aan de zorg van het bestuur toe te vertrouwen. Aan
andere commissiën of instellingen worden soms ook
duizenden toevertrouwd. Er schijnt vrees te bestaan
dat er met het geld te ruim zou kunnen worden
omgesprongen, doch het bestuur zal moeite genoeg
hebben om den cursus te doen afloopen.
De heer van Manen heeft geen wantrouwen tegen
de bestuurders der school. Mocht iemand dien indruk
hebben verkregen uit het door hem gesprokene, dan
was die opvatting onjuist, daar hij het bestuur hoog
acht, doch hij is uitgegaan van de regelen en eischen
eener goede administratie.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het tweede gedeelte van het voorstel van Burgem.
en Weth. wordt aangenomen met 8 stemmen tegen 5.
Tegen stemden de II.H. S. J. Ochtman, van Manen,
Goemans, Moens en YV. A. Ochtman.
Bij het derde gedeelte van het voorstel van Burgem.
en Weth., gebaseerd op het verzoek van Mej, Keiler
om haar tractement te mogen behouden, wordt door
Burgem. en Weth. overgenomen eene wijziging door
den heer van Manen voorgesteld, dat de belooning
wordt toegekend aan de tegenwoordige oudste onder
wijzeres.
Dit gedeelte van het voorstel wordt daarop aange
nomen met 12 stemmen tegen '1, die van den heer Moens.
Thans is aan de orde, het verzoek van de Vereeni-
ging »de Ambachtsschool" alhier, om voor een op te
richten ambachtsschool eene subsidie uit de gemeente
kas te bekomen van f 300.
Door Burgem. en Weth. is hieromtrent te kennen
gegeven, dat zij geen termen hebben gevonden om
den Raad voor te stellen op het verzoek gunstig te
beschikken, waarom zij voorstellen het te wijzen van
de hand.
De heer W. A. Ochtman heeft met verwondering
van het advies van Burgem. en Weth. kennis genomen.
Met het oog op de vele uitgaven die worden gedaan
om het lager- en middelbaar onderwijs naar de
eischen des tijds in te richten, had hij gehoopt dat
de Vereeniging in hare pogingen zou worden gesteund
en deze kleine bijdrage worden verleend. De Raad
heeft eerst een lokaal aan de Vereeniging in gebruik
gegeven en nu zou het in werking komen der school
worden belet. Als men de uitkomsten in de naburige
gemeente Goes nagaat, komt men tot de overtuiging,
dat de oprichting eener Ambachtsschool hier geene
onmogelijke zaak is. De jonge lieden leeren daar hun
vak grondig verstaan en worden gevormd tot bruik
bare ambachtslieden. Hetzelfde beoogt de Vereeniging
ook hier. Nu is het wel onzeker of men even goed
slagen zal, maar men kan de proef nemen. Hij stelt
daarom voor, liet voorstel van Burgem. en Weth.
niet aan te nemen, doch tot wederopzeggengs toe
eene subsidie van f 300 te verleenen.
De heer Zuurdeeg is het eens met den heer Ochtman.
Hij acht het een gelukkig verschijnsel, dat een
aanzienlijk deel der burgerij het onderwijs tracht te
completeeren door de oprichting eener ambachtsschool
en als hij nu nagaat dat de Gemeenteraad niets anders
dan de lasthebber der burgerij is, zou hij zich bijna
bezwaard gevoelen het verzoek te weigeren. Hij gelooft
dat eene ambachtsschool zeer nuttig is, daar het de
ambachtslieden veelal aan geregeld onderwijs ontbreekt.
Door geheel Europa bestaat een streven om den
ambachtsstand te verheffen en haar bestaan te
verbeteren.
De heer Boeije zegt, dat Burgem. en Weth. het
nut van zulk eene school niet ontkennen, maar
dat zij de levensvatbaarheid daarvan in deze gemeente
niet inzien. Een zeker nut zou de school zeker hebben,
doch zal dit beantwoorden aan het te brengen offer?
Men moet voorzichtig zijn in het navolgen van andere
gemeenten. Goes gaat vooruit, Zierikzee achteruit.
De ambachtslieden gaan van hier veelal naar Holland
om de betere verdiensten.
