ZIERIKZEESCHE COURANT.
1882. No. 41.
Zaterdag 27 Mei.
85ste jaargang.
DE VACCINE.
Wegens het Pinksterfeest zal de Courant
van a.s. Dinsdag niet verschijnen.
sErreurs courantes sur la Vaccine. Lettre au
Dr. W. B. Carpenter, par P. A. Taylor,
Membre du Parlement. London, 1882."
Sinds duizenden van jaren had „men" meeDen
te weten, en sinds vele eeuwen hadden de
geleerden gemeend te moeten verklaren, dat
de mol, het bekende zwarte, mollige grond-
woeldertje van tuinen en weiden, stekeblind
was, toen ten laatste ontdekt werd dat „men"
zich had vergist en 't diertje toch oogen heeft.
Maar heel lang meende men dat de mol steke
blind was. Men vond het zelfs wel slim en
zninig van de Natuur, dat dat diertje geen
oogen had; het had die immers niet nood g?
Het wroette toch maar altoos in den donkeren
schoot der aarde, wat op 't gevoel evengoed
kon, en 't bezat toch ook de onmisbare foulard
niet om zich het zaud uit de oogen te vegen.
Het was dus heel natuurlijk en practisch, dat
het beestje geen oogen had.
Doch gelijk reeds aangestipt is wat
gebeurt er? Daar komt op een goeden dag
een geleerde, die 't diertje eens goed bekijkt,
wat zijn voorgangers zeker nooit gedaan hadden,
en ziethet blijkt dat de mol wel oogen
heeft, dat hij wel zien kan en daar vervalt
op eens een geheele reeks bespiegelingen en
staat d.e wereld verbaasd over haar eigen kort
zichtigheid of onoplettendheid. Sedert heeft de
mol oogen en wie zich nu aan bespiegelingen
overgeeft naar aanleiding van die bijzonderheid
kan niet uitgeput raken in het bewonderen
van de wijsheid van moeder Natuur, die ook
dit kleine diertje zoo goed heeft bedacht met
zulke heel kleine kraaltjes van oogjes, waar
geen zandjes in kunnen vallen, zoo klein zijn ze.
't Is niet totaal onmogelijk dat men te eeniger
tijd weder zal vergeten zijn, dat de mol oogen
heeft en dan komt er misschien weer een tijd
dat men het diertje weer blind zal verklaren.
Het gaat zoo af en aan met vele zaken, en
volkomen uitgemaakt is er nog weinig in de
wereld.
Gelijk 't met deze mollengeschiedenis gegaan
is, zoo gaat het in de geleerde en ongeleerde
wereld met meer zaken. Wat men al vóór
eeuwen had kunnen zien en weten als men er-
maar op gelet had, dat blijft lang verborgen
en komt eindelijk onverwachts als een groote
ontdekking ter algemeener kennis, om soms
later weder in de publieke reputatie te dalen,
misschien wel weder voor een poos in 't ver
geetboek te geraken.
Zoo zou men, lettende op den meer en meer
toenemenden strijd tegen de vaccine, geneigd
zijn te meenen, dat op dit stuk de geleerde en
ongeleerde wereld ook sinds lang heel onnoozel
geweest moeten zijn, met n.l. te denken dat
de algemeenmaking, de popularisatie der in
enting door Eduard Jenner een zegen voor de
menschheid is geweest, terwijl zij volgens de
voorgangers in dien strijd eer een vloek, een
ramp, een misdaad zou moeten heeten. De
mol heette eerst blind, bleek later oogjes te
bezitten en thans moet het beestje toch maar
weer blind wezen. In sommige landen, misschien
overal wel, zijn een goed getal lat, die meenen,
althans beweren, dat de vreeselijke kinderziekte
eigenlijk niet beter kan bestreden worden dan
door haar niet te bestrijden. Zelfs zijn er
onder die bestrijders, die de inenting goddeloos
noemen, een verzoeken van God, een boos
verzet tegen de slaande hand des Almachtigen
doch men moet aan deze stemmen niet te veel
gewicht toekennen, daar er ouder hen die zoo
spreken ook wel doorloopen, die niettemin hun
eigen kinderen ook laten inenten en bij wie
't dus niet om de afschaffing der vaccine, maar
meer om een bruikbaar middel van reclame,
een aauleiding tot opzetten van den grooten
hoop te doen is, waarloe de vaccine zich trouwens
opperbest leent, daar inderdaad vele gemoedelijke,
godsdienstige maar bij ongeluk aartsdomme
menschen de pokken eerder als een zegen des
Heeven aanzien, dan als een kwaad dat de
mensch mag, ja moet bestrijden.
