Buitenlandscïi Overzicht.
Buitenland
Kunst, Wetenschap en Letteren
De heer Buys Ballot heeft in de bladen medegedeeld,
dat het geld benoodigd voor Nederlands deelneming
aan de instelling van internationale wetenschappelijke
stations in de poolstreken, er is en de zaak dus zal
doorgaan. Men herinnert zich dat de Regeering
f 30,000 heeft toegezegd, als door particulieren ook
nog f 30,000 werd bijeengebracht. Deze laatste som
heeft het comité voltallig gekregen en dus zal ook de
Regeering het hare doen. De heer Buys Ballot is nog
beleefd ten aanzien van 't Nederlandsch publiek, dat
de bijdragen gaftrouwens 't zal hem te zwaar gevallen
zijn om in stede van die tevredenheid, eenige ontevre
denheid of teleurstelling te doen blijken, dat wel, als
men 't zoo nemen wil, 't publiek geld heeft bij
elkaar gescharreld, maar dat toch de rechtstreeks
geïnteresseerden, n.l. de handelsmannen, zich zoo
tamelijk algemeen onbetuigd hebben gelaten, in dit
opzicht geheel in tegenstelling met hetgeen in 't buiten
land reeds sinds jaren gezien is. De Nederlandsche
li an delaren schijnen over 't algemeen iets te hebben
van Thomas: zij willen liever zien dan gelooven. Nu,
het spreekt van zelf dat voor f 60,000 geen aantal
ladingen ivoor, pelterijen en granen te halen zijn.
In den tijd van Barends en Heemskerk was dat
eenigszins anders, ofschoon ook toen de practische
resultaten van de voorgespiegelde negotie, den poétischen
kant van den tocht der Hollanders naar Nova-Zembla
zoo tamelijk in de schaduw zette, zoodat aan de thuis
komenden van dien merkwaardigen tocht na 't eerste
«welkom!" al dra gevraagd werd hoeveel pakken goed
ze nog wel hadden geborgen en teruggebracht.
De thans ontworpen expeditie tot vestiging van een
station te Dixonhaven op de Siberische kust en welker
uitvoering nu verzekerd is, heeft echter inzonderheid
een wetenschappelijk doel. Evenwel tracht de commissie
toch ook nog iemand te vinden die als lid den expeditie
meegaan wil en wiens speciale taak zal zijn, nasporingen
en waarnemingen te doen in het belang van den handel.
«Vijf personen zijn noodig", zegt dr. Buys Ballot,
om elkander voor het doen der magnetische en meteoro
logische waarnemingen, die het hoofddoel der onder
neming uitmaken, af te lossen. Daarnevens heeft ieder
zijn taak. Dr. Snellen zal de leiding toevertrouwd
worden, de zee-officier Lamie zal meer bijzonder voor
tijdsbepaling en plaatsopneming zorgen, de heer doc
torandus Ekama voor physische waarnemingen, een
medicus voor de gezondheid, een natuurhistoricus voor
de zoölogische, botanische, ethnologische waarnemingen
en voorwerpen, en indien wij iemand vinden kunnen
met de wenschen van den handel bekend, zal die aan
de belangen van dezen zijn aandacht wijden en, de
Yenissée opstoomende, handelsbetrekkingen trachten
aan te knoopen, en evenals Zweden en Denen en
Russen de rijke voortbrengselen van Siberië voor zijn
vaderland opsporen.
De kosten zijn op f 62,500 geraamd en dit geld
is er, ook na aftrek der reeds gemaakte kosten. Misschien
zal de zaak geldelijk nog meevallen, 't geen afhankelijk
is van den uitslag der onderhandelingen over den
aankoop van het stoomschip der expeditie.
De schilderij «La Peste a Tournay" van Louis Gallait
is door de Belgische Regeering aangekocht voor Tl 0,000
francs.
Rechtszaken.
Voor de arr.-rechtbank te Rotterdam is behandeld
de zaak van het spoorwegongeluk, dat op 3 Oct. j.l.
nabij het station aldaar plaats had. Beklaagden zijn
B. Broekhuizen, voorman en G. J. de With, onder
stationschef te Rotterdam. Een en twintig getuigen
waren gedagvaard.
