ZIERIKZEESCHE COI RAM. 1882. No. 84. Zaterdag October. 85ste jaargang. H. Naturalisme in de literatuur en elders. «Geef ons Natuur en Waarheid weer!" is een verzuchting, die waarschijnlijk wel al reeds vroeger, doch vooral nadat de onvergetelijke Leekedichter haar populair heeft gemaakt, bij duizenden is op de lippen gekomen, hij evenzuó velen uit het gemoed is opgeweld. Dat is niet vreemd, al was het ook, toen de dichter dien regel schreef met een bepaalde bedoeling, nog zoo lang niet geleden dat het tot het ware werd gerekend te behooren, dat men «Natuur" als iets alles behalve begeerlijks en zeker niet als verwant aan «Waarheid" beschouwde. Neen, 't was natuurlijk dat men zuchtte naar Natuur en Waarheid. Men was 't gemaakte, stijve, couventioueele, onnatuurlijke moede, en men was ook afkeerig geworden van het ge kunstelde, geveinsde, ongare en ongenietbare, dat zoo lang voor 't ware was uitgevent. Men verlangde iets beters, iets wezenlijks, en de Leekedichter sprak naar het hart van velen en tot het ver stand van niet weinigen, toen hij zijn verzuchting om Natuur en Waarheid uitte. Het laat zich gereedelijk vatten dat hij niet uitsluitend het oog had op den preektoon, waar mede iuzonderheid ons volk zoo'n kleine drie eeuwen was in dommel gehoudeu en aan de sfeer van verstaan en denken onttrokken. De bede om Natuur en Waarheid had een wijder strekking, heeft die althans meer en meer erlangd, zoodat zonder aan kanselwelsprekend heid te denken, men toch naar Natuur en ."Waarheid kon terug verlangen. Is er dan eenmaal een tijdperk geweest, dat men Natuur en Waarheid bezat? Heeft de menschheid eenmaal in een paradijs verkeerd, waar Natuur en Waarheid haar eigendom en genot was Men zou dat zoo moeten denken, als men de beide letterlijk neemt; er moet dan zulk een gouden eeuw geweest zijn. Laat dit nu eens in de gedachte van den dichter de door hem en door zoovelen met hem geïdealiseerde tijd van de wording van het Christendom ge weest zijn. Yoor zoovelen, die aan de woorden een uitgebreider zin hechten, is dat zoo niet, en verwijzen zij veeleer naar iets ideaals dat in hun gemoed leeft en gedurig krachtiger opwelt en voldoening zoekt, doch deze in de onnatuur lijke, gekunstelde, valsche werkelijkheid van dezen tijd niet kan vinden. Maar zijn Natuur en Waarheid dan ook in het algemeen zoo nauw verwaut, dat bij het noemen van de eene onwillekeurig ook de naam der andere op de lippen zweeft? Zijn ze mis schien benamingen voor dezelfde zaak, zoodat voor wie de Natuur goed ziet en begrijpt, de "Waarheid niet verre is, maar voor 't grijpen 'ligt? Mogelijk is hier iets van aan; doch men izij niet te haastig, want er moet wel vooraf Vastgesteld worden wat er met „Natuur" be doeld wordt, opdat er niet een groot misverstand ontsta en blij ve heerschen. De tijden zijn er .meer geweest, dat de volken, ja schier de ge- hecie menschheid, zekeren trek, zekere verzuch ting naar de «Natuur" openbaarde, en wat dan werd nagejaagd bleek later doorgaans telkens iets anders geweest te zijn, niet de eeuwige heilige ware Natuur of natuurlijke Waarheid. Men heeft ook gemakkelijk zweren bij de «Natuu r", als men zich niet helder bewust is of'Voor lteH welke natuur men meent: de onge repte, wil de ongelikte natuur, of wel de om zoo te zeggen kunstmatig gewijzigde natuur, welke i mdet daad niet zoo gemakkelijk uit elkaar te hom ien, .althans vaak verward zijn. Ziju de mensch .en op den beschavingsweg van de natuur, zoo m en meent, eenigszins afgeweken, 'tis mogelij k; maaV is de Natuur zelf niet ook met haar tijd nieêgegaan, zoodat 't geen wij nu wel