liet gebied der voormalige heerlijkheden Rongerskerke en Zuidland in liet openbaar voor drie jaren, ingaande 1 Januarij 1883, hebben verpacht voor f 20 in het jaar aan W. Ribbens; 2". dat Burgem. en Weth. de visseherij in de haven dezer gemeente van de houten buitenbrug af tot aan bet stortebed van het digtste sas, met inbegrip van het zaaijen en rapen van mossels en oesters aldaar, eveneens tot heden onvcrpacht gebleven, doch alleen bij vergunning uitgeoefend in liet openbaar voor 10 jaren, ingaande den 1 Junij 188.1, hebben verpacht aan C. van der Ploeg voor f 55 in het jaar, onder voorwaarde dat zij de pacht dadelijk kunnen doen eindigen, indien door do visseherij of het zaaijen en rapen van mosselen nadeel aan de haven ontstaat; 1". dat de tienden, aankomende de gemeente, over den oogst van dit jaar met inbegrip van blokgeld en rantsoen penningen, hebben opgebragt 1876,96 en dat de mindere opbrengst dan in 1882 voornamelijk moet worden toege schreven aan de uitgebreide teelt van suikerbiet. In 1882 was de opbrengst f 2194,96; 4". dat. op den 20 dezer zijn opgenomen de boeken en kas van den Gemeente-Ontvanger, waarbij gebleken is dat over 1882 en 1883 is ontvangen 175209,66 en uitgegeven 172410,13 Zoodat moer ontvangen dan uitgegeven is 2799,53 "Waarbij komt het goed slot der rekening over 1881 ad3655,33= Er moest dus in kas zijnf 6454,86"' juist overeenkomende met de vertoonde geldon en gelds waarden. Deze mededeelingen worden voor kennisgeving aangenomen. Namens Burgem. en Wetli. biedt de Voorzitter aan den Raad aan, de door den Gemeente-Ontvanger ingezonden rekening der inkomsten en uitgaven der gemeente over 1882, met de verantwoording van Burgem. en Weth. en de verdere bewijsstukken. De Raad stelt deze stukken in handen van de heeren van Manen, "W. A. Ochtman en de Crane tot onderzoek en verslag. Ingevolge het voorschrift der wet zal deze rekening ter inzage gelegd en in afdruk verkrijgbaar gesteld worden. Komt ter tafel een schrijven van de Commissie van Toczigt voor het Middelbaar Onderwijs, houdende aanbeve ling van een dubbeltal ter benoeming van een lid in die Commissie, ter voorziening in de plaats opengevallen door het verleend eervol ontslag aan den heer Mr. J. Moolen- burgh. Aanbevolen worden de heeren '1°. Jhr. Mr. W. A. de Jonge; 2". Jhr. Mr. A. R. P. van Kinschot. Do heer Schneiders wenscht, voor dat tot de stemming wordt overgegaan, eenige inlichtingen te geven. Hij zegt, dat het de Commissie van Toezig-t voor het Middelbaar Onderwijs bevreemd heeft, dat eene vroegere aanbeveling in de vorige vergadering zulk een onvriendelijk onthaal heeft gevonden en namens enkele leden der Commissie wenscht hij die te motiveren. De Commissie heeft gedaan wat zij verpligt was; zij heeft de aanbeveling ingezonden, doch behoefde die niet te motiveren of de daarop geplaatste personen nader te bespreken, want hot stond den Raad vrij, te nemen wie hij wilde. Een lid van den Raad evenwel heeft zijne verwondering over die aanbeveling te kennen gegeven en zich zelfs niet ontzien de candidatuur van den heer Six aan te vallenhij heeft zaken niet van personen onderscheiden en in de Commissie wantrouwen getoond. Deze heeft twee mannen aanbevolen, naar hare meenirig van voldoende kennis om lid der Commissie te zijn en van wie zij overtuigd was, dat zij eene benoeming aan nemen en met lust en kracht de belangen van het Middel baar Onderwijs ondersteunen zouden. Spr. protesteert tegen de handelingen van het bedoelde lid en van allen die hebben getoond hem daarin te steunen. Als de Commissie eene vergelijking maakt weet zij niet waarom de eene candidaat beter was dan de andere. De Voorzitter verzoekt den heer Schneiders zich te bepalen bij de zaak aan de orde, waarna deze nog zegt, dat hij, nu er weder eene aanbeveling komt, meent daarover te mogen sprekenomdat hij het onparlementair vindt in de raadszitting het gehalte der aanbevolenen te bespreken. De Voorzitter dringt er op aan, dat de heer Schneiders niet terugkomt op het gebeurde in eène vorige vergadering. De heer Zuurdeeg meent, dat ieder met verwondering het gesprokene door den heer Schneiders zal hebben gehoord. Hij gelooft, dat in de vorige vergadering ten aanzien der aanbeveling niets onbehoorlijks is gezegd, ofschoon hij aan neemt dat het misschien beter ware geweest dat de bespreking der aanbeveling in eene besloten zitting was geschieddoch de heer Schneiders heeft geen regt om de houding zijner medeleden te critiseren; daartegen teekent spreker protest aan. Alle leden zijn hier om het belang der gemeente te bevorderen en zijn vrij hun gevoelen te uiten. Bovendien overdrijft de heer Schneiders, want noch de heer Gocmans noch de andere leden hebben iets tot nadeel van den heer Six gezegd en naar Spr. inzien behoorde do heer Schneiders hier de vrijheid zijner medeleden niet aan te vallen. De heer van Manen wenscht als motie van orde voor te stellen, de besprekingen over deze zaak te sluiten en tot de stemming over te gaan. De Voorzitter neemt deze motie over en wil de beraad slagingen sluitendoch de heer Gocmans vraagt nog het woord. Deze zegt, persoonlijk door