Uit de akte van beschuldiging blijkt, dat de eerste
bekl., Broekhuizen, een hem door den tweeden bekl.
gegeven telegram uit Leiden, zonder nadenken of eenig
opzet, verzuimd heeft te laten lezen aan de betrokken
spoorwegbeambten, die het ten bewijze daarvan hadden
moeten teekenen, en dat hij zelfs verzuimde zich bij
den wisselwachter Rijsterborg te vervoegen, zoodat
diens wissel wegens een uit Haarlem ontvangen telegram
verkeerd stond. De tweede beklaagde, De With, heeft
op het zeggen van Broekhuizen, dat de spoorweg
beambten het in het telegram vermelde reeds wisten,
dat telegram in den zak gestoken, zonder zich te
vergewissen of Broekhuizen zich wel behoorlijk van de
opdracht had gekweten en of het telegram wel afge-
teekend was. Door dat niet te doen, bemerkte hij niet,
dat bepaaldelijk Rijsterborg door Broekhuizen niet
gewaarschuwd was geworden. Zij waren dus gezamenlijk
oorzaak van het gevaar, hetwelk zij hadden kunnen
en moeten voorzien, tengevolge waarvan twee reizigers
werden gedood en andere kwetsingen bekwamen, waar
van vier ernstig.
Bij het verhooren der getuigen bleek, dat een wegens
ziekte afwezig en een zekere Ophemert niet opgekomen
was. Tegen den laatste werd een boete van hoogstens
f 60 geëischt.
Eerst werd gehoord de getuige Van Veen, uit wiens
verklaring bleek, dat er bestaan had afwijking van
den gewonen loop van zaken en dat De With toen
voor de eerste maal ondervond, dat Broekhuizen niet
kon weten, dat de spoorweg-beambten van het telegram
wistenverder, dat De With geen verzuim gepleegd
had dooi' het telegram in den zak te steken, maar
Broekhuizen wel, door niet naar Rijsterborg te gaan.
De getuige Weerdensteijn (telegrafist) gaf een ver
klaring van wat er gesproken was tusschen de beide
beklaagden, betreffende de opdracht, en zeide, dat het
afteekenen van diensttelegrammen door de betrokken
beambten geen vereischte was.
De getuige Permaniiié (rangeerder) gaf een verhaal
van het gebeurde. Hij was van den rangeerden trein
afgesprongen; hij verklaart, dat Hensel, de machinist
van den goederentrein, alles gedaan had ter voorkoming
van het ongeluk.
De getuige Hensel (machinist van den goederentrein)
gaf een beschrijving van de botsing; hij droeg geen
kennis van de gewisselde telegrammen. De getuige Van
Veen schatte de materiëele schade op f 50,000. De
getuige Anemaet, wissel wachter, verklaarde, dat het
afteekenen der orders geen vereischte was. Getuige
Van Agteren ontkende gezegd te hebben, dat Rijsterborg
«het reeds wist" en houdt die ontkenning tegenover
den beklaagde vol. Getuige Rijsterborg verklaarde ook,
dat het afteekenen geen vereischte was. Hij ontving
geen boodschap en hoorde ook de belslagen niet.
De machinist Keijzer, de stoker v. Oort, do hoofd
conducteur Van Rossem en de conducteur v. Kolderen,
die allen op den personentrein dienst deden, leggen
de gelijkluidende verklaring af, niet te hebben opge
merkt, dat de trein op een verkeerd spoor liep door
het verkeerde sein van Rijsterborg. Zij lichten het
ongeval nader toe. Mes, Weeser en v. Emmerik geven
verklaringen omtrent hun kwetsuren en verpleging in
het ziekenhuis. De doctoren Meindersma en Van Loon
verklaren, dat het overlijden der gedooden aan het
spoorwegongeluk is te wijten. Kalemink, Ophemert en
De Jong hebben de lijken gezien. De stationschef Van
Son geeft inlichtingen omtrent den werkkring der
beide beklaagden en roemt beiden als ijverige beambten.
De With was gedekt door het antwoord van Broekhuizen,
dat alles in orde was, en behoefde het telegram niet
in te zienook was de afteekening niet noodig. Broek
huizen heeft het verzuim gepleegd.
