Thans is te Rotterdam in vollen gang het proces van de millioenenjuffrouw. Dit millioenenjulfrouwproces is er waarlijk wel een zooals er op 't millioen processen niet veel voorkomen. Voor de liefhebbers van curieuse processen is het waarlijk een vetje, zulk een milüoenen- zaak. Men kan zicli zoo voorstellen hoe er onder de toeschouwers zullen zijn, die watertanden als ze zoo hooren spelen met millioenenmillioenen, die wel maar fictief waren, maar waarvan de reeds vooraf komende eerstelingen toch door de millioenenjuffrouw en haar gezelschap wel degelijk in klinkende munt en in zacht schuifelende papiertjes genoten zijn. Dit is op zichzelf reeds een kunstje van belang, om naar aanleiding van gefingeerde millioenen te beschikken te krijgen over vele duizenden. Er wordt tegenwoordig van zekere zijde veel ge klaagd dat het geloof de werèld uit isuit dit proces blijkt zonneklaar, dat het geloof niet de wereld uit is, maar integendeel welig tiert. Men moet zich zelfs verwonderen over de groote mate van geloof door sommige lui in deze millioenen-historie aan den dag gelegd. Het schijnt ook, dat Jaantje of Jannetje of Janneke Struik iemand is, die op haar manier groote talenten bezit. Telkens heeft de president haar komplimentjes gemaakt over hare scherpzinnigheid, gevatheid, slim heid. Het publiek zal haar nu en dan ook bewonderd hebben over de groote mate van cynisme, die haar is toebedeeld. Waarlijk, als die drommelsche juffrouw Themis haar neus niet in de zaak gestoken en het spel verstoord had, dan zou Jannetje mettertijd de millioenen wel vastgekregen hebben. Immers met zulk hoog spel maar eenmaal hoog genoeg gaande, gaat het er wel eens meê als met een vlieger die dan boven wind" komt te staan en een flinke vertooning maakt zoolang het touw niet breekt. Het is een schijnbaar erg ingewikkelde zaak, doch zooveel is nu o. i. al gebleken, dat het toch eigenlijk in het groot een doodeenvoudige zaak is, 't zit 'in enkel in de grootte der cijfers en den omvang van den kring der handelende personen en figuranten. De zaak zelf is eenvoudig genoeg't is een geloofszaak geloof aan de vertelsels van Jaantje en geloof dat men met duizenden licht wel honderdduizenden kan winnen. Voor eenigen tijd hebben verschillende bladen, waar onder ook het onze, melding gemaakt van overwegingen, die er toen aanhangig waren, om wijziging te brengen in het officiers-personeel bij de afdeeling Intendance aan het Departement van Oorlog. De weinig doortastende geest van den Minister Reuther schijnt oorzaak geweest te zijn, dat het ook bij deze zaak bij overwegen bleef. De tegenwoordige Minister heeft deze zaak ernstiger ter hand genomen en reeds het personeel door nieuwe benoemingen versterkt. Onze berichtgever brengt dit in verband met de omstandigheid, dat de tegenwoordige Minister van Oorlog bij zijn optreden zijn groote verwondering zou hebben te kennen gegeven over het feit, dat op ad ministratief en verplegingsgebied sedert zijn aftreden (April 1875) bijna alles ongeregeld is gelaten. Het bleek den Minister n.l. 1°. Dat aan de herziening van het verouderde provisioneel reglement van administratie van 1819, het marschregleraent, het kazerneeringsreglement van 1814 en meer andere ternauwernood begonnen is. 2°. Dat de voorschriften omtrent de instelling en het beheer van de weduwen- en weezenkas van de officieren - niettegenstaande het geheele officierskorps met smart op verbetering daarvan wacht nog steeds onveranderd zijn gebleven. 3°. Dat de troepen nog steeds een uniform bezitten, die niet alleen duur en onooglijk is, maar bovendien geheel onbruikbaar voor velduitrusting. 