Als Spreker het verslag van de ambachtsschool te
Goes nagaat, komt hij tot de overtuiging dat die
school ook achteruit gaat, daar er reeds gebroken is
met het beginsel om alleen leerlingen op te nemen
die de Burgeravondschool bezoeken.
Nu is er dus het bewijs, dat de school te Goes achter
uit gaat; het is daarom beter hier deze zaak voor
een enkelen leerling niet in het leven te roepenlater
zou men er waarschijnlijk toch toe komen om de
subsidie te schrappen, omdat het nut niet opweegt
tegen de uitgaven.
De heer van Manen meent, dat het met het oog
op de groote uitgaven, die voor het onderwijs worden
gedaan plicht is, zuinigheid te betrachten. Het heeft
zijne aandacht getroffen, dat er nog al veel geld voor
de oprichting der school noodig is, en het is hem
niet duidelijk waarom. Moeten de onderwijzers bezoldigd
worden Hij heeft er ook bezwaar in dat de Vereeniging
de school toegankelijk wil stellen voor jongens uit de
Provincie, als de gemeente subsidie geeft.
De heer Goemans is het eens met de heeren Boeije
en van Manen. Waarschijnlijk moet het geld dienen
voor een onderwijzer, doch Spr. zou niet weten wie
men hier als geschikt onderwijzer nemen moet. Na
tuurlijk moet men niemand nemen die zelf zijn vak
half verstaat. Hij weet dus niet waarvoor al het geld
noodig is.
De heer W. A. Ochtman beantwoordt het gesprokene
van den heer Boeije, ten opzichte van de school te
Goes. De redenen dat daar leerlingen zijn aangenomen
die de Burgeravondschool niet bezochten, zijn, dat in
Juni 5 jongens zich aanmeldden, die geen leerlingen
van de Burgeravondschool waren, en deze zijn toegelaten
op voorwaarde, dat zij in September zouden slagen
in het examen voor die school en anders zouden worden
verwijderd. Drie daarvan zijn geslaagd en twee ver
wijderd, terwijl vijf aanvragen om plaatsing zijn af
gewezen bij gebrek aan ruimte. Wat betreft hetgeen
de heer Goemans zegt, dat er geen geschikt onder
wijzer zou te vind- n zijn, moet Spr. opmerken, dat
hij dit brevet van onbekwaamheid aan de ambachts
lieden uitgereikt, niet gaarne onderschrijven zou, doch
het bestuur zal toezien een bekwaam onderwijzer aan
te stellen. Het bestuur zal toch zuinig genoeg moeten
zijn om met hare fondsen toe te komen. De leeraar
zal natuurlijk beloond moeten wordendaarom is het
met f 300 niet geho'pen, maar het stelt zich voor,
evenals Goes, subsidie van de Provincie te vragen en,
daarom moet ook de school voor jongens uit de
Provincie toegankelijk zijn.
De heer S. J. Ochtman heeft het verslag over de
ambachtsschool te Goes niet gelezen, doch moet op
merken dat in den vorigen winter de oprichter dier
school hier geweest is, om daaromtrent mededeelingen
te doen, om tot de oprichting eener school hier
te geraken. Deze zou dit niet hebben gedaan als de
school te Goes slecht was. Spr. moet verder nog wijzen
op het feit, dat een groot deel der burgerij het nut
niet in twijfel trekt, daar door een SOtal ingezetenen
eene jaarlijksche bijdrage van f 2,50 is toegezegd,
terwijl ook de afdeeling «Zierikzee" der Maatschappij
ter bevordering van Nijvn-heid eene subsidie heeft
toegezegd en een leeraar der Hoogere Burgerschool
lezingen heeft gehouden, waarvan de entrée-gelden
aan de Vereeniging kwamen.
De heer van Manen merkt op, dat, nu uit de dis-
cussiën blijkt dat door paticuliere bijdragen de
fondsen der Vereeniging in zulk een bloeienden staat
verkeeren, het onnoodig zal zijn eene subsidie van de
gemeente te verleenen.
Het voorstel van Burgem. en Weth., om het verzoek
te wijzen van de hand, komt in stemming.
De heer Houwer deelt mede, dat hij bij het voorstel
van Burgem. en Weth. de minderheid uitmaakte.
