MUNTWEZEN.
Buitenlandsch Overzicht.
genoodigden, samen een getal van 420 personen uit
makende, een deftige maaltijd aangericht, gevolgd
van een nagerecht, dat luisterrijk was en met ver
scheidene sieraden prijkte".
Het middenstuk en de andere ornamenten van de
desserttafel waren, naar de gewoonte van dien tijd,
onuitstaanbaar allegorisch en daarin geurde het sterker
van wierook en lof voor de weldadige stichters en
bestuurders, dan van oneigenbelangzuchtige stille
dienende liefde en barmhartigheid. Men oordeele naar
de zinspreuk op het eene einde der tafel: Weldaden
zullen niet ongeloond blijven," alsof de oude lui van het
gesticht daar iets aan hadden, dat de heeren en
mevrouwen voor zichzelven ook op een extratje vlasten bij
Onzen lieven Heer, wegens hnn groote barmhartigheid
Er is bij die gelegenheid ook een gedenkpenning
geslagen.
Of het vooruitgang is of niet, dat de tegenwoordige
»heeren van den gerechte" er anders over denken dan
die van een eeuw geleden, laten we in 't midden
maar toevallig vonden we dezer dagen de Keure tegen
gemaskerde bals van de «Mijne Heeren van den Gerechte
van Amsterdam" van den 18 Februari 1783. Daarin
lezen we o. a.«Dat niemand wie hij zij, zonder
onderscheid van qualiteit, gezindheid, jaren of sekse,
zal vermogen zich gemaskerd en met bedekten aan-
gezichte, of ook wel ongemaskerd, maar in maskarade-
kleeren, of in zoodanig ander gewaad of met zoodanigen
toestel als tot vermomming van de personen, welke
dezelve gebruiken, dienen kan, op straat te begeven,
hetzij te voet of in eene koets, slede, rijtuig of voer
tuig, of op eenigerhande manieren in het publiek zich
te vertoonen, op een boete van honderd gulden, iedere
reize te verbeuren, wanneer iemand, in manieren als
voren, vermomd op straat zal worden bevonden, zullende
de ouders en voogden voor hun kinderen en minder
jarigen moeten instaan, en, bij gebrek van voldoening
der boete en onvermogen van den contraveneur, zal
dezelve worden geconfineerd in het werkhuis dezer
stad voor den tijd van zes weken.
»Dat vervolgens niemand, de tapnering exerceerende,
logement, herberg of koffiehuis houdende, zal vermogen
toe te laten of te gedoogen, dat in zijn huis, kamer
of kelder worden gehouden eenige bals, danspartijen
of andere bijeenkomsten van gemaskerden of vermomde
personen, noch daartoe eenige kamers of gedeelten
van hun huizen te leenen of te verhuren, ook niet
onder voorwendsel dat het zouden zijn gehuurde
collegiekamers, op de boete, voor de eerste reize van
600 guldens enz., voor de tweede reize op suspensie
van zijn nering voor den tijd van een jaar, en voor
de derde reize op poene van voor «altoos van zijn
nering acte verstoken te worden."
Men meene nu echter niet, dat in dien goeden tijd
geen bals, althans geen gemaskerde bals gegeven
werden. Integendeel, de weelderige bals en nachtpar
tijen van allerlei aard overtroffen in dien tijd van
groote welvaart en rijkdom alles wat wij thans daarvan
kennen, en de tegenwoordige zeden zijn daarbij ver
geleken uiterst stemmig en stijf.
Hoe aan alles een «maar" is verbonden, blijkt nu
weder uit hetgeen er ten aanzien van de Baarnsche
bosschen bepaald is. Men herinnert zich, dat eerst
was gemeld, dat deze zeer gezochte wandeling voor
het publiek gesloten zou worden. Later werd bericht,
dat het geenszins Zr. Ms. bedoeling was de bosschen
voor het publiek af te sluiten en dat alles bleef zoo
als 't sinds jaren geweest was. Nu echter leest men
in het IV. v. d. D., dat wel is waar de hekken niet
gesloten worden, over dag, doch dat 's avonds om 8
ure alle wandelaars er uit moeten zijn, want dan gaan
de hekken dicht, alsmede dat vrouw Knoppers, wel
bekend als het puikje van landelijke waardinnen, haar
gering niet meer mag voortzetten. De liefhebbers van
de Baarnsche bosschen krijgen dus voor 't vervolg wel
hazepeper, doch zonder haas.
