Z1ERIKSEESCHE COURANT. voor het arrondis- sement Zieriksee. 1883. No. 37. Zaterdag 19 Mei. 86ste jaargang. NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD Binnenland. Feuilleton. KEES BRANDER. Deze Courant verschijnt DINSDAG- en VRIJDAG-AVOND, uitgezonderd op FEESTDAGEN. Prijs per drie maanden f 1,Fr a n co per post f 1, Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent. PRIJS DER ADVERTENTIE N: Per gewone regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte- en Doodberichten van 16 regels 60 cent. Dienstaanbiedingen van 1-5 regels, mits contant betaald, 25 ct. Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever H. LAKÊWKfAN. ZIERIKSEE, 18 Mei 1 8 8 3. Woensdagavond heeft de kapel der D.D. Schutterij alhier, onder directie van den kapelmeester den heer D. H. Ezerman, een serenade met fakkellicht gebracht aan den heer jhr. mr. M. J. Schuurbeque Boeije, president der Arr. Rechtbank alhier, die door Z. M. begiftigd is met de ridderorde van den Ned. Leeuw. De heer Boeije had zich tot ontvangst dezer ovatie met zijn familie naar het gebouw der rechtbank be geven, waar ook de overige rechterlijke autoriteiten met hun dames zich lieten zien. De kapel voerde, begunstigd door zeer fraai weder, behalve de nationale wijzen, eenige schoone muziek stukken uit. Een groote menigte toeschouwers was bij de serenade tegenwoordig. Bij de op 17 Mei 1883 door het Dagelijksch Bestuur van 't Waterschap Schouwen gehouden aan besteding, bij enkele inschrijving, volgens bestek No. 94, van het op nieuw delven der waterleiding tusschen den Schelphoek en den Inlaagdijk van Koudekerke in twee perceelen, en het verbeteren van het perceel poldergrond ten westen van Ravensweg onder Duiven- dijke, genaamd de Gelee, door het op nieuw delven der scheidingssloot en het graven eener nieuwe sloot, zijn aannemers geworden van het eerste perceel M. Oosse te Serooskerke voor f 699van het 2e perceel T. Ver boom aldaar voor f 730 en van het laatste A. J. Louwers te Renesse voor f 1098. Te Middelburg is Maandag op 70jarigen leeftijd overleden de heer W. A. Dormaar Hz., ridder der orde van den Ned. Leeuw en van de Eikenkroon, chef der 2e afd. van de Provinciale Griffie van Zeeland, en een der kundigste ambtenaren van het Provinciaal Bestuur van Zeeland. Naar aanleiding van de zaak van den geschorsten onderwijzer Poppink, heeft zich de Vereeniging van onderwijzers en hoofdonderwijzers tot Z. M. den Koning gewend, met verzoek, dat Z. M. het besluit, waarbij die schorsing is uitgesproken, zal intrekken. Het Ned. Onderwijzers-Genootschap heeft zich tot de Tweede Kamer gewend met een adres, waarbij verzocht wordt, dat de Kamer nota zal nemen van het gebeurde te Winterswijk en maatregelen beramen dat zulks niet weder gebeurt. Het komt ons voor, dat het eerste adres, dat aan den Koning, meer doeltreffend kan zijn dan het tweede. De Tweede Kamer kan er niets aan doen en zal hoogstwaarschijnlijk, zooals 't veelal met petitiën gaat aan dat staatslichaam, er niet eens acht op slaan, maar de eene of andere verwaaide conclusie aannemen, zonder er op te letten wat in die conclusie staat. Maar de Koning kan er wel wat aan doen. Als een minister den Koning een besluit ter teekening voorlegt, dat een brutale kaakslag is in het aangezicht van Neerlands schoonste historiebladen en niet minder van de historie van zijn doorluchtig stamhuis en waarbij een onschuldige gestraft wordt ten pleiziere van drieste kwaadaardige dweepzucht, dan vernedert Z. M. zich niet met dat besluit te herroepen, maar hij verhoogt daardoor ongetwijfeld het prestige van de Kroon, dat immers door zulke besluiten ernstig wordt geschaad. Er