ZIIRIKZEISCHE COURANT. voor M arrondis- seient Zierikzee, 1882. No. 93. Woensdag 29 November. 85ste jaargang. NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD Feuilleton. ONZE JONGENS. Schetsen uit de werken van Emile Zola. Deze Courant verschijnt DINSDAG- en VRIJDAG-AVOND uitgezonderd op FEESTDAGEN. Prijs per drie maanden 1,Franco per post f 1,— Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad '10 cent. PRIJS DER ADVERTENTIE N: Per gewone regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte- en Doodberichten van 1—6 regels 60 cent. Dienstaanbiedingen van 1-5 regels, mits contant betaald, 52 ct. Alle stukken, (le redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever H. LAKENJW*. Wat is er van de grieve? III. (Slot). Vraagt men", aldus lezen wij in bet stuk van den inzender in de 'N. Rott. Ct., vraagt men of die ziekelijke, overprikkelde toestand van de maatschappij, waarin wij leven, dan alleen een gevolg is van den verkeerden toe stand waarin ons onderwijs verkeert, en of met verbetering in het laatste te brengen ook dadelijk verandering ten goede voor de eerste zal volgen dan moet ons antwoord gedeel telijk ontkennend zijn. Maar ook slechts ge deeltelijk. Want even waar als het is, dat verschillende omstandigheden meegewerkt hebben en meewerken om onze maatschappij in dien gejaagdeD, onnatuiulijken toestand te brengen en te houden, even waar is het, dat ontwikke lend onderwijs, onderwijs dat denkers vormt, onderwijs dat niet afjaagt en africht, maar dat opvoedt en vormt, dat zulk onderwijs ontegen zeggelijk op den duur bestand zal blijken tegen alle botsingen met een tegenstrevende maat schappij. En laat het ons eerlijk bekenneu, ons onderwijs is in den laatsten tijd een richting gaan aannemen, die verderfelijk is. In die richting is het gedreven door de eischen, die aan jonge lieden van 17, 18 jaar, zelfs aan kinderen van 14, 15 jaar worden gesteld". Men betrapt hierin veel duisters, veel on bestemds, doch de grondtoon ervan laat zich wel herkennende concurrentie drijft tot telkens meer aangeschroefde inspanninghierdoor wordt de leerende jeugd afgejakkerd en dat is schade voor haar; maar geen nood, de denkers zullen 't op don dnur winnen. Men kan toegeven dat, globaal genomen, de genieën en de gelukkigen de wereld regeeren doch dit is altoos al zoo geweest en heeft toch niet kunnen beletten dat de tegenwoor dige toestand is zooals hij is en niet beter, 't welk toch het geval zou moeten zijn, indien 't geen de schrijver stelt en dat in 't algemeen en over een groot tijdsverloop ook opgaat, van merkbaren invloed was in kleinen kring onder de op zeker tijdstip levende individu's. Dit is echter zoo niet, en wie op een gegeven tijdstip in het schuitje zit moet meevaren of hij wil of niet. Wij gelooven inderdaad niet, dat de ouders door hun verwachtingen en eischen wat te matigen en de ouderwijzers door de schroeven wat los te draaien, 't iu hun macht hebben den rosmolen tot stilstand te brengen of ook maar ietwat merkbaar te matigen in zijn gang. De zaak is deze: het thans levende geslacht weet dat kennis macht is en dat de kennis op de school te krijgen is; het heeft veel meer zin in 't ambteuaarsleveu en in 't algemeen in allerlei betrekkingen, die een vast inkomen op leveren, dan in handwerken, landbouw of handel. En daar is reden voor, voegen wij er bij. Maar omdat velen zoo denken en het getal van dergelijke kostwinningen beperkt is, zoo is er groote concurrentie. Nu