Vrijdag-avond stapte te Vleuten een vrouw, meenende
dat zij te Harmeien was, uit den trein, doch toen zij
haar vergissing bemerkte weder willende instappen,
was de trein reeds weder in beweging en daar zij
reeds op de loopplank stond, bleef zij maar staan en
hield zich vast zoo goed zij kon. Vóór de trein
Harmeien bereikte is zij echter van de loopplank
gevallen, doch zonder zich te bezeeren op den weg
te land gekomen en vervolgens naar huis gegaan; zij
woonde te Gerverskop.
Men herinnert zich, dat de keuze van dr. Jonkman,
om de zending te vervullen naar de Transvaal, ten
einde daar een onderzoek in te stellen naar de
grondslagen waarop relaties van Nederland met de
Transvaal zouden kunnen gesloten worden, door de ortho
doxe drijvers zeer is afgekeurd. Deze laatsten
zouden gaarne de eenigen geweest zijn, die een band
tusschen oud-Holland en Zuid-Afrika knoopten en
vruchtbaar maakten voor handel en nijverheid. Thans
is een brief van 't Transvaalsche Gouvernement uit
Pretoria aan dr. Harting door dezen ontvangen, waarin
de Staats-secretaris W. Eduard Bok de ingenomenheid
van zijn Gouvernement met de keuze en zending van
dr. Jonkman uitdrukt en tevens den wensch, dat de
verdeeldheid onder de vrienden der Transvaal hier te
lande ophoude.
Na herinnerd te hebben, dat hij reeds bij de be
grooting wees op de mogelijkheid, dat tot ontmunting
zou moeten worden besloten, en na de mededeeling,
dat de diplomatieke onderhandelingen, ondanks onze
pogingen, tot geen resultaat leidden, constateert de
Minister van Financiën, dat intusschen de gouduitvoer
bleef voortduren en de Bank sinds Nov. 4881 circa
14 mill, aan goud verloor. Het bekende advies der
H.H. Vrolik en Pierson vond in het najaar '82 bij de
verschillende geraadpleegde autoriteiten in beginsel vrij
algemeen steun, doch meerendeels toen nog met weinig
aandrangen de Minister aarzelde dan ook, het voorstel
tot eene zoo kostbare uitgaaf te doendoch deze is
thans onvermijdelijk tot handhaving van het zilver op
zijne goudwaarde; daar onze goudvoorraad tot 5 mill,
daalde, 'aarzelt het buitenland, hier kapitaal te plaatsen.
Het nemen van maatregelen duldt daarom geen uit
stel meer.
1 lot belang van onzen buitenlandschen handel eischt
ditwant deze is alleen mogelijk bij beperkte schom
melingen in de wisselkoersen en de daartoe vereischte
zekerheid vervalt zoodra de Bank geen goud voor uitvoer
beschikbaar zal hebben.
Recht en billijkheid eischen het; want de munt
is ook waardemeter, en de depreciatie van het zilver
benadeelt dus de bezitters van schuldvorderingen.
Het staatscrediet vordert hetde rente onzer staats
schuld toch moet, naar de goede trouw, tot de volle
waarde worden betaaldvooral nu wij eene aanzienlijke
leening zullen moeten sluiten, moet ook buitenslands
de overtuiging bestaan, dat wij, wat ook gebeure, de
goudwaarde van ons geld handhaven.
Het financieel belang van den Staat eindelijkwant
onze staatsuitgaven zouden, deels dadelijk, deels allengs,
naar verhouding moeten toenemen.