bestaat echter nog een andere en wellicht veel meer practische weg, om te maken dat deze hoogst onaangename zaak niet in den doofpot gedaan, maar althans besproken wordt. Publiciteit is het beste middel om voor 't vervolg zulke handelingen te voorkomen. Het is waar, de heer Pijnacker Hordijk heeft als minister zijn piek geschuurd, maar als burgerlijk persoon bestaat hij toch nog. Als nu de Nederlandsche onder wijzers eens wat geld uitlegden om een advokaat te betalen en zij stelden eens den heer Poppink in staat om den afgetreden minister een civiele actie aan te doen om schadevergoeding en herstel van eer. Al leidde zulks niet tot een voor partij voldoende uitspraak, er kwam dan toch gelegenheid om openlijk te doen hooren, dat die straf van schorsing zeer zeker in lijn- i echten strijd was met den geest der wet van '78 en niet minder met onzen nationaliteitszin. Zoo niet, welnu dan kan liet Nederlandsche volk zijn geschiedenis wel oprollen en 't lampje zijner nationaliteit uitblazen. De Engelsche Grafie heeft in het nommer van ver leden weck het geïllustreerde verslag gegeven van de opening der Amsterdamsche tentoonstelling. Op de afbeelding van den »intocht des Konings" in de hoofdstad ziet men o. a. achter op de koets behalve den lakkei een politie-agent zitten. Als die politie-agent er door den teekenaar van de Grafie bij gedacht en dus ook bij geteekend is, kan men er vrede mede hebben, ofschoon het dan toch een vreemd idee is maar als de afbeelding naar waarheid gemaakt is en er heeft inderdaad bij die gelegenheid een agent van politie achter op de koninklijke koets gezeten, dan is dit geen compliment voor Amsterdam. Heeft Z. M. zelf zulk een extra geleider buiten de wacht der huzaren verlangd, dan is dat vleiend voor dien politie agent, dat hij mocht meerijden op de koets van den Koning, maar 't is minder aangenaam geweest voor (Een Volksvertelling.) IX. Ondertusschen was Kees klaar gekomen met het schoonmaken van zijn bakzootje. Hij schraapte het grom en de schubben in zijn tonnetje en zette dit een oogenblik op zijde, om 't straks in de gracht te gaan uitspoelen. De grachten waren in dien tijd nog de algemeene spoel- en vuilnisbakken der bevolking. Juist ging er iemand van zijn kennis voorbij, een dooi- de jaren en den ruwen arbeid gekromd oud mannetje. Dat ventje was een van de lui, die Kees doorgaans in het werk nam als hij een ruïne van een huis had aangenomen om af te bikken en als schoone steen op te leveren. Zoo, oude jongen, zei Kees, ben je klaar voor vandaag? Och, je moet wel als je niet kan, steunde de oude man. Ik kan 't weer niet volhouden, die lenden, die lenden Ja, arme dbromde Kees, dat komt er van een menscli als hij oud wordt en te krom om te werken. Was je ook maar in 99 meegegaandan hadt je nu toch nog wat, of was je maar slaaf geweest in de Barrebiesjes, dan hadt je ook een stillen ouden dag. Je was dan wel niet in tel, maar dat ben je nu toch ook niet, hé? Maar, wat ik zeggen wil, wil jij mijn bakzootje hebben? Daar, neem maar mee, ze zijn kant en klaar. Ik zal ze nog wat afwasschen haal maar vast een vergiettest of zoo iets. Toe, kom, maak geen praatjes; ik vang ze liever dan dat ik ze eet. De stokoude stakkerd sukkelde naar zijn woninkje achter'in de steeg en kwam spoedig met de vergiet test aanstrompelen. Kees gaf hem de visch meê en bromde zoo wat van »eet smakelijk, oude Hij kon wat ruw wezen, en aankomende jongens, zooals ik, konden van hem wel eens van die krasse woorden hooren, die ze anders in het woordenboek zouden opzoeken. Dat gaf gemak, en de knapen wisten toch wel, dat ze zulke woorden niet mochten gebruiken; want dat stond