ZIERMZEESCHE COURANT. voor het irrondis- seauent Zierihee. 1881. No. 85. Zaterdag 29 October. 84ste jaargang. NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD Feuilleton. loordaanslagen een ziekte? Schetsen uit de werken van Emile Zola. Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJ1)AG avond, uitgezonderd op FEESTDAGEN. Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1,- Afzonderlijke nomraers 5 cent, met Bijblad 10 cent. PRIJS DEll ADVERTENTIËN: Per gewonen regel 10 cent. Huwelijke-, Geboorte- en Doodberichten van 16 regels 60 cent. Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contant betaald, 25 cl. Alle stukken, <le redactie betreffende, gelieve me» uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever H. LAKMJ1AR. (Slot.) Op de oude ervaring afgaande, dat de groote moot'deuaavs iu deu regel door anderen gezonden of voor geld omgekocht waren, vangt men bij voorkomende gelegenheden nog steeds 't onder zoek aan met de veronderstelling dat er mede plichtigen zijn, dat dus de man niet uit zich zeiven gekomen, maar gestuurd is. Bij herhaling is dan al gebleken, dat er geen zender te vinden was cn hoogst waarschijnlijk niet bestond. Wel wat al te lichtvaardig is men daardoor tot een geheel andere methode overgeslagen niet na rijpe ervaring en onderzoek over gegaan n.l. tot de veronderstelling, dat de man wel gek moest zijn. Het is bijna alsof er tnsscben een omgekoebten sluipmoordenaar en een krankzinnige niet nog vrij wat andere personen knnuen bestaan, in staat om tot bet gruwelijk uiterste van moord te vervallen uit eigen initiatief. Dit is toch werkelijk het geval, en het is lichtvaardig, zoo maar aan te nemen dat een moordenaar wel krankzinnig moet zijn als hij niet een werktuig van anderen is. Zoo blijft er geen plaats voor het handelen uit eigen overtuiging, dat toch inderdaad in de nieuwere tijden menigvuldiger is voorgekomen, dan het handelen als werktuig. Het is onvoor zichtig zoo terstond aan krankzinnigheid te denken; daar er tocli zooveel aanleidingen bestaan om het persoonlijk initiatief wakker te maken. In onzen tijd zelfs veel meer dan vroeger. En dat wel hoofdzakelijk om drie redenen: de groote publiciteit die tegenwoordig bestaat, de onbekookte wijze waarop allerlei theorieën op zedelijk, maatschappelijk en staat kundig gebied gevulgariseerd worden, en de kwaadaardige wijze, waarop de polemiek wordt gedreven, inzonderheid op kerkelijk, maar toch ook op staatkundig en sociaal gebied. De ijverige tractaatjes-zaaiers en de vrome volks menners hebben indirect veel meer op bum verantwoording dan men wel zou denken; bet- zelfde geldt ten opzichte van vele onverstandig ijverende radicalen op staatkundig gebied en van de apostelen van 't socialisme in zijn ouder scheiden uitingen. Hypothesen, persoonlijke meeningen, hersenschimmen, punten van partij programma's worden der onbevoegde menigte voorgehouden en bezworen als ouomstootelijke goddelijke waarheden. De kerkelijke drijvers treden liefst op als organen Gods, als sprekende cn handeleude op goddelijk gezag en met een mandaat uit hooger sfeer. In den drift van den partijstrijd wordt de tegenpartij op de meest overdreven wijze ver dacht gemaakt, beschuldigd van al wat leelijk is, beticht van de oneerlijkste en snoodste be doelingen, gebrandmerkt als een vijand van God en als een duivel in menschengedaante. 't Is of er geen eerlijkheid van overtuiging bij de tegenpartij kan bestaan, of eigen dwaling onmogelijk is. Omdat iemand niet precies zoo denkt of doet of gaat als een ander, die bij geval een drijver is een eerlijke of een belangzuchtige dit is betzelfde in deze wordt hij gescholden en bij den grooten hoop der onbevoegden verdacht en gebaat gemaakt. Hoe licht wordt er nu onder dien grooten hoop één gevonden, die de hyperbolen letterlijk opvat en die gaat wanen een verdienstelijk werk te doen met het eerst den steen op te nemen. Zoo één behoeft juist niet gek te zijn: als bij maar wat consequent is en ietwat een man van de daad. Indirect is op deze wijze door de partijdrijvers ontzeltend veel kwaad gesticht. Eu de groote algemeeue publiciteit onzer dagen verspreidt die verdachtmakingen en overdreven besehul digingen zoo gemakkelijk door heel de maat schappij. Tal van gevallen van lijdelijk verzet, ja van daadwerkelijken tegenstand tegen do wettige macht zijn in de jongste jaren voor gekomen, die wij meenen dat nergens anders hun oorsprong in vonden, dan in dat indirect opzetten en ophitsenin dat verblinden en ver leiden van „de schare die de wet niet kent." Wat is er b.v. niet gebeurd bij gelegenheid van bet beruchte volkspetitionnement, bij de agitatie tegen de vaccine, in den strijd door middel van 't domme leekendom tegou de moderne richting! Tusscben den zwijgenden staat van verzet der groote menigte en bet snoode initiatief vau één enkelen uit de schare is de schrede waarlijk niet wijd. In het radicale kamp heerscht hetzelfde kwaad. En het is niet te ontkennen dat onbekookt socialisme, nihilisme, communisme en