gaat het niet aan, 't is althans niet practisch, te zeggen dat men de denkers, de wezenlijk ontwikkelden moet prefereeren eu de afgerichten moet voorbijgaan. Immers men tracht dit reeds zooveel mogelijk te doen, ja men meent zelfs niet anders te doen dan dat. Trouwens dat men zich meer malen vergist, kan niemand verweten worden; want de denkers en wezenlijk ontwikkelden openbaren zich eerst later, op een leeftijd dat de mededinging voor hen al lang heeft op gehouden, en zij, die op 18-, 19- a 20jarigen leeftijd door gelukkige examens in de begeerde plaatsen geraakt, later blijken daar niet thuis te behooren of hun illuzie verloven hebbende uit zich zeiven heengaan, verdwijnen schier on opgemerkt of zij blijven op hun plaats even onopgemerkt, zich vastklemmende aan de ladder der anciënniteit, die hen door de verdienste des ouderwordens langzaam maar toch zeker om hoog brengt. Doch al is dit zoo, 't kan den loop der con currentie niet veranderen. Men heeft hier te doen met een verschijnsel van uitgebreiden omvang, zoo iets van den geest der eeuw. Mogelijk is 't wel een overgangsvorm van de „welvaart door wezenlijken handenarbeid" tot de welvaart door de heerschappij van 't intellect over de krachten der natuur met haar duizend voudige toepassingen; dus tot eeu toestand waarin de werkelijke handenarbeid gedurig minder waftrd, de intelligentie ook in den vorm van slimheid en schurkerij meer winstgevend zal wezen. Wien is 't nu euvel te duiden, dat hij liever met zijn geestelijke talenten dan met zijn spierkracht 't brood tracht te verdienen? Gewis niemand. Om hiertoe in aanmerking te komen is kennis en wetenschap noodig. En om deze te vergaderen dient het ouderwijs. Kan dan dit onderwijs helpen dat er alles van gevergd wordt? Ons dunkt, neen. En we zien er ook niet anders op, dan maar ijverig voort te gaan, totdat te eeniger tijd de loop der dingen van zelf verandering en verbetering brengt. Dit houden we voor zeker, dat al wie op dit oogenblik en wie weet vuor hoe lang nog! heil meent te zien in degelijker vormiug op den grondslag van minder leeren" niets dan teleurstelling zal ervaren, en er zelf bij verliezen zal, zonder dat de algemeene voor uitgang er bij zal vviunen. Ten slotte nog een enkele opmerking. Het is Diet geheel juist onzen tijd zoo uit sluitend te verwijten dat de jeugd zooveel met leeren geplaagd wordt. Het moge waar zijn dat een grooter getal jongelieden van de scholen, inzonderheid van die voor voortgezet ouderwijs, gebruik maakt dan vroeger; maar het is niet waar dat wie tegenwoordig iets worden wil juist zooveel meer moet leeren, studeeren, blokken dan vroeger. Het tegendeel zal eerder het geval zijn. Dit zullen velen kunnen getuigen der thans levenden, dat zij om iets te worden in de wereld, al was 't maar in bescheiden kring, veel meer hebben moeten blokkeD, dan tegen woordig van de jeugd wordt gevergd; dat zij veel strenger tueht hebben moeten verduren. Weinigen die zich dat op rijpen leeftijd beklagen! en dat zij zich een niet meer dan matigjes opgevrooljjkte kindsheid en een dorren, vreugdeloozen jongelings-leeftijd hebben moeten getroosten om hun doel te bereiken. Maar dat was de goede oude tijd van het nepotisme; toen werden de vette en half vette, ja zelfs de magere baantjes uitgedeeld, terwijl zij thans te winnen zijn in een wedstrijd, waarin het, behoudens enkele uitzonderingen, vrij wel eerlijk toegaat. 