onfatsoenlijk. Van Kees was 't wat anders; die was een oud-soldaat en had zooveel in de wereld gezworven, dat hij zoo precies 't verschil tusschen fatsoenlijk en onfatsoenlijk Hollandsch niet kende. Niettemin heb ik hem wel eens hooren. grommen, als hij bij spelende en natuurlijk krakeelende knapen stond te kijken en een van de guiten zulk een kras woord uit den mond liet vallen. »Dat's Hollandsch, maar, kwajongen, dat past jou niet, zulke ruwe woordeu te zeggen!" zeide hij dan, en daarmede toonde hij dan, dat de leer bij hem soms sterker, was dan de natuur, of dat hij zijn eigen idee had over de voorrechten van een man boven een jongen. Je sprak daar van slaven, Kees, zei ik, nog eens op 't apropos terugkomende. Heb je daar slaven gezien ook in de West? Nou of ik, zei hij. Er waren daar veel slaven, ja bij duizenden. Al het werkvolk en de knechts en meiden waren slaven. But what 's a name He, Kees? Ik zeg, dat het er bitter weinig toe doet hoe je heet, als je toch moet werken en slaven van den vroegen morgen tot den laten avond en zoolang tot je niet meer kan, al leef je ook nog. Daar heb je nu dien kromme. Wat heeft de man op de wereld anders gedaan dan zwaar werken? Nu is zijn vrouw dood; zijn kinderen zijn groot, doch die zeggen, dat ze hun eigen zorgen hebben, en dat's waar ook, want die zitten ook in de zorg, al moesten ze voor hun ouden krommen vader ook wat meer over hebben, dan ze toonen. Enfin, in de West heb ik dat van nabij gezien met de slaven. Ik moet zeggen, ik had niet met die lui willen ruilen als ik ze daar zag sjouwen onder een hitte, dat de papegaaien er van zaten te gapen. Doch als je ze dan 's avonds zag, moest je weêr zeggen, dat die kerels er toch goed tegen konden; want dan was 't dansen en zingen, of liever lollen, den halven nacht door. Zorg kenden ze niet. Ze hadden hun huisje, kregen drie of vier maal in 't jaar nieuwe monteering, dat wil zeggen, een katoenen broek, een hemd en de vrouwen een hemd en een japon of groot jak en een paar roode of blauwe hoofddoeken en een deken. Daarbij hadden ze vrij schaften en elk nog een lapje tuin, waarin ze wat konden telen als ze er zin in hadden, in 't kort, ze hadden 't zoo kwaad niet. En 's Zondags hadden de meesten niets te doen en dan waren er van die zendelingen of evangelisten, die hun gemoederen nog wat kwamen opwarmen en hun 't goede voorhielden, en die hun uitlegden, dat zij hier namaals 't net zoo goed zouden hebben als hier de planters en hoe zij voor Onzen Lieven Heer toch eigenlijk net zoo na waren als alle andere menschen, en hoe ze daarom maar vlijtig moesten werken en goed oppassen en hun heeren en vrouwen onderdanig wezen. Maar ze kregen toch met de zweep, Kees? Wel neen, dat's altoos veel erger gemaakt dan het was. Ik wil niet zeggen, dat er niet wel eens geslagen werd en misschien wel eens onverdiend ookmaar ik heb dat nooit gehoord of gezien en ik weet wel, dat de meeste planters daar in 't geheel niet op gesteld warenwant de slaven kostten geld en hoe vroolijker zij waren des te beter konden zij werken. Ik dacht er toen natuurlijk niet aan, met Kees te gaan redeneeren over het al of niet wenschelijken staat kundige van de handhaving of afschaffing der slavernij in de West, wat trouwens destijds nog in lange niet aan de orde was. En voor zoo'n ouden neger was altoos wel hier of daar een plaatsje, waar hij 't genadebrood kreeg, zonder dat het hem vernederde. Ik heb veel van die oude witkoppen gezien zoo wit als een duif wordt zoo'n nikker die even vroolijk mee zongen als de kerels van twintig jaar. Wordt vervolgd

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1883 | | pagina 1