Het voorstel wordt aangenomen met 7 stemmen
tegen 6.
Tegen stemden de H.H. Zuurdeeg, W. A. Ochtman,
Houwer, de Looze, S. J. Ochtman en Moolenburgh.
De Voorzitter brengt in behandeling het verzoek
van den heer D. Q. Mulock Houwer, om vergoeding
door de gemeente van f 205, wegens geraamde schade
toegebracht door den storm van '14 Oct. 1.1. aan den
Oosthavendijk, door welken storm de adressant, die
de verzwaring van dien dijk voor zijne rekening heeft,
bovendien aanzienlijke kosten boven de raming had,
om den dijk overeenkomstig de bepaalde voorwaarden
op te leveren.
Burgem. en Weth. stellen voor, op dit verzoek af
wijzend te beschikken.
De heer Boeije verwacht, op grond van de zoo
even gevoerde beraadslagingen, eene motie om ten
aanzien dezer zaak over te gaan tot de orde van den
dag. Den 29 Juni is een verzoek van den adressant
behandeld om eenige gronden te koopenlater is hij
daarop teruggekomen en heeft de Raad zijn besluit
gewijzigd. Nu onlangs heeft hij schadevergoeding
gevraagd, die geweigerd is, en nu komt hij er weder
op terug. Als Sprekers naam in het verzoek niet
was genoemd, zou hij stellig die motie voorstellen,
om het prestige van den Raad. De adressant ver
onderstelt, dat zijn verzoek vroeger is afgewezen op
gronden door Spr. aangevoerd. Als dit zoo is, dan
heeft de Raad die gronden gedeeld en was dit toen
het geval, dan zal dit ook zeker nu weder het
geval zijn.
In de vergadering van 6 December 1.1. heeft Spr.
aangetoond, dat de adressant geen recht op schade
vergoeding had en dat ook de billijkheid niet meebrengt
die te verleenen, terwijl hij ook de juistheid der cijfers
heeft betwist. Den 5 Augustus zijn adress. de gronden
afgestaan en al is nu de goedkeuring later verleend,
dan werkt de handeling tot dien tijd terug, hetgeen
blijkt uit de artt. 1297 en 1300 B. W. Als de zaak
was verminderd had hij er van kunnen afzien. Spr.
blijft er dus bij, dat de adressant zijn recht zwak
gevoelt en daarom de billijkheid vooropstelt.
De adressant beroept zich ook op eene onwaarheid
omtrent de opneming der schade. Het kan hem niet
ontgaan zijn, dat het Dagelijksch Bestuur niet voor
nemens was de schade te doen opnemen. Hij zelf
heeft verzocht iemand aan te wijzen, omdat de op
neming alleen van zijnentwege weinig grond had
het Dagel. Bestuur heeft dit toen aan den gemeente
bouwmeester verzocht, doch zich van elke verdere
handeling onthouden en heeft evenmin van het toe
gezonden bestek nota genomen, omdat het meende
er niets mede te maken te hebben.
Spr. meent, dat rechtens de schade voor den adressant
is en er geen reden bestaat om die op grond van
billijkheid voor de gemeente te nemen, die zelf zooveel
schade heeft geleden, en de Raad heeft den 6 December
dit gevoelen gedeeld.
Hij treedt daarop in bijzonderheden over de bere
kening der schade en komt tot de slotsom dat de
meening van den heer Houwer te dien opzichte onjuist
is. In het gunstigste geval, als alles werd toegegeven,
zou die f '180 bedragen.
Hij wijst er verder op, dat de gemeente den heer
Houwer f 200 heeft toegekend voor tegemoetkoming
in de kosten der buitenverdediging, waarvan oorspron
kelijk geen sprake was en waarop deze zelf niet
gerekend had, hetgeen een bewijs genoeg is, dat de
gemeente hem royaal heeft behandeld.
Spr. zou het jammer vinden als de Raad nog op
de zaak terugkwam en vraagt, nu de heer Houwer
zijn adres eindigt met eerbiedig te verzoeken, wat er
in dat geval van dien eerbied over zou blijven.