4°. Dat het hoofdbeginsel omtrent de voeding, n.l. of zij al dan niet voor rekening van het Rijk moet Die lijken hadden daar, zooals een van onze dokters zei, nog maar een goede vier en twintig uren gelegen, mogelijk nog kortermaar niettemin was 't daar niet uit te houden van de onaangename lucht. En 't bleek ook duidelijk, dat die kerels allen vergiftigd waren; dat kon je wel aan de gezichten zien, zei de dokter. Wie ze vergiftigd hadden, daar dachten wij het onze van. Toen zei onze majoor, dat we op het kasteel niets moesten eten of drinken vóór hij er permissie toe gaf. Wij maakten daar natuurlijk uit op, dat hij vermoedde, dat die Franschen door de monniken ver giftigd waren; zoo iets is daar toen meer dan eens gebeurd en wij gaven onwillekeurig te kennen, dat we grooten lust hadden om die bruine bidders maar eventjes dood te slaan. We wisten heel goed, dat er in Spanje een aantal lui erg tegen de Franschen waren en wij kwamen er ook om tegen de Franschen te vechten maar vóór de Engelschen waren de Spanjaarden ook niet en er is daar menigeen van ons den hoek om gegaan, zonder dat 't juist door een kogel was. We dachten er dus 'tonze van, en waren niet op ons gemak. Kwa-jongen, kijk naar je simriep Kees op eens, worden genomen en de soldaat mitsdien een vast zakgeld zal genieten, onbeslist is gelaten. 5°. Dat men in de voltooiing van een beknopte uitgave van de meer dan 100 deelen van het »Recueil Militair" is blijven steken. 6°. Dat het stelsel van levering van militaire goederen nog steeds op zeer slechte grondslagen is gevestigd. 7°. Dat aan de voorbereiding van de verpleging der troepen in oorlogstijd nog bijna alles gedaan moet worden. Vad. Naar aanleiding van klachten uit Pruisen, dat de schurft onder de schapen in Pruisen uit Nederland zou ingevoerd zijn en worden, zijn vanwege de Nederlandsche Regeering door het veeartsenijkundig staatstoezicht in de Groningsche en Drentsche grens gemeenten alle schaapskudden onderzocht, en moet, naar wij vernemen, zijn gebleken, dat over het geheel juist het omgekeerde plaats heeft, cl. i. dat uit Pruisen de ziekte naar Nederland wordt overgebracht. De onderhandelingen met het gezantschap van Siam over een handelstractaat tusschen Nederland en dat rijk, zijn thans te 's Hage in gang. De gezant is de Siameesche prins Prisdang, de legatie-secretaris, die den gezant vergezelt, is de Europeaan Freclerik Verney. In het gehucht Sasput, gemeente Schoondijke, ge raakte dezer dagen een jongetje van 13 jaren al spelende zoodanig in een touw verward, dat hij zich onwillekeurig worgde. De knaap bevond zich ten huize van zijn grootmoeder, en had een touw uit een slachterij om hals, armen en beenen gebonden. Men vond den jongen te Iaat in zijn netelige positie. Nog gaf hij, na lossnijding, wel eenig teeken van leven, doch de doocl volgde onmiddellijk. Benoemingen, Besluiten, enz. Z. M. heeft, met ingang van 1 Juli, op verzoek, eervol ontslag verleend aan A. J. Risseeuw, als burge meester van Zuidzande, Gemengd Buitenlamlscii Nieuws. Dezer dagen is te Leudinara ter aarde besteld het stoffelijk overschot van een der voornaamste Italiaansche vrijheidshelden, n.l. Alberto Mario. Mario was in 1826 te Leudinara bij Venetië geboren, studeerde te Padua, wierp zich in 1848 in dé vrijheidsbeweging en heeft sedert zijn leven en talenten geheel gewijd aan de zaak der Italiaansche' eenlleid. Hij was een vriend van Mazzini en Garibaldi, doch radicaler dan de laatste, kon hij nooit vrede hebben met het koninkrijk Italië, maar bleef