Buitenland
Te Weenen is Zaterdag het 400jarig bestaan der
boekdrukkunst aldaar feestelijk herdacht. Tegelijkertijd
werd eene historische tentoonstelling der boekdrukkunst
geopend, die eene aanschouwelijke voorstelling van
hare ontwikkeling te Weenen geeft. Daar vindt men
het oudste drukwerk, dat te Weenen is uitgegeven,
de Rochus-legende van '1482; verder werken van den
eersten Weener boekdrukker, Johannes Winterburger.
Bijzonder trekt de aandacht het Wiener Heiligthumbuch
van 4502 met meer dan 250 afbeeldingen. Dan volgen
drukwerken van Hieronymus Vietor en Hans Singriener,
zeldzame en kostbare exemplaren, b.v. de beeltenissen
der verdedigers van Weenen van 4529, door David
de Necker gesneden, benevens een Doodendans van
denzelfden meester van 4579, het eenige volledige
exemplaar. De tijd van verval in de '17e eeuw is aan
de uitgaven der familie Cosmerovius te bespeuren.
Technisch en artistisch voortreffelijker zijn de druk
werken van Johan van Ghelen en van Trattnern uit
de -18e, van Kurzbeck, Degn en Gerold uit de eerste
helft der 49e eeuw. Boven alles munten de producten
uit van de Weener hof- en staatsdrukkerij. Onder de
curiosa is eene complete verzameling van enkele nummers
der in 4848 verschenen dagbladen.
De Natuurkundige afdeeling van de Kon. Academie
van Wetenschappen heeft Zaterdag in een talrijk
bezochte vergadering het onderwerp der 1 ij k e n v e r-
branding behandeld. Er waren, zooals men zich
herinneren zal, twee rapporten uitgebracht door de
Commissie, in wier handen was gesteld het schrijven
van den Minister van Binnenlandsche Zaken, waarin deze
advies vroeg omtrent de lijkenverbranding in verband
met de ontdekking van vergiftigingen. Het rapport
van de meerderheid der Commissie was geteekend
door de heeren T. Place, A. W. M. van Hasselt,
J. Zeeman en J. W. Gunning; het rapport der min
derheid was van den heer J. M. Van Bemmelen. In
beide rapporten werd betoogd, dat na de verbranding
een vruchtbaar gerechtelijk scheikundig onderzoek on
mogelijk is, zoodat de ontdekking van vergiftiging
door wettelijke voorschriften vóór de verbranding zou
moeten worden gewaarborgd. De meerderheid meende,
dat verplichte nauwkeurige lijkschouwing dien waar
borg niet voldoende schenken kan, en beantwoordde
de vraag des Ministers ontkennendde minderheid
daarentegen meende, dat de lijkschouwing niet in elk
denkbaar geval de zekere middelen kan verschaffen,
om zonder meer een vergiftiging te ontdekken, maar
dat de te geven wettelijke voorschriften zoovele waar
borgen voor die ontdekking kunnen geven, dat de
justitie in een overwegend aantal gevallen haar toe
stemming tot de verbranding van een lijk zal kun
nen geven.
In het debat, dat hierover gevoerd werd, stelden
eenerzijds dr. Verloren, prof. Koster, prof. Francimont
en Prof. Van Bemmelen de voordeelen van de crematie
in 't licht, die zij in 't belang der geneeskundige
wetenschap achten, omdat zij deze, door lijkschouwing
voor te schrijven, een vruchtbare school opent, terwijl
voorts de kans op ontdekking van een misdaad daar
door zoozeer vermeerderen zal, dat de crematie een
levensverzekering tegen misdaad zou mogen heeten. De
hoogleeraren Place en Gunning, dr. Mulder, dr. Zeeman
en prof. Stokvis verdedigden daar tegenover de zienswijze
van de meerderheid der Commissie. Met 25 tegen
9 stemmen werd ten laatste besloten, dat de afdeeling
den Minister rapport zou uitbrengen in den geest van
het advies van de minderheid der Commissie. De door
prof. Van Bemmelen ontworpen wettelijke voorschriften
bij toelating der crematie zullen den Minister worden
toegezonden onder mededeeling evenwel, dat dit ont
werp nader uitgewerkt behoort te worden met behulp
van rechtsgeleerden en natuurkundigen, omdat de
afdeeling zich meer bijzonder met de natuurkundige
zijde van het vraagstuk heeft beziggehouden.