allerlei radicalisme meer, door de schromelijke over drijving en onbillijkheid die er plaats hebben, allicht helden uit den treuren kunnen doen opstaan, verblinden, die de holle theorieën der kraaiers als ernst opnemen cn zich geroepen gaan achten tot groote daden, die toch niets dan misdaden zijn. Zoo zijn de treurige figuren van een Hödel, een Nobeling, een Beresowsky, misschien van een Guittean te verklaren. Nu Garfield bezweken is en 't Amerikaansebe volk zijn eigen schande beseft, nu wordt al gemeen gejammerd over den dood van den president, den edelen, braven, rechtschapen man; maar hoe was 't vóór de verkiezing van Garfield? Was 't toen niet alsof twee partijen van schelmen met elkander vochten om uit te maken welke van twee aartsschelmen de opperste van allen zon zijn De partij drijvers hebben elkaar wederzijds maandenlang veel meer verwelen en ten laste gelegd dan door één geweerschot zou te boeten geweest zijn, als 't alles waar was geweest. Maar men vermoedde vast niet dat het zulk een vaart zou loopen. Het gemakkelijkst is nu wel dat men zegt; Guilteau is gek; maar 't is zeer de vraag of hij wel zooveel gekker is dan het gros zijner partijgenooten, voor wie de ver kiezing van Garfield toch zeker een groote teleurstelling is geweest. „IA CONftUÊTE DE PLASSANS». (De verovering van Piassan s) XV. Toen bezon hij zich en daalde in den kelder af, waaruit hij al wat brandbaar was boven bracht: brandhout, spaanders, al den wintervoorraad. Bij elk pak ranken en rijs dat hij netjes gerangschikt had, was hij al meer ia zijn schik. Toen bracht hij ook brandstof iu de benedenkamers, legde een hoop in de vestibu.e, een anderen in de keuken. Eindelijk legde bij de meubels ook omver op de hoopen. Een uur bad hij slechts noodig gehad voor dat zware werk. Bp de kousen loopende met zijn vrachten, had hij alles zoo stil gedaan, dat hij geen enkel stuk hout te bard had laten vallen. Hij scheen met een nieuw leven bezield te zijn en met een buitengewone logica van bewegingen. In ziju idee fixe was hij zeer sterk en zeer verstandig. Toen alles gereed was, genoot hij een oogenblik bet werk zijner banden. Hij ging van hoop tot hoop, verschikte nog het een en ander en wreef zich in de handen van zelfvoldoening. Daar er een paar stukkeu steenkool de trap afgerold waren, veegde hij zorgvuldig het vuil van de treden. Zoo voltooide hij zijn inspectie, als een zorgzaam burger, die zijn zaakjes netjes en behoorlijk overdacht wil gedaan hebben. Langzamer hand geraakte hij door zijn piet weer van de wijs; hij bukte, kroop weer op handen en voeten, blazende met een verschrikkelijk gesnuif van vreugd. Toen nam hij een spaan en ging de hoopen aan steken. Hij begon met de hoopen op het terras onder de ramen. Met een sprong was hij weer in huis en stak de hoopen aan in den salon, de eetzaal, de keuken, de vestibule. Toen naar boven springende, wierp hij brandende spaanders en ranken op de hoopen voor de deuren van de Trouches en de Faujas. De klimmende razernij deed hem sidderen, de heldere gloed van den brand maakte hem geheel en al dol. Tweemaal gitig hij nog weer naar beneden, met ver vaarlijke sprongen, schier buitelende door den dikken rook om overal het vuur nog meer aan te wakkeren. Bij het gezicht van de vlammen, die al reeds langs de plafonds der kamers lekten, ging hij nu en dan even zitten om het te bewonderen en dan klapte hij zoo hard hij kon in de handen. Ondertnsschen ronkte het huis als een kachel die te vol gestopt i9. De brand barstte op alle punten tegelijk nit, met een geweld, dat de zolders er van scheurden. De dolle klom weer naar boven te midden van het vuur, de haren geblakerd, de kleederen ver schroeid. Hij posteerde zicli op de tweede verdieping, op de vuisten neergehurkt, 't hoofd vooruit gestoken en brullende als een beest. Zoo bewaakte hij den uit gang en verloor de deur van den priester niet uit het oog. Ovide! Ovide! riep een vreeselijke stem. Achter in de gang ging plotseling de deur van de kamer van mevrouw Faujas open <n dadelijk sloeg de vlam als door den storm gedreven daar binnen. I)e oude vrouw verscheen te midden van 't vuur. Met de handen vooruit wiep zij de vlammende takken op zijde, sprong de gang in, schopte en trapte het bran dende hout op zijde dat de deur van de kamer baars zoons versperde, dien zij voortging te roepen. De dolle zat geheel in elkaar gehurkt, met vurige oogen te weeklagen. Wacht op me, ga niet het raam uit, riep zij, op de deur kloppende. Zij moest deze intrappen; de brandende deur bezweek spoedig. Zij keerde weer terug, haar zoon in de armen houdende. Hij had nog den tijd genomen zijn soutane aan te doen; hij stikte schier van den'rook. Hoor, Ovide, ik zal je dragen, zeide zij met krachtige ruwe stem. Houd je vast aan mijn schouders aan mijn haren, als je denkt te vallen, kom, ik zal je er wel uit krijgen. Zij nam hem op als een kind, en die verheven moeder, die oude boerin, vol toewijding tot den dood

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1881 | | pagina 1