Men mag wel als zeker stellen, dat op dit
oogenblik verreweg de meeste deskundigen, d. i.
geueesheeren, vóór de vaccine zijn, als een
voorbehoedmiddel tegen de vreeselijke ziekte en
dat de groote menigte, zonder er veel over na
te denken, zich gewillig aan de vaccine onder
werpt. Zoo ongeveer als men het als een
noodzakelijk iets beschouwt dat de kinderen
gedoopt worden, zoo neemt men ook de inenting
aan als een noodzakelijk iets. Haast is die
kunstbewerking onder de populaire sacrementen
opgenomen.
De voorstanders der inenting kunnen niet
anders dan dit met ingenomenheid zien; wat
zich eens zoo diep in de zeden heeft ingeworteld
raakt niet zoo licht in verval en in onbruik.
Maar er zijn ook tegenstanders en wel ge
duchte, vinnige tegenstanders. Deze tegeustanders
zijn van driederlei soort: de lui, die van nature
altoos in de contramine zijn en dus zeggen
wat helpt 't! 't helpt toch niet! Dezen zijn
maar in klein getal. Grooter is 't getal van
hen, die uit godsdienstig bezwaar tegen de
vaccine zijn, eu deze tegenstanders zijn soms
in staat geheele streken van een land met
pokken te verpesten, door de smetstof al temende,
zanikende en seurende en den Heere aanroepende
van de eene woning naar de andere over te
dragen. Eindelijk zijn er ook eenige tegen
standers, die voorgeven een vasten, wetensehap-
pelijken grond onder de voeten te hebben.
Ongetwijfeld zijn deze laatste klasse van bestrij
ders de meest ernstige, zoo niet de eenige
ernstige bestrijders. Hun stem verdient althans
wel gehoord te worden. Zoo 't eens waar was
dat de mol toch geen oogen had en toch
wezenlijk stekeblind was!
Ook de wetenschappelijke bestrijders der
vaccine kan men verder in groepen splitsen.
Er zijn er, die de inenting wel goed achten,
doch alleen als zij geschiedt met natuurlijke
pokstof, genomen van een rund, en niet ver
trouwd als er maar geënt wordt, zooals 't jaren
lang geschied is, van 't eene kind op 't andere.
Aan het ernstig streven der geneeskundigen
van deze groep hebben wij de inrichting dei-
zoogenoemde pares vaccinogènes te danken,
waarvoor een vereeniging, die juist Zondagj.l.
te Utrecht, onder de leiding van Dr. Ali Cohen,
haar algeuieeue vergadering heeft gehouden,
zich veel moeite geeft. We rangschikken deze
groep onder de tegenstanders, omdat het inder
daad mannen zijn, die 't geloof aan de onfeil
baarheid der gewone inenting, zooals dat sinds
een kleine eeuw gangbaar was, verloren hebben
en op een standpunt staan waar zij zeggen:
vaccineeren kan goed zijn, doch 't moet dan
ook van de koe op den mensch geschieden,
dus rechtstreeks en niet middellijk. Wat voor
een deel den hoofdgrond van 't bezwaar dezer
groep tegen de gewone inenting uitmaakt, is
een naar 't schijnt vroeger niet opgemerkt ge
vaar, dat aan de inenting verbonden is, zoo
deze niet met de uiterste zorg goschiedt, n.l.
het gevaar van besmetting met andere ziekten.
Inderdaad is het mogelijk en men houdt
staande dat de ervaring 't bewezen heeft
dat met de inenting ook de kiemen van heel I
leelijko ziekten kunnen worden overgeplant van
't eene individu op 't andere. Bepaaldelijk heeft
men hier het oog op syphilis. Alleszins ver
klaarbaar is het dat de wetenschappelijke man,
die deze dingen meent te weten, aldus redeneert
liever geen vaccine, die een behoedmiddel kan
zijn tegen een ziekte die wel dreigt doch niet
elk meDSch treft (de pokken), dan een inenting,
die groot gevaar oplevert dat ook met de pok
stof smetstof van syphilis wordt overgeplant.