Op een kunstveiling te Rotterdam heeft een W.
Verschuur (de vader) f 800, een David Bles f 830
opgebracht.
Ongelukken, Kampen, Misdaden, enz.
In den Waterweg heeft de van Rotterdam komende
stoomboot Ottawa" de van Bilbao te Maassluis bin
nenkomende stoomboot »Ethelwin" in den grond ge
varen.
Te Wijnbergen bij Doetinchem zijn twee arbeiders
woningen afgebrand en daarbij is een 65jarig man
omgekomen.
Te Feijenoord heeft een onbekend man zich door
een spoortrein het hoofd laten afrijden.
Twee huizen met inboedels zijn te Veendam gisteren
nacht een prooi der vlammen geworden. Een daarvan
werd bewoond door den schrijnwerker L., die in staat
van faillissement verkeert. Alles was verzekerd.
Aan het Bezuidenhout te 's Hage, in den tuin eener
uitspanningsplaats, brak de schommel terwijl twee
jongens er op stonden. Een der jongens kwam neer
op een hond, die daaromtrent liep. Het dier brak
twee pooten en kreeg zware verwonding aan den bek,
doch de jongens kwamen er met den schrik af.
Te Amsterdam is een timmerman in een beerput
gevallen en ofschoon er nog levend uitgehaald, aan
de gevolgen overleden.
Door het zware onweder, dat verleden Zaterdag in
Groningen, Friesland en Drente heeft gewoed, is veel
schade aangericht. Op vele plaatsen ontstond brand,
terwijl ook onderscheidene menschen gedood zijn.
Weder is een deel van het midden en zufden der
Vereenigde Staten door geweldige cirkelstormen geteis
terd, waarbij een aantal personen zijn omgekomen.
Te Columbia werd het mausoleum door den bliksem
vernield.
Te Amersfoort heeft Zaterdag een knaap, die met
buskruit speelde en dit met een brandende sigaar
aanstak, zich zoodanig door de ontploffing aan
het hoofd gewond, dat er vrees bestaat voor het
verlies van het gezicht.
Te Oosterwijk, bij Leerdam, zijn twee knapen van
44 en 45 jaar, die in een water nabij de spoorlijn
zijn gaan baden, plotseling in de diepte gezonken en
jammerlijk verdronken.
Te Amsterdam is een knaap, die zich in de Hout
haven baadde, verdronken. 4
Uit de Waal bij Zalt-Bommel zijn Zondagmorgen
de lijken opgehaald van twee 40jaiige jongens, die'
den vorigen middag bij het baden waren verdronken.
De Egyptische Zaken.
II.
Vervolg.)
De bevolking van Egypte wordt op 8 millioen zielen
geschat. Zij bestaat uit de landbouwende bevolking,
Fellah's geheeten, zwervende stammen (Bedoeienen),
Negers en overal verspreid een aantal Arabieren.
De productieve kracht der natie ligt hoofdzakelijk
in de Fellah's, die den landbouw drijven, over 't al
gemeen stille, vreedzame en gedweeë menschen zijn
van groote en doorgaans fraaie gestalte en taai gestel,
en op wie nagenoeg al de last der belastingen drukt.
Die belastingen zijn hoofdzakelijk grondbelasting 43ya
millioen; tienden der palmboomen f 4% millioen;
rechten op de oliepersen f 450,000; grondbelasting
der oasen f 76000; landhuren f 300,000 verschillende
rechten f 850,000; personeel en patent 4 y2 millioen,
tollen 5 millioen. De jaarlijksche schatting, die Egypte
aan den Sultan van Turkije moet opbrengen; loopt
tusschen de 6 y4 en 7 J/4 millioen gulden, waarvoor de
Egyptenaren voltsrekt niets anders genieten dan zich
slaven van den Grooten Heer te mogen noemen.