zoo beleefd zijn „de Natuur" te willeu noemen, nog zoo heel lang niet geleden niet natuurlijk maar kunstmatig, ja onnatuurlijk kan geweest zijn V Men neme eenige natuurvoorwerpen, b.v. onze nuttige huisdieren, onze voedingsgewassen, onze bergen en bosschen, om niet meer te noemen. Zijn onze paarden en koeien, onze bonden en katten, onze bijen natuurlijke dieren? Zijn onze vruclitboomen, onze granen, moes kruiden en groenten, natuurlijke-voorwerpen uit het plantenrijk? Men 'behoeft niet veel van de geschiedenis der beschaving, dat is van de kuituur, te weten, om uit volle overtuiging deze vragen met neen te beantwoorden. Het is bekend genoeg dat de natuur, die ons omgeeft, geenszins aan den invloed van onzen beschavingsgang is onttrokken, maar daarmede in vele opzichten gelijken tred houdt en ook langzamerhand gewijzigd wordt en verandert, zoodat bet mogelijk is, dat op een gegeven tijdstip, datgene wat wij 't natuurlijke of wel „Natuur" noemen, niet de Natuur-zelf, niet het natuurlijke is, zooals we dat min of meer klaar in onzen geest bedoelen en verlangen. Zoo is er b.v. iets in ons dat ons wie we ook zijn 't idee ingeeft dat alle meuschen, alle indi- vidus, eigenlijkpreciesdezelfde aanspraken hebben op 't geen er van de natuur en baar gaven te naasten, te genieten is, terwijl we bet niettemin in de practijk weder heel natuurlijk vinden, dat dit toch niet zoo is en de eene in weelde baadt, terwijl de andere in ellende verkeert; dat bet den eenen zonder zijn toedoen in den schoot geworpen wordt, en de andere het maar niet grijpen kan al zwoegt en tobt hij ook nog zoo; dat niet inspanning en arbeid vooruit brengen, maar 't lot en 'ttoeval. Nu is 't geenszius zoo gemakkelijk uit te maken of de gekweekte, vergroeide, vaak ge kunstelde en bedorven natuur, die wij om ons heen waarnemen, wel gemiddeld beter is dan de oorspronkelijke, of, laat ons liever zeggen, dan de natuur in een verwijderd lang vervlogen tijdperk. Zeker is het wel, dat hetgeen op een gegeven oogeublik op 't gebied der natuur wordt waargenomen, niet zonder voorbehoud als het ware, dat is als 't goede, 't ideale, kan aan gemerkt worden. En zoo is 't mogelijk, dat als op een gegeven oogenblik twee bedrukte zielen de verzuchting slaken: „Geef ons Natuur en Waarheid weer!" hun geenszins hetzelfde object van begeerte voor den geest zweeft, of uit de buitenwereld bun hetzelfde beeld toelacht. Zoo is 't ook met het recht. Hoeveel loopt er onder hetgeen hij eenig volk op een gegeven tijdstip voor natuurlijk recht doorgaat, dat toch niets is dan conventie of mode, of ingewortelde willekeur van deü een of anderen, die indertijd de natuur heeft verkracht? Wij denken hier aan sommige punten van het recht van bezit en aan sommige punten van het recht dat het familieleven, met name. het huwelijk heheerscht, en waar zoo veel dat in den grond niet na tuurlijk, niet waarachtig waar zijn kan, toch door de machthebbenden en ten deele ook door de misleide of bedorven publieke opinie, als natuurlijk, eerbiedwaardig, waar en wezenlijk, om niet te zeggen goddelijk wordt gehandhaafd en in stand gehouden. Hier zit, meencn we, juist de sleutel tot de verklaring van veel tegenstrijdigs. De een be doelt niet bet natuurlijke bet naïeve, nucliteren, oprechte, eerlijkeden ander zweeft een idylle voor den geest; een derde waant in de platte werkelijkheid „Natuur eD Waarheid" te vinden. Zonder te willen zeggen, dat die allen en nog anderen meer, elk voor ziek, het mis hebben, meenen we wel te kunnen aannemen, dat bij elk slechts een klein gedeelte van de waarheid is; en in bet algemeen