Een afdoende maatregel zou zijn, alleen zooveel
zilver te behouden, als voor de binnenlandsche circulatie
strikt noodig is. Dit ware echter te kostbaar, maar
ook niet raadzaam, daar eene biinetallieke unie nog
altijd mogelijk is. Met de deskundigen acht de Minister
dan ook het doel in de eerste reeks van jaren te
bereiken met eene beperkte, niet te groote ontmunting,
naar het voorstel Vrolik-Piersondoch het is z. i.
wenschelijk, de machtiging op de Regeering iets ruimer
te stpllen en den Minister over te laten, zilver te
verkoopen, als de stand der prijzen dit raadzaam
maakt. In dien zin vraagt de Reg. dus ook nu de
machtiging aan tot versmelting en verkoop van ten
hoogste 25 mill, gulden in rijksdaalders.
Met de meeste omzichtigheid zal daarvan gebruik
worden gemaakt, in overleg in de eerste plaats met
de Ned. Bank, die voor den verkoop kosteloos haar
tusschenkomst aanbood.
Het verlies, op den voorraad te lijden, zal zeker
geen 20 pCt. bedragen.
De Reg. dekt dat verlies door bij haar tweede
wetsontwerp voor te stellen, het kapitaal der
muntbiljetten op het maximum van 15 mill, te brengen,
dus door vermeerdering van de rentelooze schuld. Dit
kan te eerder geschieden, omdat het waarborgfonds
in het Grootboek sedert gevuimeu tijd door de beurs-
prijzen zeer is gestegen, welke toeneming veilig op
25 pCt. mag worden gesteld; de wet van 4852 toch
stelde de waarde der 3 pCt. N. W. S. op 60, die der
2% pCt. op 50 pCt.
De bepaling der hoegrootheid van de muntbiljetten
wenscht de Reg. zich voor te behoudenin het bij
zonder wenscht de Min. nader te onderzoeken, of stukken
van f 5 raadzaam zijn.
Met het oog op namaak, wordt verder de bevoegdheid
voorgesteld om aan uitgegeven biljetten op een gegeven
oogenblik het karakter van wettig betaalmiddel te
kunnen ontnemen.
De ondervinding zal moeten leeren, of het grooter
kapitaal in omloop is te houdende Min. gelooft het
wel; de voorraad toch in de kassen des rijks daalde
van 1 Jan. 1882 tot 4 Febr. '83 van f 2.363,630
tot 282,700 en vaak kon aan de vraag niet dadelijk
worden voldaan zelfs.
Zoodra het mag gelukken, een meer geschikt model
te vinden, zullen de thans uitgegeven muntbiljetten
door andere vervangen worden.
Bij het derde wetsontwerp wordt de begrooting in
verband met het bovenstaande aangevuld en o. a. voor
den aanmaak van muntbiljetten 40,000 uitgetrokken.
U. D.
Benoemingen, Besluiten, enz.
Benoemd tot gemeente-geneesheer te Oostkapelle'
de heer J. v. d. Linde te Oude-Wetering.
Z. M. heeft benoemd tot raadsheer in den Hoogen
Raad der Nederlanden mr. M. A. van den Acker,
raadsheer in het gerechtshof te 's Hertogenbosch.
Z. M. heeft benoemd tot burgemeester van St. Jan
steen A. Ysebaertvan Arnemuiden C. J. Crucq, secr.
dier gemeente; en van Nieuw- en St. Joosland C. J. J. A.
van TeylingenY
Benoemd tot brievengaarder te Hilvarenbeek C. L. M.
Kroijman, thans te Scherpenissetot id. te Schevpenisse
J. Gebraat te Kruisland.
Benoemd tot rentmeester bij het Kroondomein in
het rentambt Tolen W. H. baron Taets van Amerongen,
thans te Oosterhout.
Z. M. heeft bij besluit van 23 Februari j.l. aan jhr.
mr. W. M. de Brauw, op zijn verzoek, eervol ontslag
verleend als Minister van Koloniën, met dankbetuiging
voor de gewichtige diensten door hem aan Z. M. en
aan den lande bewezenen zijn aan den Minister
van Marine, W. F. van Erp Taalman Kip, tijdelijk de
functiën van Minister van Koloniën opgedragen.