De Khedive met zijn aanhang geniet 's jaars ongeveer
4 millioen, doch geeft doorgaans veel meer uit. Reeds
in 1872 bedroegen de bijzondere schulden van den
Khedive 576 millioen gulden en veel zal daar sedert
niet van afgedaan zijn.
Het juiste cijfer der staatsschulden is ons op dit
oogenblik niet bekend. Dat het zeer aanzienlijk is, kan
men nagaan uit het feit dat in 4872 de schuld
4452 millioen beliep en de vlottende schuld op 480
millioen geschat werd.
Deze enorme schuldenlast is vooral zoo hoog geworden
door de beschavingswoede van den Khedive, die tijdens
de werkzaamheden aan het Suez-kanaal haar toppunt
bereikte. Voor het geld dat destijds vermorst is o. a.
om eenige honderden geleerden, ingenieurs en jour
nalisten uit Europa feestelijk te onthalen bij de opening
van het Suez-kanaal ('1 Mei 4874) zouden wij nog
wel een waterweg naast den beruchten Nieuwen
Waterweg kunnen snijden.
Ook verkwistte de Regeering schatten met het doen
bouwen van prachtige oorlogsschepen, die per slot van
rekening nog door den Sultan werden ingepalmd,
alsmede voor dure en vrij onvruchtbare expedities in
Opper-Egypte tegen Negers, Abessyniers en vooral
tegen de Arabische slavenjagers. Dit moet erkend
worden, dat de Egyptische regeering zich verdienstelijk
heeft gemaakt met de bestrijding en uitroeiing der
slavernij in de binnenlanden en aangrenzende staten,
't welk echter niet wegneemt, dat men als zeker
vermeldt dat nog altoos in stilte zelfs te Cairo slaven
markt gehouden wordt.
De onhoudbare toestand tengevolge van achterlijke
rentebetaling en schulddelging, heeft, na 4872 vooral,
geleid tot een steeds scherper geworden toezicht of
voogdij vanwege de Europeesche belanghebbenden.
Nagenoeg al de takken van den dienst van 't Dep.
van Financiën kwamen onder de directe of indirecte
leiding van vreemde ambtenaren. Hierdoor werd op de
inning der belastingen scherp toezicht gehouden;
doch daar dit tevens toezicht werd op de vingers der
gouverneurspacha's en anderen van de heerschende
kaste, is 't juist dit wat voornamelijk de klimmende
woede tegen alle vreemdelingen heeft doen ontstaan.
Hoe nauwlettender en eerlijker het toezicht werd der
vreemde fiskale ambtenaren, des te moeielijker werd
het de bevolking door afpersingen van allerlei aard
uit te mergelen; want dit viel in het oog en kon
door de vreemdelingen wereldkundig gemaakt worden.
Het gouvernement zelf was trouwens op vele punten niet
beter dan zijn satrapen. Dit had de instelling der
gemengde of internationale rechtbanken tengevolge,
die al weder een groote financiëele last voor de be
volking werden. Dat zij in hoofdzaak een wassen neus
zijn gebleven, kan genoegzaam afgeleid worden uit
de onthullingen indertijd door onzen landgenoot mr.
Haakman gedaan. Men zou zoo zeggen dat de dienst
van het gouden kalf in Egypte nog in eere is, zelfs
onder de Europeanen.