Nadat van Son was gehoord, werd het getuigen
verhoor gesloten. Beklaagde De With ontkende schuld;
Broekhuizen zeide, vertrouwd te hebben op anderen,
gelijk de With had vertrouwd op hem. Het Openbaar
Ministerie eischte, in aanmerking nemende het loffelijk
getuigenis, voor beide beklaagden het minimum straf,
nl. voor Broekhuizen drie maanden en voor De With
45 dagen celstraf. De uitspraak is bepaald op a.s.
Dinsdag.
De zonderlinge, onbesuisde redevoeringen van den
Russischen generaal Skobeleff hebben verbazend veel
sensatie teweeggebracht. Een paar dagen heeft de
politieke pers van de Seine tot de Newa en den Theems
het er druk over gehad; 'twas de groote gebeurtenis
van den dag. In de verbeelding zag men reeds de
Russische, Duitsche en Oostenrijksche adelaren en den
Franschen ex-adelaar tot een wereldstrijd optrekken,
gereed om elkaar te verscheuren.
Zoo'n vaart zal 't niet loopen, al blijft ook een
uitval als die van Skobeleff een teeken des tijds.
Van veel kanten zijn die woorden reeds gecommen
tarieerd, zij zijn ook van officieusen kant in Rusland
eenigszins ingetrokken, althans teruggebracht tot een
particulier gevoelen, waarvoor de Russische Regeering
natuurlijk niet kan aangesproken worden.
Niettemin hebben zij onmiskenbaar een bepaald
effect gehad en vermoedelijk hadden zij ook wel ten
doel de aandacht weder eens te vestigen op het Pan-
Slavisme, als een gistend element, allesbehalve zoet
harmoniëerend met het Germaansche.
In het door Skobeleff gezegde ligt ondertusschen
ook wel eenige waarheid. Iemand die niet volslagen
gek is, zal zelden iets zeggen waar niet iets waars in
te vinden is, al deugden ook grond en gevolgtrekking niet.
Inderdaad Skobeleff heeft gelijk als hij zegt cheznous
nous me sommes pas chez nous (Thuis zijn we toch
niet thuis). De Duitsche invloed is in alle opzichten
verbazend groot en machtig in Rusland. Niet juist
de invloed van het Duitsche Rijk of van de Duitsche
politiekmaar van het Duitsche element onder de
Russische bevolking. Geen volk verkeert in zedelijken
en materiëelen zin zoo zeer onder den invloed van een
vreemd element als het Russische.
Van de dagen van Peter I af is de invloed van het
Duitsche element steeds toegenomen.
Maar Skobeleff is hoogst onbillijk als hij zich daar
over in zulke schampere woorden beklaagt. Wat zou
Rusland thans zijn, zoo niet de Duitsche geest en de
Duitsche talenten sinds anderhalve eeuw aan zijn ont
wikkeling en beschaving hadden medegewerkt, ja deze
grootendeels hadden bewerkt?
Noemt men namen van beteekenis in de Russische
geschiedenis, reeds de klank wijst 't uit dat het meest
namen zijn van Duitschers of van mannen van Duitsche
afkomst. Dat is zelfs het geval met de generaals en
grootste staatslieden.
Zonder het Duitsche element was de Russische natie
nu vermoedelijk nog 't geen zij vóór tien en nog voor
twee eeuwen was, een mengeling van woeste horden
halve wilden.
Het is niet dankbaar van Skobeleff, 't Duitsche
element nu te willen uitwerpen, daar Rusland daaraan
toch zooveel, schier alles verplicht is.
Onder de verschoonende verklaringen, waartoe het
te Petersburg en Parijs door den generaal gesprokene
heeft geleid, is ook deze, dat hij een zeer ijdel man
is, die gaarne van zich doet spreken, die steeds vol
is van zijn stoute krijgsbedrijven in den jongsten oorlog
tegen de Turken en die wel een goed soldaat, maar
een zeer onnoozel diplomaat is. Nu, dat schijnt wel
eenigszins het geval te zijn; doch dit weerhoudt ons
niet aan te nemen, dat hij wel degelijk vooraf be
paalde pillen heeft ingekregen, om zoo eens iets te
zeggen, zoo eens een balletje op te werpen.
