1882. No. 52. Zaterdag 8 Juli. 85ste jaargang.
Vergadering van den Gemeenteraad
/intik/iisreraOu\T7
Binnenland.
ZIERIKZEE, 7 Juli 1 882.
De onnoozele oesters en mosselen gaan zoo zoetjes
aan de aanleiding worden tot het ontluiken eener
eigenaardige Zeeuwsche marine. Deze oester- en mossel
marine vormt nu reeds een niet onaanzienlijke flottille,
die de pepinière kan zijn van een ontzagwekkende
zeemacht, gelijk de oude Zeeuwen die nauwelijks
hebben gekend. Men heeft er nu al vaartuigen van
allerlei model onder: stoomjachten, hoogaarzen, schok
kers en kotters; nu komt er ook een Noord-Hollandsche
ijzervaste botter bij, die gebouwd zal worden op de
werf van den heer Klaas Kater Cz. te Monnikendam.
Mogelijk ziet men nu ook nog torpedobooten voor den
politiedienst op de Schelde komen. Ka non neerbooten
ziet men er reeds nu en dan, n.l. van Engelsche
jagers, die bij ons al wat vlerken heeft onder onzen
neus komen wegschieten en 't nuttige ras van zee-,
strand- en moerasvogels met den ondergang dreigen.
Voor de watergeuzen van Zeeuwsch-Ylaanderen en
andere visschersplaatsen gaat het er benauwd uitzien.
Jarenlang oefenden zij hun industrie uit met of zonder
vergunning, gelijk dat viel, en soms zag men de breede
stroomen als bedekt met den zwerm hunner kleine
doch stoute scheepjes. Maar de dagen van water-
poëzie zijn voorbij; want voortaan zwerft de water-
politie in grooten getale rond en wie van de watergeuzen
aan den vluggen botter ontsnappen, worden opgevangen
in de netten van den schokker en zoo ze daar mochten
doorslippen, dan snapt hen de vlugge stoompolitie.
Enfin, de waterpolitie wordt dus op haar beurt een
middel van bestaan voor velen en een factor van de
algemeene welvaart. Zoolang de oester- en mosseleters
in de groote steden van het vaste land hun onderling
opbieden op het genot der lekkernij niet staken, kan
alles goed gaan en zal het Zeeuwsche water meer
geld waard zijn dan het Zeeuwsche land, gelijk men
dit reeds ziet te dezen dage.
In Indië loopt thans volgens berichten uit Batavia
van 27 Mei het gerucht, dat de civiele gouverneur
van Atjeh, de heer Pruijs van der Hoeven, zijn ontslag
zal nemen, om door een militairen gouverneur te
worden opgevolgd.
Als dat gerucht op waarheid gegrond is, dan zou
nog tijdens het leven van generaal v. d. Heijden de
schoonste gelegenheid komen om dien krijgsman in
't gelijk te stellen en een satisfactie te bezorgen,
gelijk liooggeplaatsten mannen maar zelden te beurt
valt, als zij eenmaal door deil naijver van andere
hooggeplaatsten verdrongen zijn.
Zoo verwonderlijk zou voor het overige het feit
zelf van een wederinvoering van den staat van beleg
in Atjeh niet zijn. Immers al wat van daar nu al
sinds maanden wordt overgebriefd, doet alles behalve
denken aan een staat van rust en vrede, maar veel
meer aan een staat van anarchie ten gevolge van de
slapheid van het gezag. Het doctrinarisme is in Atjeh
reeds gevoelig gestraft. Onder den rook van den kraton
spelen de nog steeds of op nieuw in verzet zijnde
Atjehneezen de baas, zonder dat er iets wezenlijks
tegen hen wordt uitgevoerd.
Te Vlissingen is door de politie een man aange
houden, die er zeer haveloos en woest uitzag, met
haring leurde en meer het voorkomen van een land-
looper had, dan van een koopman. Hij kwam bovendien
vrij wel overeen met het signalement van een beruchten
misdadiger, die voor een poos in 't N.-Brabantsche
reeds door de politie vervolgd is en verdacht wordt
de dader te zijn van een afschuwelijken moord gepleegd
op een '12jarig meisje onder Antwerpen. Hij is naar
Breda opgezonden.
Een later bericht meldt: De dader van den moord
op het 12jarig meisje in België is tusschen Geertrui-
denberg en Made door de rijkspolitie van Oosterhout
gevat. De te Vlissingen aangehouden persoon bleek de
dader niet te zijn.
Van April tot en met Juni zijn uit Amsterdam
10776 landverhuizers naar New-York vertrokken. Men
heeft er ook nog een groote partij arme vervolgde
Joden uit Rusland, doch men gaat er een zwaar hoofd
in krijgen, wat met die arme lieden aan te vangen,
daar men er te New-York liefst geen meer wil ont
vangen, of 't mochten Rothschildts, Pinckoffs en der
gelijke groote financiers zijn, die behoorlijk op eigen
beenen kunnen staan.