Overgeplaatst van Roermond naar Vlissingen de
ingenieur van den waterstaat J. A. E. Musquetier.
Uit 's Rijks dienst ontslagen de ontvanger der
bel. en ace. te Colijnsplaat C. C. A. M. Dominicus.
Voor de staatslieden, die spijkers zoeken op laag
water, is het tegenwoordig een beste tijd. Inzonderheid
voor de staatslieden, die de reactie dienen. De ont
hullingen van Carey hebben op nieuw geheel Groot-
Brittanje met afgrijzen vervuld wegens de moorden
in het Phenix-park en elders en daar zij doen gelooven
aan het bestaan van een groote en uiterst verraderlijke
samenzwering, komen zij, al is van zulk een complot
ook niets aan, de Engelsche Regeering goed in de
hand om nog strenger maatregelen ten aanzien van
Ierland te kunnen toepassen of voorbereiden. Van
arme maar lijdende Ieren, die men wel helpen wil
als 't maar eenigszins kan, worden zij nu allen snoode
sluipmoordenaars en vloekverwanten. Is er nog gebrek
aan iets meer compromitteerends, dan komt een dwaze
pers nog met wat sprookjes aan van een algemeene
brandstichting op 300 plaatsen tegelijk, van een
vernieling der geheele Engelsche marine, zoo van den
handel als van den oorlog.
Als naar de sleutel van de eeuwige geheimnissen,
zoekt men nu overal naar IVO, 15 welke onbekende
grootheid toch zeer wel een geheel denkbeeldig persoon
kan zijn, een loopje dat bij de organisatie van samen
zweringen wel meer is te baat genomen om de justitie
te misleiden en tegelijk 't geheimzinnig gezag over de
saamgezworenen des te beter te kunnen handhaven.
Dat zoeken naar No. '1 heeft nu inmiddels tengevolge
dat sommige als Ierenvrienden bekend staande personen
zich beijveren om te betuigen, dat zij No. 1 niet zijn,
en anderdeels dat men elkaar aanziende, na de gewone
begroeting van den dag, heel fideel vraagtu is immers
bij geval No. 4 niet? De echte No. 4, gesteld hij
bestaat, zal natuurlijk zijn incognito wel zien te
bewaren.
De Brusselsche dynamiet-geschiedenis komt ook alarm
maken. Op een dorp bij Brussel hebben een paal
mannen eenigen tijd gewoond in een gehuurde kamer,
die thans gebleken zijn twee Fransehen te zijn, die
betrokken zijn geweest in de zaak van Montceau les
Mines. Zij schijnen zich in hun nieuw verblijf nog
altoos vlijtig met de practische dynamietkunde bezig
gehouden te hebben, en dezer dagen uitgaande, volgens
hun zeggen om een proefneming met een dynamiet-
bom te doen, schijnt die helsche machine in den zak
van een hunner ontploft te zijn, waardoor deze doodelijk
gewond is, terwijl de andere ongedeerd is gebleven,
doch een poosje later is gearresteerd. 'Nu moeten er
papieren bij deze lieden gevonden zijn, die doen ver
moeden dat zij lid waren van een wijdvertakte dynamiet-
samenz wering. Men zegt althans dat er cijfertelegrammen
gezonden zijn naar onderscheidene hoofdsteden van
Europa, doch het blijkt niet of deze moesten dienen
om anderen te waarschuwen, dan wel om de politie
op de hoogte te brengen. In dit laatste geval zou men
ook moeten denken aan uitgebreide politie-samen-
zweringen.
Uit dien gesprongen dynamietbom zal echter weer
vrij wat munt geslagen worden door gouvernementen,
die zich niet op hun gemak gevoelen en die zeker
duister besef hebben dat zij ichvat anarchie-fahig zijn.
Naar men verneemt zullen bij de aanstaande schit
terende kroningsfeesten te Moskou ook door de feest
commissie, geheel uit politie-mannen bestaande, een
aantal vergulde dynamietbom men ontstoken worden,
om 't goede volk der geliefde onderdanen van den
Czaar afschrik van die leelijke dingen in te boezemen.