de republiek zijn ideaal. Mario laat een weduwe na, die indertijd als miss Jessie White ook een belangrijke politieke rol gespeeld heeft. Zij behoorde tot dien kring van aanzienlijke ontwikkelde Engelsclie vrouwen, die door daden hun sympathie voor de Italiaansche vrijheidskampers be toonden. Zij is de getrouwe levensgezelin van Mario gebleven en heeft nu ook gezorgd dat zijn lijk volgens zijn wensch op het kerkhof van zijn geboorteplaats is begraven. Niet minder interessant dan 't proces der millioenen juffrouw hier te lande, is een zaak, die thans in openbare behandeling is te Parijs, n.l. het proces tegen den markies du Breil de Rays, consul van Bolivia en indertijd resideerende op het kasteel Quimeren en Bonnolec, in 't departement Finisterre. Evenals onze Jannetje Struik was ook die markies begeerig naar veel geld; hij volgde echter een andere methode om het machtig te worden, die nochtans evenals de methode van Jannetje op 't geloof berustte, dat wil zeggen op de lichtgeloovigheid der goê-gemeente. De markies de Rays heeft in zijn jonge jaren veel gereisd en vrij wat van de wereld gezien. en nog al met een Engelschen basterdvloek er boven op, dien ik nu maar niet over vertel. Zijn oucle oogen glinsterden, hij liet zijn broocl bijna vallen en ik liet 't mijne 't was niet veel meer, gelukkig wezenlijk in 'tgras vallen. Terwijl wij dapper zaten te ontbijten en ik met gespannen aandacht naar die vergiftigde Franschen luisterde, was er een ware revolutie in den vóór vijf minuten nog zoo stillen vloed gekomen. Mijn hengel lag bij mij, doch toen ik bij Kees was komen zitten had ik in gedachten den haak met den worm er aan uitgeworpen. Nu was de dobber verdwenen, mijn hengel stond op zijn kop in 't water en 't plaste daar niet ver van den kant van belang. Kees greep mijn hengel en wist nog zoo goed te manoeuvreeren, dat hij de 'oorzaak van 't rumoer in zijn macht kreeg, 't Bleek een buitengewoon groote brasem te zijn. Zulk een groote, als ik er toen nog nooit een gezien had en sedert ook nooit weder onder de oogen heb ge kregen. 't Was een beest als een tarbot, zooals Kees later opmerkte. Mijn simmenspul is toch maar goed spul, zie je, zei de oude man met innige voldoening; zoo koop je 'tin Nu 14 jaar geleden, in 1872, kwam hij voor den dag met een plan, dat zeer goed berekend was naar de tijdsomstandigheden. Het was toen in de bloei periode der verchristelijking van het kapitaal, en hij paste om geld »los te krijgen" de verchristelijkings- methode toe, die toen aan zoovele andere speculanten zooveel gouden vruchten opleverde. Hij verspreidde een prospectus van de door hem ontworpen stichting eener Christelijke kolonie op een der eilanden van den ar chipel van Nieuw-Brittanje, niet ver van Nieuw-Guinea hij noemde zijn eiland Port. Breton. In zijn nieuwe kolonie zou het alleen ware geloof in al zijn zuiver heid heerschen, ver verwijderd van alle mogelijke on- geloovigen en ketters, die in 'toude Frankrijk den oprechten geloovigen 't leven verbitteren door hun aan wezigheid. In Port Breton zou 't een hemel op aarde zijn. Om de wilde bewoners van dit aanstaande paradijs uit te roeien, zou de kolonisatie-expeditie wel uitgerust worden met kanonnen, geweren, kruit en lood, 't welk natuurlijk voor de aan te werven geloovigen zeer uit lokkend moest zijn, daar 't uitroeien van niet-geloovigen voor wel-geloovigen altoos zekere aantrekkelijkheid heeft. Nu zocht hij twee dingen of liever twee klassen van ge loovigen: lieden, die als kolonisten naar Port Breton wilden uitgaan, en lieden, die hem geld wilden