den heer Schneiders te zijn aangevallen. Hij wenschte weldat de heer Schneiders in de vorige vergadering tegenwoordig geweest was. Spr. heeft toen niet den heer Six aangevallen, doch een principe verdedigd en wel, dat alleen zij, die regtstreeks belang bij het onderwijs hebbenin de eerste plaats als lid der Commissie behooren in aanmerking te komen. De Voorzitter valt hierop den Spreker in de rede en verzoekt hem niet verder terug te komen op hetgeen in de vorige vergadering is gesproken. Hij acht zich evenwel verpligt te verklaren, dat hij geenszins instemt met het «principe" van den heer Goemans. Yerder komt het hem voor, dat de heer Schneiders te- ver gaat, door aan te nemen, dat de leden, die niet op den heer Six hebben gestemdhet eens zijn geweest met den heer Goemans. Hij sluit thans de beraadslagingen en stelt voor, dadelijk tot de stemming over te gaan. De heer de Jonge geeft daarop te kennendat hij zich eene eventueele benoeming niet zou kunnen laten welge vallen daar hij geen tijd genoeg beschikbaar heeft om de betrekking naar behooren te vervullen. Ook de heer van Kinschot, die de tweede aanbevolene is, verzoekt bij eene benoeming niet in aanmerking te komen. Na nog eenige beraadslaging wordt besloten de Com missie van Toezigt voor het Middelbaar Onderwijs uit te noodigen tot het inzenden eener nieuwe aanbeveling. De heer de Jonge verlaat de vergadering. De heer Houwer brengt namens de daartoe benoemde Commissie rapport uit, van haar onderzoek omtrent de rekening der bewaarschool voor minvermogenden over 1882, strekkende tot goedkeuring dier rekening in" ontvang opf 638,86s in uitgaaf op628,95 met een goed slot van 9,915 Alzoo besloten. De heer Goemans verlaat de vergadering. De heer van Manen brengt namens de Commissiein wier handen is gesteld het voorstel van Burgem. en Weth. tot wijziging der verordening op de heffing en invordering- van begrafenisre^-tenverslag uit over dat voorstelhetwelk strekt om art. 4 der verordening op de heffing van be- grafenisregtenwaarbij de vergunning tot het oprigten van een monument, naald, zuil of ander opstaand gedenkteeken op een of meer gravenwordt belast met f 25te doen vervallen en in verband daarmede ook art. 2 der verorde ning op de invordering dier regten in te trekken. De Oommissie juicht het denkbeeld, dat aan het voorstel ten grondslag ligt, toe en wijst er op, dat het bedrag van het regt buitensporig hoog is en slechts eens is betaald. Bovendien geeft het aanleiding tot de alleszins gegronde klagt, dat het een beletsel was in de vervulling van eene behoefte van 't gemoed, even oud als eerbiedwaardig, daar velen, die de graven hunner afgestorvenen op eenigerlei wijze zouden wenschen te versierendaarvan moesten afzien wegens het drukkend regt. Ook heeft de tegenwoordige regeling dit nadeelig gevolg, dat men er onwillekeurig toe komen zou, in de praktijk de hardheid der bepaling wat te verzachten, door of oogluikend het een en ander toe te latenof gebruik makende van de niet zeer duidelijke redactie van art. 4, eene soms wel wat milde interpretatie voor te staan. Om deze redenen is wijziging eene behoefte. Burgem. en Weth. hebben voorgesteld het regt geheel af te schaffen en desnoods kan de Commissie zich met die radicale verandering zeer wel vereenigen, doch liefst wenscht zij een matig regt te blijven heffen en daarom stelt zij voor, art. 4 der verordening op de heffing aldus te lezen: »Voor de vergunning tot het bouwen van grafkelders, het stichten van gedenkteekenen of het aanbrengen van welke aardvaste voorwerpen ook, ter versiering of afsluiting van graven of tot andere doeleinden, te zamen of afzon derlijk, is verschuldigd voor elk graf: in den 1"" rangf 4, 2"' 3, 3e" 2, 4" 1, Yoor het bedekken der graven met liggende zerken of hoofdleijen en het beplanten met graftuinen is geen regt verschuldigd. De eigenaar of huurder van twee of meer naast elkander gelegen graven, betaalt het regt slechts eenmaal." Yoorts stelt zij voor, ook art. 2 der verordening op de invordering de noodige wijziging te doen ondergaan. Eindelijk geeft de Commissie te kennen, dat, hoewel men thans geen vergunningsregt behoeft te betalen voor het stichten van grafkelders, er geen goede redenen voor die uitzondering bestaan. De Voorzitter stelt voor, de behandeling dezer zaak tot eene volgende vergadering aan te houden, doch wenscht nu reeds te kennen te geven, dat Burgem. en Weth. bij hun voorstel om de regten geheel af te schaffen, blijven. In 't kort geeft hij daarop de gronden voor het gevoelen van Burgem. en Weth. op. Wordt beslotende behandeling dezer zaak aan te houden tot eene volgende vergadering. De Voorzitter deelt nog mede, dat S. Fondse aan Burgem. en Weth. mondeling heeft verzocht om een stukje moeras grond bij de Ronde Weel in gebruik te verkrijgen om dit tot bouwland te maken, en dat zij zullen onderzoeken in hoever hieraan kan worden voldaan, om nader daaromtrent een voorstel te doen. Na de omvraag wordt de vergadering door den Voorzitter gesloten. Snelpersdrukkerij van II. LAKENMAN te Zieriksee.

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1883 | | pagina 6