Te Bath is na langdurige ziekte overleden de heer
D. Windhorst, burgemeester van Rilland-Bath.
Voor landbouwers en in 't algemeen voor
allen, die varkens houden, is niet onbelangrijk te
vernemen wat de N. Gr. Ct. mededeelt over het bekende
eendenkroos of zoogenoemd groenmoes der zoetwater-
slooten. Het eendenkroos kan met zeer goed gevolg
als varkensvoeder gebruikt worden en van de met
dit kroos gevoerde varkens krijgen er weinig de
bekende ziekte. In het kroos bevinden zich veel en
velerlei waterdieren, die, evenals de blaadjes der plant,
zonder nadeelig gevolg met graagte door de varkens
worden gevreten. Het bedoelde kroos zijn die kleine
ronde fraai groene schijfjes, die men in de zoete
slooten in dichte menigte ziet drijven. Aan den onder
kant ziet het blaadje roodachtig en heeft het in
't midden een in het water hangend worteltje.
Het onderzoek heeft aan het licht gebracht, waarin
de groote voedende kracht van het kroos gelegen is.
Luchtdroog kroos bevat namel.28,3 eiwit, 32,2
koolhydraten, 18,1 asch, 3,9 vet, 8,5 water
en 3,9 ruw vezel. Aan eiwit en vetstof bevat het
dus 32,2 dat is nagenoeg 1/3 van 't gewicht.
Behalve als voeder is het ook als mestspecie van
veel belang.
T E
ZIERIKZEE,
gehouden den 1 Juli 1882.
Voorzitter Mr. J. Mauritsz Ganderheijden, Burge
meester.
Afwezig zijn bij de opening der vergadering, de HIJ.
Moolenburgh, volgens kennisgeving verhinderd, Schnei
ders van Greijlfenswerth, de Looze, Moens en W. A,
Ochtman. De twee laatstgenoemden zijn evenwel later
in de vergadering gekomen.
De notulen van het verhandelde in de vorige ver
gadering worden voorgelezen en goedgekeurd.
De heer Moens bevindt zich in de vergadering.
De Voorzitter deelt mede, dat zijn ingekomen:
I. drie brieven van Gedep. Staten, houdende goed
keuring der raadsbesluiten van den 14 Juni 11. tot
af- en overschrijving van en op begrootingsposten,
tot beschikking over den post voor Onv. Uitg. der
begrooting voor 1882 en tot uitgifte van grond in
erfpacht aan K. Aleman.
Voor kennisgeving aangenomen
II. een verzoekschrift van den heer P. J. Buijze om
een stuk gemeentegrond aan de binnenzijde der
Westbrug in erfpacht te bekomen tot stichting van
eene bewaarplaats voor petroleum.
Namens Burgem. en Weth. stelt de Voorzitter voor.
op dit verzoek afwijzend te beschikken, omdat de te
bouwen bergplaats de wandeling zeer ontsieren zou en
men, dit verzoek toestaande, latere verzoeken om terrein
aldaar, niet zou kunnen weigerenterwijl er bovendien
gelegenheid is om zich geschikte terreinen van parti
culieren aan te schaffen.
De heer de Crane merkt op, dat Burgem. en Weth.
vroeger hebben voorgesteld op het nu aangevraagde
terrein eene gemeentelijke bewaarplaats te bouwen,
waardoor de wandeling dan toch ook zou ontsierd
zijn geworden.
De heer Zuurdeeg meent, dat aan het bezwaar van
ontsiering wellicht door beplanting zou kunnen worden
tegemoet gekomen en vestigt de aandacht van Burgem.
en Weth. op het belang van den handel. Nu de berg
plaats van de gemeente opgeheven is, meent hij, dat
zooveel mogelijk de gelegenheid moet worden verschaft
om andere op te richten.
De heer Homoer merkt op, dat de Raad zelf vroeger
heeft uitgemaakt, dat op het aangevraagde terrein
geen bergplaats zou worden gesticht. De verordening
geeft vrijheid om twee en meer bergplaatsen bij
elkander te bouwen, het zou daarom moeiclijk worden
andere aanvragen te weigeren.
Mocht de verzoeker eene andere geschikter plaats
van de gemeente vragen, dan zou het Dagel. Bestuur
bereid zijn die te geven, doch die zal niet gemakkelijk
te vinden zijn.
De heer S. J. Ochtman zegt, dat, toen er sprake
was van het oprichten eener bergplaats door de ge
meente, juist het gevraagde terrein werd aangewezen,
hij meent daarom, dat er geen termen zijn om de
aanvraag te weigerenals er later meer aanvragen
komen, dan kan er naar omstandigheden gehandeld
worden.