De inenting met stof van de koe schijnt echter
volkomen dit gevaar te doen verdwijnen.
Eindelijk zijn er nog overtuigde tegenstanders
van de inenting, die beweren dat zij wezenlijk
niet helptdat een pokken-epidemie niet wordt
afgewend door algemeene vaccinatie; dat Jeuners
ontdekking een illuzie, 't geloof des volks aan
't sacrement der inenting dwaasheid is.
Men heeft onder de tegenstanders eminente
mannen geteld. Zoo is o. a. Victor Hugo zulk
een anti-vaecioist. Men weet ook treffende
gevallen bij te brengen van lieve, gezonde
kinderen, die na de inenting aan 't kwijnen
zijn geraakt, bebebt met de een of andere
ongeneeslijke kwaal op de oogen, in bet gebeente,
in bet vatenstelsel enz.
Blijkbaar was het bier echter niet de koepok
inenting, maar de verkeerd verrichte iueuting
door een achteloos geneeskundige, of wel'tkwaad
geschiedde buiten zijn schuld, omdat hij niet
bad ontdekt dat het individu, waarvan de stof
genomen was, aan syphilis lijdende of met de
kiem dier zielite behebl was.
Ondertnsscben beeft de beweging tegen de
vaccine hier en daar nog al groote verhoudingen
verkregen. De brochure, waarvan we den titel
hierboven aanhaalden, is daar o. a. een bewijs
van. 't Is de Fransehe vertaling van een brief
in 't Engelsch geschreven en gedrukt (2e editie
in 200,000 exemplaren), door het Parlementslid
Taylor tegen Dr. Carpenter en naar aanleiding
van diens brochure The Morality of the Me
dical Profession."
Het is hier de plaats niet het geschrift van
Taylor te analyseeren. Wie het wilde leereu
kennen, zou er zeker wel gratis eeu exemplaar
van uit Londeu kunnen krijgen, want het wordt
blijkbaar met kwistige hand verspreid.
Op de hoofdzaak van den inhoud willen we
de aandacht vestigen, want dat is een punt
dat ook bij ons te lande wel wordt geëxploiteerd
tegen de vaccine. Vooraf merken we nog op,
dat ook de heer Taylor begint met te wijzen
op het gevaar dat door de kunstbewerking der
inenting ook andere ziektestoffen kunnen over
gezet worden. Het hoofdpunt van Taylor's
bestrijding is echter uit de statistiek geput.
Hij beweert, dat, wel verre van de sterfte aan
pokken door de verplichte inenting zou vermin
deren, deze integendeel is toegenomen. Dat is
een zware beschuldiging en het is een paradox
tegelijk. Een beschuldiging van de geneeskundige
wetenschap, die toeli sinds nagenoeg een eeuw
de vaccine heeft verdedigd en zooveel mogelijk
toegepast. Een paradox, Want dn dagelijksehe
ervaring schijnt toch te leeren dat de inenting
wel degelijk het gevaar vermindert en in de
meeste gevallen zelfs volkomen tegen besmetting
beveiligt. Myriaden van cijfers zou meu kunnen
bijbrengen om te bewijzen dat het regel is
dat gevaecineerden vrij blijven van de pokken,
terwijl verreweg de meeste aangetasten óf nooit
óf reeds lang geleden en daa onvoldoende ge
vaccineerd waven. Taylor's cijfers moeten nu
het tegendeel bewijzen. „Wij", zegt hij, „ge-
looven, dat de praktijk der iueuting niets anders
dan een dwaling is eu dat geen enkel feit
staaft dat zij een afdoend voorbehoedmiddel
tegen de pokken is." En dan laat hij tegenover
de benden van cijfers der voorstanders van de
vaccine zijn regimenten van cijfers oprukken.
Nu, wij voor ons loopen niet hoog met de
hooggeroemde „welsprekendheid der cijfers",
omdat men met cijfers zooveel bewijzen kan,
soms twee tegengestelde beweringen met dezelfde