ZIËRIKZËËSCHË COURANT. voor het arrondis- xJtex sement Zierikzee. 1882. No. 27. Woensdag 5 April. 85ste jaargang. NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD Waarom wij niet naar de meeting zijn gegaan. Deze Courant verschijnt DINSDAG- en VRIJDAG-AVOND, uitgezonderd op FEESTDAGEN. Prijs per drie maanden f i,Franco per post f 1,- Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent. PRIJS DER AD VERTENTIEN: Per gewone regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte- en Doodberichten van 16 regels 60 cent. Dienstaanbiedingen van 1-5 regels, mits contant betaald, 25 ct. Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II. lAKENlIllt. "Uithoofde van den GOUDEN YRIJDAG zal de Courant van a.s. Vrijdag niet worden uitgegeven. Bij deze Courant behoort een bijvoegsel, 'twelk reeds Zaterdag aan de abonné's binnen de stad is rondgezonden. Wij zijn niet opgegaan naar de verleden week alhier gehouden meeting, waarin een spreker van elders zou handelen over «scholen met den bijbel" en waarin de gelegenheid voor debat zou gegeven worden. We hebben achting voor alle partijleiders, die met open lijke en eerlijke middelen propaganda voor hun partij trachten te maken, en konden dus ook niet anders dan vrede hebben met het houden van zulk een meeting, al zien wij ook niet helder in, wat er op dat gebied hier nog te doen overblijft, dat niet alreeds gedaan is. Maar wij voor ons gevoelden geen lust ons met die meeting te bemoeien, omdat we daar hoegenaamd geen nut in zagen. Of van den kant der partij »Een school met den Bijbel" nog succes gehoopt of verwacht wordt van dergelijke meetings, laten we in 't midden, maar dat er voor de vrienden der openbare school op zulke vergaderingen eigenlijk niets te doen valt, achten wij voor ons een uitgemaakte zaak. Wij meenen, dat men bij al de verdeeldheid, die reeds in het land bestaat kerkelijke verdeeldheid vooral in welke verdeeldheid onze goede stad al zoo tamelijk wel haar poiiie te dulden heeft, niet beter kan doen, dan de zaken te laten geworden, van den tijd en de langzaam maar zeker voortgaande ont wikkeling der geesten wachtende, dat het daarmede anders en beter zal worden. Daarom hebben wij ook in ons vorig nommer geen relaas gegeven van 't op de meeting gesprokene en wij waren van plan er in alle opzichten het zwijgen toe te doen. Dit is even wel door sommigen, op wier attentie we prijs stellen, verkeerd uitgelegd. Het zou ons waarlijk leed doen, als men hier het »die zwijgt stemt toe" ging toe passen en toch daar is eenig gevaar voor, blijkens een en ander dat ons langs de ooren is gewaaid. Zoo zien we, dat men met de beste voornemens van hoogst bescheidene en verdraagzame onthouding bezield er bij sommige personen met een warm gemoed toch kan inloopen, en als men om des lieven vredes wil en omdat het toch tot niets zou leiden al sprak men als Brugman in dit proces, zich onthoudt, zie, dan loopt men nog gevaar verdacht te worden van gebrek aan moed, of aan zelfvertrouwen, of aan vertrouwen op de zaak die men voorstaat. Voor ons is echter, ondanks al onze liefde voor de openbare school, deze school geen partijzaak. Iioe gaarne ook de drijvers der kerkelijke partijen het volk willen verdeeld zien in twee partijendie van de staats school en die van »de school met den Bijbel", wij accepteeren die schifting niet en zouden ons niet willen geclassificeerd zien. "Wij beschouwen de zaak uit een geheel ander oogpunt. "Wij zien in de openbare school een nood zakelijk onderdeel van het staatsorganisme, een tak van openbaren dienst. Daarbij nemen wij de ontwik kelingsgeschiedenis van ons schoolwezen in aanmerking en vinden langs dien weg onze tegenwoordige open bare school 't noodwendig product onzer staats- en volksontwikkeling en niet het speelgoed, noch 't wapen, noch de vlag eener partij, en wij gelooven dat deze beschouwing algemeen