komt ineu niet veel verder dan tot deze slotsomdat de algemeene wensch naar betgeen elk voor zich Natuur en Waarheid waant, het bewijs levert, dat de tegenwoordige staat onvoldoende is, en dat, gelijk altoos, ook nu ganscli het schepsel als met opgestoken hoofde zucht naar beter, naar hooger, naar.... «Natuur en Waarheid", als naar de idealen, die de Natuur zelf als god delijke vonken in elks gemoed doet sprankelen. Zoo komen naturalisme, realisme en idealisme weder samen, zij die te kwader ure van elkaar vervreemd schenen. Waarin zouden Natuur en Waarheid beter belichaamd zijn, in den Apollo van Belvedere, dien men kan bewonderen in de kunstgalerij van het Vaticaan, of in den plompen polder jongen, die bergen van slijk per dag verzet en daarbij woordenboeken van ruwe, gemeenetaal leegspreekt, of in den witgedasten hoog toe- geknoopten, kaal geschoren en nitgerekten en uitgestreken met zalving geverfdeu en van 't woord" tot idiotisme vervallen boerenbedrieger? In de goddelijke Venus van Medecis eu in de Aphrodite van Knidos, of in de plompe boeren deern, die in éénen gang over een pas geëffenden landweg een nieuw breed voetpad treedt? In de verleidelijke Ariadne van Dannccker, of in de vierkante Paltzerin, die op haar veelhoekigen ezel ter markt sukkelt? Iu de poësie legére van Pradier of iu de opgetuigde en gedecol leteerde zangeres of kraaieres van 't café-chan- tanl In den Godfried van Bouillon van Simouis op de Place-Royale te Brussel, of in den reeruut-laucier, die voor 't eerst paard en lans in de hand krijgt, en dus nog niet door de dressuur bedorven is? In den ruwen wildeman, die den zwakken voorbijganger doodslaat om hem te b'erooven, of in den krottigen, misselijken -woekeraar, die zijn slachtoffer het bloed afzuigt met een glimlach en geholpen door wetten, die er wel niet op ingericht zijn om hem daartoe in staat te stellen, maar die er toch ook niet op berekend zijn het hem te beletten? Iu de schoone frissche jonge vrouw, die zich uit berekening of nood verpast of laat verpassen in zoogenoemd in den hemel gesloten huwelijk aan een rijken of voornamen nieteling, of in de schoone frissche jonge vrouw, die zich aan 't oordeel der wereld niet stoort, maar zich verbindt in vrije liefde aan den man barer keuze? Doch tegenstellingen genoeg om in het oog te doen springen, hoe geenszins 't plastische als zoodanig nog recht heeft 't natuurlijke en ware genoemd te worden, en hoe 't idealistische menigmaal oneindig veel beter de innerlijke (natuurlijke?) behoefte aan 't aanschouwen en genieten van het natuurlijke eu ware voldoet, dan het plat werkelijke. Nn is o.i. de groote fout van de zich noemende naturalisten onzer dagen, iuzonderheid in de literatuur, dat zij 't platte werkelijke, dat dage lijks in de liooge, middelbare en lagere kringen der maatschappij gezien wordt, voor 't normale, natuurlijke eu ware aanzien, en 't uitgeven voor iets dat recht op waardeering heeft, omdat het er is en voor den voet te zien en overal waar te nemen is. Dat is de fout van Zola op zoo menige bladzijde zijner anders aan letterkundig schoou zoo rijke werken. En wat bij Zola een abuis is, dat gaat bij zijn navolgers schier een misdaad worden en een gruwel. Wij denken hier aan het walgelijke stuk, waarmede de „Revue des Deux Mondes" haar kolommen bezoedeld heeft. Dans le Monde, door Henry Rabusson, aflevering van 15 October 1882.) Wij nemen aan datRabusson in de hertogin Madeleined'Altenay en haaravontuur met luitenant Roger de Trémout slechts één tafereel uit vele

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1882 | | pagina 1