De heer Moens meent, dat het hier eene dergelijke
zaak geldt als daareven en stelt daarop de volgende
motie voor: «De Raad, gezien het request van den heer
D. Q. Mulock Houwer en het voorstel dienaangaande
door Burgem. en Weth.gelet op zijne vroegere
beschikking, gaat over tot de orde van den dag."
De heer van Manen bestrijdt deze motie. Het is
hier niet hetzelfde als met de brei- en naaischool.
In de vergadering van 6 Dec. is deze zaak slechts
kortelings door den Wethouder Boeije besproken.
De heer Boeije wederspreekt den heer van Manen.
Als in de bedoelde vergadering niemand anders dan
hij heeft gesproken, was het stellig omdat ieder vol
doende ingelicht was. Spr. vraagt dan ook wat op
den duur van dergelijke handelwijzen komen moet en
merkt nog op, dat het bedrag waarover de kwestie
loopt, voor den adressant van weinig belang is.
De motie van den heer Moens wordt daarop in
stemming gebracht.
De heer Houwer onthoudt zich van stemming,
wegens bloedverwantschap met den verzoeker.
"Vóór de motie stemden de H.H. Boeije, Moolenburgh,
Schneiders, van Kinschot, Zuurdeeg en Moens.
Tegen de H.H. W. A. Ochtman, de Looze, S. J.
Ochtman, van Manen, Goemans en de Crane.
De stemmen alzoo stakende, wordt de motie wegens
de voltalligheid der vergadering, geacht verworpen
te zijn.
De heer de Looze vraagt daarop, of men den heer
Houwer zou hebben kunnen verplichten een geheel
nieuwen dijk te leggen, wanneer die door den storm
totaal was weggeslagen. Spr. meent neen, en betwijfelt
daarom of hij ook deze schade behoort te dragen.
De heer van Manen moet opkomen tegen het
gesprokene door den heer Boeije. In de vergadering
van 6 December is de zaak weinig besproken. Spr.
schaamt er zich niet voor als hij erkennen moet,
vroeger te hebben gedwaald. Hij had toen een ander
inzicht in de zaak, en werd daartoe gebracht door
de toelichting van den Wethouder Boeije, die die
evenwel niet heeft gegeven om den Raad te misleiden.
De heer de Looze heeft echter, hoewel geen rechts
geleerde, de zaak van den juisten kant bezien.
Wat de heer Boeije van de opschortende voorwaarde
gezegd heeft, is hier niet toepasselijk. De gemeente
toch heeft de gronden en het ringdijkje verkocht, o. a.
onder voorwaarde, dat de adressant de Oosthavendijk
tot een zeekeerenden dijk moest maken, als hij dat
ringdijkje slechtte. Als nu de heer Houwer daarmede
wachtte tot na den storm, kwam de schade voor
rekening der gemeente. Indien de adressant de ge
meente had gesommeerd om den dijk in den oor-
spronkelijken toestand op te leveren, alvorens hij het
dijkje ging slechten, zou de gemeente hebben moeten
toegeven. Dit is de zaak, doch de vorige keer kreeg
Spr. den indruk alsof er volgens het contract op den
adressant een onderhoudsplicht rustte.
Na hierover uit het oogpunt van recht nog nader
uitvoerig in bijzonderheden te zijn getreden, zegt Spr.
dat men ook de billijkheid niet uit het oog mag
verliezen.
In het contract is aan den heer Houwer eene tege
moetkoming toegezegd van f 200 niet als een geschenk
maar omdat dit billijk werd geacht, daar de stad anders
zelf die uitgaaf moest doen, en zou men nu niet
mogen vragen hoeveel schade hij geleden heeft?
De tweede reden van billijkheid is, dat hij de schade
niet heeft kunnen voorzien en in zulke gevallen wordt
door het Rijk, de provinciën en de gemeenten, o. a.
bij aannemingen, steeds tegemoetkoming verleend.
In de derde plaats meent hij, dat de gemeente zich
niet mag verrijken ten nadeele van den adressant.
Wat dit betreft beroept Spr. zich op een brief van
den gemeentebouwmeester, waaruit blijkt dat de gemeente
door de vernieuwing in de eerste jaren minder onder
houdskosten zal hebben. Ontloopt dus de gemeente
de schade niet, dan komt zij toch in beteren toestand.