nationaal is. Om echter misverstand te voorkomen, n.l. de mee ning dat wij niet voor de openbare school zouden durven opkomen, willen we enkele opmerkingen hier ten beste geven. Vooraf merken we nog op, dat het ons eenigszins verrast heeft, dat er nog debat geweest is op de meeting. We hadden dat niet verwacht. Het doet ons daarbij evenwel genoegen, dat het een onzer predi kanten was, die van het recht van debat gebruik maakte, en niet een openbaar onderwijzer of een direct met het openbaar onderwijs in betrekking staand persoon. Voor zoover er strijd »om de school" bestaat, is dat een kerkelijke affaire. Wie zich op het standpunt van den Staat plaatst en de openbare school neemt gelijk zij bij ons te lande na langen ontwikkelingstijd geworden is, kan buiten het kerkelijk terrein blijven, ja moet dat doen. Wanneer we, in 't geen hier volgt, meeningen der partij van »een school met den Bijbel" releveeren, dan ontleenen we die niet aan hetgeen op de meeting gezegd is, aangezien we daar niet geweest zijn wij ontleenen ze dan aan de twee kleine geschriften, die aan de bezoekers van de meeting zijn uitgedeeld en waarvan ons exemplaren in handen zijn gekomen. We zijn van de meeting weggebleven, omdat we het nutteloos achtten, daarheen te gaan. Wat door de Unie »een school met den Bijbel" zoo al wordt geleer- aard en der goede gemeente als het eenige en uit sluitend ware wordt voorgehouden, was ons zoo tamelijk wel hekend. De schoolstrijd is immers niet van van daag of gisteren! Iets nieuws konden we niet ver wachten er te vernemen. Van een eigenlijk debat, dat wil zeggen, een gemeenschappelijke gedachten- wisseling om een zaak van gemeenschappelijk belang door over en weer licht te laten schijnen, op te hel deren en tot klaarheid te brengen, daarvan kon op de meeting ook vermoedelijk wel geen sprake zijn. We weten hoe het op de meetings van die soort doorgaans gaatwe wisten dit ook nu van de onlangs te Aar denburg gehouden vergadering, ons uit de bladen be kend en waarvan een verslag, het eene der op de meeting van Donderdag verspreide geschriftjes ook een relaas geeft. De heer Gerth van Wijk, die te Aardenburg optrad, verklaarde na de repliek van den tegenspreker, den heer Vorsterman van Oijen, «dat hij voorop moest stellen, dat zij het nooit eens zouden worden tenzij God de Heere U (Vorsterman van Oijen) tot Zijnen dienst bekeerde." Meeting dus met een schijn, een vorm van debat, doch in den grond volkomen hopeloos, en daarom a priori nutte loos en ijdel, gepredestineerd om onvruchtbaar te zijn, wat de overtuigingen des sprekers betrof. En wat de overtuiging der hoorders betrof? Daarover zouden we liefst maar zwijgen. Als de leiders der partij «een school met den Bijbel" een groote mate van vertrouwen hadden in de overtuigingsvastheid der schare, die de wet niet kent, dan zouden zij niet Oost en West het land doortrekken om de gemoede ren op te warmen en 't vuur van den strijd aan te blazen of gaande te houden. Daar zouden zij den menschen hun overtuiging laten, en op die overtuiging ietwat gerust zijn, dat de schare in geen zeven slooten te gelijk zou loopen. We stellen vertrouwen genoeg in de organisatie der partij van de »Unie" om te veronderstellen, dat de spreker op deze meeting ook niet zou komen om licht te zoeken of tot de kennis der waarheid te ge raken, allerminst om zich van de onjuistheid van zijn standpunt te laten overtuigen; maar wel om licht te brengen, »de waarheid" te verkondigen en de aan hangers der partij in de nu eenmaal gevestigde of aangenomen overtuiging te sterken. Van het vecht van debat gebruik maken om te beproeven een schare, die voor 't grootste deel reeds tot een bepaalde meening bekeerd is, daarvan weer af te brengen, dat zouden we niet hebben gewild, wèl vermoedende dat wat de heer Gerth van Wijk te Aardenburg zeide, ook hier van toepassing zou zijn«wij