De jammerlijke inwendige toestanden van 't groote
Slaven-rijk schijnen te moeten worden bezworen door
allerlei afleidingen. Zoo heeft men de jodenvervolging
gehad, nu heeft men de reclame op de markt van
Europeesche politiek. In het voorbijgaan wordt daar
mede ook de aandacht van Engeland ietwat afgeleid
van de steeds voortschrijdende veroveringszucht van
Rusland in Azië, waar de Russische kolonnes alreeds
de grenzen van Afghanistan en Perzië dicht gevor
derd zijn.
En juist hierin ligt zulk een schreeuwende onbillijk
heid van Skobeleff en van hen die hem laten klappen,
dat hij den Duitscher «slokop" noemt en spreekt van
Drang nach Ostendie de Germanen zou bewegen,
terwijl toch de Russen zelf steeds voortgaan met de
Aziatische volksstammen te onderwerpen en dieper
door te dringen in het Oosten.
In een ander opzicht laat Rusland ook nog van zich
spreken. Uit St. Petersburg bericht men n.l., dat de
aartsbisschop van Moskou een eigenhandigen brief tot
keizer Alexander zou hebben gericht, om dezen te
wijzen op zijn plichten als Czaar, n.l. dat bet meer
dan tijd is, dat hij zich laat kronen, zich aan het
volk vertoont, kortom, dat hij een zichtbaar vorst zij
en niet een geheimzinnig spook, dat zich verschuilt
in zijn paleis.
Men verhaalt dat de Czaar zeer boos op den kerk
vorst is geworden wegens diens stoute taal. Wij laten
nu aan zijn plaats of onder de drijfveeren, die den
bisschop hebben bewogen, ook niet clericale drift loopt,
maar anders heeft de man wel gelijk. Czaar Alexan
der III dient zijn land en zijn dynastie niet goed met
weg te schuilen. Hij weet genoegzaam uit de historie
van zijn land, dat Czaar te wezen niet in alle opzichten
een benijdenswaardig voorrecht isde meesten zijner
voorgangers zijn niet op hun bed gestorvenmaar dat
is nu eenmaal zoo en de autocratie dient ook haar
lastige zijde wel te hebben; dat is een soort van
tegengif of correctief. Wil hij 't een, dan dient hij
ook 't andere te aanvaardenwie Czaar aller Russen
wil zijn, moet ook den strijd des levens op zijn manier
aandurven, of hij is niets.
De voorgenomen Spaansche kruistocht naar Rome
is afgekommandeerd. Nadat de Paus, zeer verstandig,
had te kennen gegeven, dat hij geen hoop Carlisten
te Rome wenschte te zien, en dat, als de Spaansche
geloovigen naarRome wilden komenzij dit wel
konden doen, doch enkel als Katholieken en niet als
staatkundige partijgangers, is het raar er af gegaan,
en nu is de geheele onderneming opgegeven.
Het Engelsche Parlement vertoont nog gedurig het
erbarmelijk schouwspel met Bradlaugh. Dien man
willen de andere parlementsleden nu eenmaal niet in
hun midden hebben. Hij zal den strijd eindelijk moeten
opgeven, doch verwonderlijk zou het zijn als 't oude
wijven parlement, dat tegenwoordig Engeland regeert,
niet op een goeden dag met lastiger individu's te doen
kreeg dan Bradlaugh er een is.
Oostenrijk zit met zijn Slaven in de maag en Rusland
stookt die Slaven op. Voor Oostenrijk is 't een moeielijk
geval. Naar gelang de bestanddeelen van die monarchie
meer uiteenloopend geworden zijn, is de innerlijke kracht
gebroken. Wat thans nog zoo ongeveer een Oostenrijksche
nationaliteit vertegenwoordigt, is het Duitsche element,
en dit dnrft voorzichtigheidshalve zich niet te doen
gelden.
In Frankrijk is 't stildaar zoekt men waar de
verchristelijkt millioenen toch wel mogen gebleven zijn.
Engeland.
Uit de consulaire rapporten over de Jodenvervolging
in Rusland, die thans bekend zijn geworden, blijkt,
dat enkele berichten van mishandeling overdreven
zijn, doch dat het plunderen en vernielen niet erger