't Is de tijd der concurrentie op elk gebied. Binnenland. Ouwerkerk, 27 Nov. Heden had alhier de openbare aanbesteding plaats van het verbouwen en verlengen der openbare school met bijlevering der benoodigde materialen. De minste inschrijver was de heer H. C. van den Ende te Zierikzee voor f 5647, aan wien het werk is gegund. De maildienst der Maatschappij «Zeeland", van Vlis- singen op Londen via Queenboro, heeft eenige vertraging- ondervonden wegens een spoorwegongeluk op de lijn van den London-Chcittham and Dover maatschappij. Te Bromley n.l. is een brug, die in reparatie was, ingestort, waardoor zeven menschen, die daar werkten, gedood zijn en de dienst tijdelijk gestremd is geweest. Men heeft den dienst echter niet gestaakt, doch maat regelen weten te nemen om hem na één dag stilstand weder te hervatten. Er zijn weder eenige berichten betreffende de beide noordpoolschepen »Dymphna" en «Varna" ontvangen. Zaterdag kwam de tijding dat men nu vrij zeker weet dat de «Dymphna", her. Deensche schip aan den ingang van of in straat Waaigat ingesloten ligt in het ijs en daar zal moeten overwinteren. Er was evenwel van alles genoeg voorraad aanboord, zoodat zonder onvoorziene ongelukken die overwintering zonder gevaar kan verduurd worden. In het laatst van September was de «Varna'', 't Nederlandsche schip, bij de «Dymphna" en er bestond dus reden om te denken dat zij in 't lot van deze laatste ook zou moeten deelen. Naar men echter door tusschenkomst van den Neder- landschen gezant te Petersburg vernomen heeft, «maakt een geloofwaardig bericht het waarschijnlijk, dat de «Varna" er in geslaagd is zich uit het ijs los te maken en is gaan overwinteren op Nova-Zembla." Is deze tijding juist, dan zal de Hollandsche expeditie zoo al niet te Dicksonhaven, dan toch op Nova-Zembla den poolwinter doorbrengen. Zij zal 't zeker onder vrij wat gunstiger omstandigheden doen dan Barentsz en zijn lotgezellen het in 't laatste der 46e eeuw gedaan hebben. Louise Michel, de bekende althans beruchte pétro- leuse, heeft Vrijdag en Zaterdag gesproken te Amsterdam en te 's Gravenhage. Zij had echter veilig haar moeite P 0 T-B 0 UIL LE VII. Madam Josserand heet zich op de lippen. Werkelijk kon niemand dan Adèle, die zoo pas heel dom en vuil uit Bntagne gekomen was, 't uithouden in dien blufferigm kalen boel, bij lui, die van haar onwetendheid en vuilhvid gebruik maakten om haar te weinig te eten te gwen. Reeds twintig maal, als zij een kam op het bhod vonden, of buikpijn hadden gekregen van haar kVksel, hadden zij gesproken van haar weg te zendenmaar dan schikten zij zich er weer in, omdat zij toJi moeielijk een ander konden krijgen, want zelfs dievchtige meiden wilden niet bij hen dienen, in die «kast' -waar zelfs de klonten suiker werden afgeteld. Nu, ik zimiemendal! mompelde Bertha, die een kast doorsnuffelde De planken vevjonden de treurige ledigheid en de valsclie weelde vaitfe gezinnen, waar men de geringste soort van vleesch -oopt om bloemen op de tafel te kunnen zetten. Daaiwas niets te zien dan porceleinen horden met vergulde an den, doch volmaakt ledig, een broodschuier, waarvan^ steel zijn beslag kwijt raakte, olie- en azijnstelletjes aarin de olie en de azijn waren verdroogd, maar geen vgeten korstje, geen kruimpje van een overgeschoten «kje, noch een vrucht; noch suikerwerk of een homp^^aas. Men kon als 't ware voelen, hoe Adèle, die al1s hongerig was, omdat zij nooit genoeg kreeg, zeilde schotels en de weinige overgeblevene restjes saus afsopte, die haar «volk" overliet. Maar heeft ze dan het heele konijn opgegeten riep madam Josserand. Dat 's waar, zei Hortense, het staartstuk was nog overgeschoten O, neen, hier is 't. Dat zou ook al heel erg geweest zijn, als zij had durven Nu, ik neem het. Het is koud. maar dat komt er niet op aan! Bertha snuffelde van haar kant vruchteloos. Eindelijk pakte ze een flesch, waarin haar moeder eer» geledigden confiturenpot had uitgespoeld, om aalbessenstroop te maken voor haar partijtjes. Zij schonk zich een half glaasje in, zeggende: Kom aandaar zal ik mijn brood maar in doopen Er is anders niets! Geneer je niet, doe het glas maar lieelemaal vol, nu je toch zoover bent! Dan zal ik morgen die dames en heeren maar water presenteeren, he? Gelukkig hield een nieuwe wandaad van Adèle de verdere berisping terug. Zij stond maar te draaien en naar fouten te zoeken, toen zij een boek op tafel zag liggen en nu barstte zij uitermate los. O, die vuilpoets! daar heeft ze mijn Lamaftine weêr de keuken ingesleept! Het was een exemplaar van Jocelijn. Zij nam het, wreef het af, alsof ze 't moest afwasschen; en her haalde, dat zij haar wel twintigmaal had verboden, het overal te laten slingeren om er haar rekeningen op te schrijven. Ondertusschen hadden Bertha en Hortense het stukje brood gedeeld dat er nog was; toen namen zij haar souper mede, ze wilden zich eerst uitkleeden. De moeder wierp een laatsten blik op den killen haard en keerde naar de eetzaal terug, haar Lamartine stijf onder haar van vleezigheid uitpuilenden arm houdende. Meneer Josserand bleef voortschrijven. Hij hoopte dat zijn vrouw zich zou tevreden stellen met hem een verachtelijken blik toe te werpen, terwijl zij het vertrek doorging om naar bed te gaan. Maar opnieuw liet zij zich op een stoel vallen, recht over hem, en keek hem stijf aan zonder te spreken. Hij voelde dat ze hem aanstaarde en maakte zich zoo angstig, dat hij met de pen door het dunne papier heen schreef. Dus hebt gij Adèle verhinderd om een roomtaart te maken tegen morgenavond! zei ze ten laatste. Hij keek verslagen op. Ik, mijn lieve! OGij zult wel weer neen zeggen, zooals altoos Waarom heeft ze dan de roomtaart niet klaar gemaakt zooals ik haar had bevolen? Gij weet wel dat we morgen vóór ons avondpartijtje oom Bachelard ten eten krijgen, wiens verjaardag heel leelijk valt, juist op een dag dat we visite hebben. Als er geen roomtaart is, moet er een ijspodding zijn, en dat 's alweer vijf francs in 't water geworpen Hij trachtte niet eens zich te verontschuldigen. Daar hij zijn werk niet durfde hervatten, ging hij met zijn penhouder zitten spelen. Er heerschte een stilte. Morgenochtend, hernam madam Josserand, zult ge mij 't pleizier doen bij de Campardons aan te loopen en hun zeer beleefd, als ge kunt, te herinneren dat wij op hen rekenen voor den avond Hun jonkman is dezen namiddag aangekomen. Verzoek hun hem meê te brengen. Verstaat ge, ik wil dat hij komt. Welke jonkman? Een jonkman, 't zou te lang ophouden u dat uit te leggen Ik heb me naar hem geïnformeerd. Ik moet wel van alles probeeren, omdat gij me met je dochters laat zitten, als met een pak dwaasheden, zonder u meer met hun huwelijk te bemoeien dan met dat van den grooten Turk. Dat idéé deed haar toorn weder ontvlammen. Je ziet dat ik me inhoud, maar anders, het hangt me de keel uit, ja dat doet het Zeg maar niets, meneer, zwijg maar, of zoo waar ik zal uitbarsten

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1882 | | pagina 1