zijn zoo overtuigd dat wij gelijk hebben, dat gij ons toch nooit zult overtuigen, wij worden het nooit eens. Inderdaad, dat gelooven wij ook, dat wij het nooit eens zullen worden, en daar zit 't 'm juist, dat die soort van meetings o. i. hoegenaamd niets afdoen van de kwestie en dat ze slechts de klove, die de kerkelijke partijen reeds scheidt, nog meer verdiepen en verwijden. Vruchtbare gedachten wisseling is alleen mogelijk wanneer er vooraf een zekere vaste grond gelegd is, waarop de partijen gezamenlijk staan en elkaar ver staan. Om met vrucht te kuunen debatteeren moeten partijen het eerst op één of meer punten eens zijn anders wordt het debat een ijdel gescherm, dat par tijen warm maakt, zonder dat een enkele treffer aan den strijd een einde maaktwant ofschoon overwonnen, ontwapend, zal de eene partij die vooraf reeds ten volle van »de waarheid" zeker was toch nog zeggen ik won het en ik beklaag u, dat gij niet zijt gelijk als ik ben, overtuigen doet gij mij toch nooit. En 't kan in zulk een ernstige materie toch niet te doen zijn om een soort van tonggymnastiek, zooals die op debatingclubs beoefend wordt en daar ook goed op haar plaats is. Er moeten eenige axiomata vast staan als palen boven water, 't «Wij zullen nooit eens worden, tenzij God de Heere u bekeere", dat wil zeggen in gewoon Hollandsch: «tenzij God de Heere er u toe brengt te zeggen dat ik gelijk heb", dat kan geen grondslag voor het debat zijn. En daar zit juist de knoop. De leiders der tegenstanders van de openbare school spreken op gezag op een gezag waarin zij gelooven, we nemen dit gaarne aan maar dan toch op een gezag waarvan zij zichzelven tot de organen maken op een gezag dat onomstootelijk is, omdat het het hoogste, het suprème gezag Gods is, naar zij meenen althans. Eilieve, waartoe is dan nog debat noodig? 't Is een groote tegenstrijdigheid dan nog Van debat te gewagen. De spreker treedt op en zegt een en ander wat hier op neerkomt: «zóó is 't en niet anders, wie er anders over denkt heeft het mishij mag zeggen hoe hij er over denkt, doch overtuigen zal hij mij niet, en ik beklaag hem omdat hij mij geen gelijk geeft." Waartoe zulk spel met tijd en woorden? Zelfs op ziclizelve vrij goed geformuleerde stellingen zijn nog niet geschikt tot grondslag voor een vruchtbaar debat. Immers men verstaat elkaar niet aangaande de elementen der stellingen zelf en begint dus reeds met misverstand. En behoudens den niet geringen eerbied dien wij koesteren voor den ijver met welken de leiders der kerkelijke partijen hetgeen zij voor «de waarheid" houden, propageeren, kunnen wij ons toch niet weer houden te beweren dat op geen enkel onderdeel van 't wijde gebied van kennen en weten, zoo met onbe stemde, op zichzelf niets zeggende uitdrukkingen en woorden wordt geschermd, als juist in den kring- waar, onder meer, ook de strijd om de school en over de school zich beweegt. Neem, om iets te noemen, de leus zelf: »Een school met den Bijbel." Die leus moest dan toch wel iets concreets heteekenen, iets objectiefs, iets waarvan men kan zeggen: zie, dat is het. En hoe verre is het daarvan af! Houdt men de leiders aan hun woord en zegt men «Dus, gij wilt inderdaad den Bijbel op de school, den geheelen Bijbel van de alfa tot de omega, zonder titel of jata uit te schiften onmiddellijk is het antwoord gereed, en we vingen het ook op uit den mond van den lieer Gerth van "Wijk, «dat men dat niet letterlijk moet nemen, dat men uit den Bijbel moet halen wat kinderkost is, de melk, de voor kinderen voedzame melk, niet naar een dwaze, maar naar een gezonde opvatting." Volkomen juist! Maar waar blijft nu de leus? Is 't nu nog eerlijk die leus der schare voor te houden als men toch zelf niet den Bijbel meent, maar datgene uit den Bijbel, wat men meent te kunnen gebruiken

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1882 | | pagina 1