Leger en vloot kosten het land veel geld. In 4872
was het circa 9 millioen. Daarvoor had men op
't papier althans 44000 man en 42 schepen. Het
leger moest tellen 8000 man infanterie, 3000 man
kavalerie, artillerie en genie en 3000 man negertroepen,
hoofdzakelijk Soedaneezen. De troepen zijn op Euro
peesche wijze gedrild en gekleed en worden om hun goede
militaire hoedanigheden geacht. Onder de officieren
zijn veel vreemde Oosterlingen, vooral Circassiers en
Armenische Turken. Daar dit gespuis weinig meer
dan hun tractement kan machtig worden, is het van
jaar tot jaar meer ontevreden geworden. De misnoegde
en gekortwiekte pacha's steunen daarop en zoo schijnt
die oproerige beweging onder het leger bepaaldelijk
■onder de officieren ontstaan te zijn, die deze heeren
een nationale beweging gelieven te noemen, doch
welker nationaliteitsgehalte zeer verdacht is.
De verhouding van Egypte tot de Porte als souverein
is van veel beteekenis in de historie der verwikkelingen,
waarvan Egypte sinds zeer vele jaren het tooneel is.
Wij zullen de geschiedenis van die verhouding niet
ophalen. Het is voor het tegenwoordige onderwerp
genoeg er op te wijzen dat sedert de Porte in 4806,
na het vertrek der Franschen uit Egypte, dit land
een eigen bestuur verleende onder een pacha (Mehemed
Ali) Egypte getoond heeft de noodige eigen kracht
wel bezit om zelfstandig te bestaan en dat het zelfs
in ontwikkeling de overige landen der Porte ver voor
uit is gestreefd.
Mehemed Ali was een groot man in zijn soorthij
maakte van zijn stadhouderschap een Hinken staat,
veroverde Nubie, Sennaar en Ivordafan (4820'22),
organiseerde een leger op Europeesche wijze, schiep
een vloot en durfde zelfs in openlijken oorlog tegen
den Sultan op te staan en dezen Syrië te ontrukken
(4833). Reeds destijds echter bemoeide de Europeesche
politiek zich met de Oostersche zaken» De Sultan,
aangestookt door de Westersche diplomaten, zocht
andermaal twist met zijn vasal, doch Mehemed Ali
sloeg in 4839 het Turksche leger bij Nisib,- en zou
wellicht naar Konstantinopel zijn opgetrokken, zoo
niet de Europeesche interventie van 4840 dit had
belet.
Mehemed Ali, die op zijn ouden dag nog krank
zinnig werd, werd opgevolgd door zijn zoon Ibrachim-
pacha (4848) en nog in 't zelfde jaar door zijn kleinzoon
Abbus-pacha, die in 4854 overleed en opgevolgd werd
door Saïd-pacha, een anderen zoon van Mehemed Ali.
Op dezen volgde Imaïl-pacha, de Khedive, die zich op
het laatst zoo in schulden en moeielijkheden heeft
gewerkt, dat hij in 4880 is afgezet en door den
tegenwoordigen vorst vervangen.
Wordt vervolgd.)
Engeland.
De tijd is gekomen, zegt Sir Samuel Baker, dat
Engeland, zonder zich met partijgehaspel op te houden,
haar waardigheid moet handhaven, eendrachtig het
gouvernement ondersteunen en het bewegen tot be
slissend handelen. De conferentie zal uitmaken, wie
schuldig is aan de rustverstoring in Egypte. Indien
Turkije schuldig is, dan moet Egypte van dat zinkend
schip worden losgemaakt en onafhankelijk, onder
controle der Europeesche mogendheden worden gemaakt.
Engelands verklaring moet ingang vinden des noods
door militaire macht en het Suez-kanaal moet door
een permanente bezetting worden versterkt. Indien
het gouvernement snel en doortastend wil handelen,
kan het op geheel Engeland rekenen. Egypte kan in
het geheel geen tegenstand bieden, doch Egypte moet
niet worden gestraft; Arabi en die hem helpen, hebben
geen recht te beweren, dat zij het Egyptische volk
vertegenwoordigen. Het ellendig gepeupel van Alexandria
is niet het volk; het volk zijn de vreedzame land
bouwers, die den rijkdom van Egypte vertegenwoordigen.
Zij zullen zich verheugen over het ophouden van de
militaire dwingelandij en zullen het herstel van de