat men haar in 1885 reeds herhalen
wilde. Op verzoek en voorstel van den heer Meijer
werd echter het samenvallen der beide congressen
voorkomen en hadden de Britten de beleefdheid het
hunne tot 1886 te verdagen.
Dr. Roth sprak over de middelen om blindheid te
voorkomen.
Het spelen der blinden, zeer onderhoudend door
den heer Wood van Sheffield besproken, maakte een
einde aan de lange beraadslagingen, door een steeds
talrijker wordend gehoor met de grootste belangstelling
gevolgd. Na nog een gezellig avondje ging ieder
weldra zijns weegs. Wad.
De Atjeh-correspondent van het Hbl. meldt, dat
Tjoet Banta, het hoofd der IX Moekim, tot straf voor
zijn geknoei met den vijand en zijn gehuichelde vriend
schap met ons, verbannen is.
Toen de resident Sol van zijne reis langs de kust
terugkwam, waarbij Tjoet Banta als iemand, wiens
hulp zoogenaamd noodig was, was medegenomen, werd
dit hoofd verzocht om over te stappen van de eene
boot op de andere, die hem direct naar Batavia bracht,
zoodat zijne verwijdering zonder opschudding is bewerk
stelligd. Maar de schoonbroeder van Tjoet Banta heeft
daarover wraak genomen op de volgende wijze.
De posthouder Smith, een sinjo, die reeds sedert
'1867 te Lepong woonde en daar eenige landerijen
had, ging in het begin van dit jaar er toe over om
als posthouder te Krueng-Raba op te treden, waartoe
hij eenige pradjoerits tot zijne dispositie zou krijgen.
Bekend met het land, deed hij verschillende aanwij
zingen, die het Gouvernement ten goede kwamen, en
deed zelfs dienst als spion. Den 23 Juni dan werd
door den Gouverneur besloten dat Smith er zou heen
gaan, waarbij hem eenige materialen werden toegestaan,
die echter nog ingekocht moesten worden.
Te Boekit Seboen aangekomen, vertrok hij den 24
Juni 's avonds om 5 uur naar Anak-Paja, een kam
pong op een kwartier afstands van Boekit-Seboen
gelegen, met het doel om eenige materialen in te
koopen. Daarbij werd hij vergezeld door 16 pradjoerits,
die met geweren en patronen gewapend waren. Smith
begaf zich dadelijk naar de benting Anak Paja, waar
een mooi, groot huis in staat en hetgeen alles toe
behoort aan den verbannen Tjoet-Banta. De schoon
broeder van dezen was thuis (dit is Toekoe Ali) en
ontving Smith beleefd. Het werd echter avond en
Smith wilde zijne schildwachten uitzetten in de ver
sterking, toen Toekoe Ali hem voorstelde, om door
zijne (Toekoe Ali's) manschappen de wacht te laten
betrekken. Smith liet zich bepraten en ging slapen,
terwijl de pradjoerits hunne geweren tegen den wand
zetten en een partij gingen dobbelen, waarna ook
zij insliepen. Tegen den morgen (omstreeks vier uur)
echter werden zij plotseling gewekt door het geschreeuw
der volgelingen van Toekoe Ali, die Smith met 8
pradjoerits met den klewang doodsloegen, en zeven
anderen zoodanig verwondden, dat zij wel zullen sterven.
Geen schot werd daarbij gelost. Een pradjoerit, die
zich dood gehouden had, is aan den dood ontsnapt
en kon alles oververtellen. De andere 8 zijn in het
hospitaal te Kotta-Radja opgenomen. Daarop is Toekoe
Ali met zijn gevolg de kloof van Glitaroen ingetrokken,
en was er dan ook bij de nadering van den troep,
die uit Boekit Seboen werd gezonden, niemand meer
in Anak-Paja aanwezig.
Hoe Smith er toe gekomen is zoo onverantwoordelijk
onvoorzichtig te zijn, is niet te begrijpen.
De vijand nam 16 geweren, benevens eenige patronen
mede en eenig geld, dat Smith bij zich had.
Smith is op de plaats zelve begraven moeten worden,
daar zijn lichaam kort en klein was gehakt en eene
vormelooze vleeschmassa geleek.
Onder dagteekening van 26 Juni schrijft men
uit Atjeh aan de Arnh. Ct.:
Op dit oogenblik is het in den omtrek van Kotta-
Radja vrij rustig, waartoe zeker de wederoprichting
van den post te Pakan Badak, den sleutel van de IY
en VI Moekim, veel heeft bijgedragen. Wel hoort men
van tijd tot tijd van gevechten, bij Anagaloeëng, doch
de vliegende colonnes, die sedert de komst van het
10e bataillon aanhoudend het terrein afpatrouilleeren,