De heer Boeije merkt op, dat het Dagel. Bestuur
consequent is gebleven ten aanzien zijner vorige houding
omtrent de aanvraag van den heer A. Buijze Mz. Zij
hebben aan dien verzoeker te kennen gegeven, dat zij
liever niet medewerkten om grond van de gemeente
voor eene bergplaats af te staan, zoolang er gelegen
heid was die van particulieren te bekomen. De heer
A. Buijze Mz. heeft daarop een stukje grond aangekocht
en die gelegenheid staat ook voor anderen open. De
reden dat het Dagel. Bestuur het aangevraagde terrein
voor de gemeentelijke bergplaats wilde gebruiken, was,
dat er nergens een ander terrein te vinden was van
de vereischte grootte; het had dus geen keus. De
verzoeker vraagt nu dien grond, zonder dat het gebleken
is dat hij zich niet van een ander terrein kan voorzien.
Het Dagel. Bestuur heeft hem nog gevraagd of hij
niet beter eene andere plaats kon aanvragen, b.v. het
driehoekig stukje grond buiten de Zuidwellebrug, doch
de adressant is bij zijne aanvraag gebleven.
De heer W. A. Ochtman komt in de vergadering.
Nadat de heer de Crane nog eenige bedenkingen
tegen het voorstel van Burgem. en Weth. had in het
midden gebracht, waarop de heer Boeije heeft geant
woord, wordt het voorstel aangenomen met 6 stemmen
tegen 4, die van de heeren de Crane, S. J. Ochtman,
W. A. Ochtman en Zuurdeeg.
De Voorzitter brengt in behandeling, het in de
vorige vergadering aangehouden voorstel van Burgem.
en Weth. om hen te machtigen tot het doen eener
oproeping van een leeraar voor het Nederlandsch zoo
mogelijk met bevoegdheid voor de Staatswetenschappen
aan de Hoogere Burgerschool, op eene jaarwedde van
f 1800.
De heer Zuurdeeg vraagt of er .gegronde vooruit
zichten zijn, dat er sollicitanten zullen opkomen of dat
het voorstel strekt om eene latere verandering gemakke
lijk té maken. Hij vreest voor moeielijkheden en meent,
dat het de gemeente financiëele offers zal kosten.
De heer Boeije licht het voorstel van Burgem. en
Weth. toe. Er bestaat weinig kans dat de betrekking
van leeraar in de Nederlandsche taal en de Aardrijks
kunde zal kunnen worden vervuld. Indien er nu
sollicitanten opkomen voor Nederlandsch en Staats
wetenschappen, hetgeen men kan afwachten, kan van
het aanbod van den leeraar de Bruijne, om hem te
belasten met het onderwijs in de Aardrijkskunde in
plaats van de Staatswetenschappen, worden gebruik
gemaakt en lijdt de gemeente geen nadeel.
De heer Moens meent, dat er wel kans is om te
slagen voor de vervulling der betrekking van leeraar
in de Nederlandsche taal, doch niet met bijvoeging
der Staatswetenschappen. De heer de Bruijne zal dan
met het onderwijs in de Staatswetenschappen moeten
worden belast en nu vraagt hij hoeveel verhooging
van tractement deze leeraar zou moeten verkrijgen
en of hij dan niet te veel lesuren zal hebben.
De Voorzitter zegt, dat de Inspecteur heeft voor
gesteld den leeraar de Bruijne in dat geval eene toelage
te geven en dat het getal lesuren geen bezwaar kan
zijn. Het zou 27 per week bedragen.
De heer Boeije merkt nog op, dat, als bij de nu
te doene oproeping geen sollicitanten opkomen ook
voor Staatswetenschappen, een opdracht van dit vak
aan den heer de Bruijne het beste zal zijn, omdat,
als er een leeraar voor Nederlandsch en één voor
de- Aardrijkskunde moet genomen worden, het voor
de gemeente nog nadeeliger zou wezen. Wat de lesuren
betreft is er geen bezwaar, daar de heer de Bruijne
tijd genoeg beschikbaar heeft.
De heer Moens meent, dat het onzeker is of er
geen sollicitanten zullen opkomen voor Nederlandsch
en Aardrijkskunde en is daarom nog niet bevredigd.
Hij vreest dat de zaak zal worden gepreejudiciëerd.
De heer van Kinschot ziet dit niet inmen kan
afwachten of er sollicitanten opkomen en indien er
zich slechts opdoen voor één vak, kan het tractement
gewijzigd worden.
De heer Boeije zegt, dat aan de geopperde bezwaren
kan worden tegemoet gekomen, door te besluiten
Burgem. en Weth. te machtigen tot het doen eener
tweeledige oproeping, n.l. voor een leeraar in de
Nederlandsche taal en de Aardrijkskunde of voor
een leeratfr in het Nederlandsch en de Staatsweten
schappen.
De heer Goemans wijst er nog op, dat het onderwijs in
de Aardrijkskunde kan worden opgedragen aan den
leeraar de Bruijne, wiens speciaal vak de Aardrijkskunde
is, terwijl de Staatswetenschappen zijn vak niet is en
hij daarvoor ook nog geen bevoegdheid bezit. Daar het
onderwijs in de Geschiedenis door dezen leeraar met
lof wordt gegeven, meent hij, dat het onderwijs in de