geven. Het bleek later, dat het hem eigenlijk alleen maar om 't laatste te doen was en dat zijn methode voor namelijk aan omslachtigheid leed; anders was zij zoo kwaad niet en gaf zij goede resultaten. Het gelukte hem na eenige jaren, door de uitgifte van aandeelen in grondbezit, op Port Breton, ad 5 frs. per hectare, een som van 1,800,000 frs. machtig te worden. Hij plaatste n.l. 700,000 aandeelen, dus 37, millioen frs., doch bepaalde, dat de stortingen met 1 fr. per 5 konden geschieden en zoo kwam hij aan zijn kleine 2 millioen. Nu had hij 700,000 hectaren land verkocht van dat eiland, dat niet meer dan 7000 hectaren groot is, zoodat hij heel handig een wonder had verricht met het 100 maal zoo groot te maken als 't was. Daarbij kwam nog, dat hij enkel maar zekere rechten had op een kleine uitgestrektheid gronds op 't bewuste eiland en die had hij den in- landschen koning Marogoano afgetroggeld voor wat tabak, bijlen, parelen en een roodfluweelen pak. Zijn idee was misschien wel, dat zijn geloovigen al de inlanders toch wel zouden slaan met de scherpte des z waards. Ondertusschen moest hij toch iets doen om een schijn van waarheid aan zijn prospectus bij. te zetten. Hij slaagde er in een paar honderd Bretonsche boeren om te werven, om als kolonisten meê te gaanhij huurde of charterde een oud schip, rustte dit uit als oorlogsschip, doch had zooveel moeite om de autoriteiten te misleiden, dat hij nog voor het in zee gaan een groot deel zijner aanhangers verloor en na van een Fransche haven naar Antwerpen en vandaar naar Ylissingen gegaan te zijn, eindelijk ter sluiks zijn schip, de »Chandernagor", in zee kreeg. Hij zelf ging niet meê. Met wat hij van den buit aan klinkende munt had overgehouden, ging hij naar Madrid om daar nieuwe christelijke ondernemingen op 't touw te zetten. Hij werd evenwel in den loop zijner grootsche werkzaamheid gestoord door de justitie; men rekende hem in te Madrid en leverde hem aan Frankrijk uit. Deze vervolging had hij zich voornamelijk op den hals gehaald door de schandelijke wijze waarop hij de arme Bretonsche boeren om den tuin had geleid, die gek genoeg geweest waren zich op de »Chandernagor" in te schepen. Het schip kwam werkelijk te Port Breton aan en zette daar 89 ongelukkige uitgehongerde menschen aan wal, die op de reis aan alles gebrek geleden hadden, want er was "meer oude munitie dan eten aan boord. Op het eiland was voor de menschen ook niets. In plaats van een aardsch paradijs bleek Port Breton niets dan een onvruchtbare zandbank te zijn, waar de menschen onmogelijk een bestaan in den winkel niet. Wacht, kameraad, ik zal je losmaken. Dit gold den brasem, dien hij altoos, nog goed aan den haak zittende, voor zich in 'tgras had liggen en nu haakte hij hem af. Nu is jou dag toch nog goed, ging hij voort, je hebt nu toch een beste vangstik zag nog nooit zoo'n mooien brasem en ik had dien allerminst hier in de vliet gewacht; 'tis zeker een oude of een ver dwaalde, maar een baas is 't, dat 's zeker. Ik had ook veel pret van mijn vangst, al had ik er ook niets voor gedaan en al moest ik Kees de eer geven, daar 't groote beest vermoedelijk met mijn hengel was weggegaan naar de diepte, als Kees niet zoo opmerkzaam en zoo handig geweest was. Je moet altoos naar je sim kijken, zei hij nog goed hartig vermanende, dat doet een hengelaar altoos, ook onder 't eten. Nu 't kwam van die Spanjaarden en Franschen hoe liep dat af, Kees? Dat zal ik je straks op onzen terugweg vertellen, kreeg ik ten antwoord. {Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1883 | | pagina 2