ZIERIKZEESCHE OK H A M
voor het irrondis-
sement Zierikzee.
1881. No. 84. Woensdag 26 October. 84ste jaargang.
NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD
Feuilleton.
Moordaanslagen een ziekte?
Schetsen uit de werken van Emile Zola.
Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond,
uitgezonderd op FEESTDAGEN.
Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1,-
Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent.
PRIJS DER AD VERTENTIËN:
Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-,, Geboorte-
en Doodberichten van 16 regels 60 cent.
Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contantbetaald, 25 cl.
Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterliik eén dag voor de nitgave in te zenden aan den uitgever lï. LAKEAMAiV
Het is niet te ontkennen, dat onze tijd op
treurige wijze rijk is aan moordaanslagen op
vorsten of andere voorname door kun positie
in 't oog vallende personen. Wij hebben ze
beleefd, die gemunt waren op den keizer van
Duitsehland, op dien van Rusland, op de koningen
van Italië en Spanje, op de koningin van En
geland, op den president der groote Noord-
Amerikaansehe Unie, thans weder op Gambetta.
Eenige jaren teruggaande herinneren wij ons
de aanslagen op Napoleon III, waarvan één
die tevens den keizer van Rusland gold, den
dood van Abraui Lincoln, en zooveel andere
aanslagen, die ten doel hadden op gewelddadige
wijze het leven af te snijden van grooten en
machtigen der aarde.
Het zou al zeer bekrompen en geheel onbillijk
zijn, te beweren, dat al die moordaanslagen
iets eigenaardigs zijn van dezen nieuweren
tijd, of een vrucht der zoogenaamde moderne
beschaving of moderne wereldbeschouwing.
Dit wordt door oppervlakkigen en onwetenden
wel vaak genoeg als een ernstige beschuldiging
den geest van onzen tijd naar 't hoofd geslingerd,
doch men behoeft maar weinig historiekennis
te hebben om te weten, dat voorbeen dergelijke
aanslagen zoo al niet nog veel menigvuldiger,
dan toch zeker al even talrijk geweest zijn.
Wij denken er dan ook geen oogenblik aan uit
de bedoelde treurige feiten een acte van be
schuldiging tegen den geest van onzen lijd op
te maken, of die daarmede te illnstreeren.
Onze tijdgeest heeft al genoeg' op zijn geweten
gekregen, zoo dit denkbeeldige schepsel er een
geweten op na houdt om 't zich aan te trekken.
Maar wel komt toch de bedenking zich aan
ons opdringen: waarom, trots den vooruitgang
op schier elk gebied, die onzen tijd kenmerk!,
die erbarmelijke politieke moordaanslagen niet
minderen, maar al even talrijk blijven voor
komen als vroeger.
Mogelijk kan het volgende ons op den weg
helpen om deze bedenking op te lossen.
Op zeer weinige uitzonderingen na, dat
persoonlijke baat of wraaklust het moordend
wapen bewoog, zijn alle politieke moordaanslagen
't reobtstreeksehe gevolg van zéker fanatisme,
dat de bedrijvers verblindde. Fanatisme deed
den dolk wetten, 't mes scherpen, 't pistool
laden, de verraderlijke mijn aanleggen of ont
branden. 't Zij 't een respectabel patriottisch
fauatisme was als van een Judith, of een
Charlotte Corday, of een Orsini, dan wel een
godsdienstig of kerkelijk of socialistisch of ni
hilistisch fanatisme, steeds was 't geestdrijverij,
waardoor de moordende hand werd bewogen.
Heeft nu de moderne beschaving en ver
lichting inderdaad geen meerdere beteugelende,
bedarende, ontnuchterende kracht, dan al 't geeu
vroeger voor 't ware licht gehouden, en door
ons als oud en vervallen beschouwd wordt?
Of gaat de voovtkweeking van de cham
pignons van het fanatisme steeds op haar terrein
gelijken tred met de aankweeking van de ge
zonde lichtzoekende heil- en heulaanbrengende
kruiden van beschaving, ontwikkeliug, voor
uitgang?
't Is wezenlijk of dit bet geval is.
En 't is misschien niet zoo ver van de
waarheid, te veronderstellen dat krachtige actie,
krachtige beweging op 't gebied van de, voor
naamste zaken, die de mensehen in beweging
brengen en houden: godsdienst, staatkunde,
zedelijkheid, économie, wetenschap, ook
wordt vergezeld en althans op den voet ge
volgd door krachtige pogingen, horten en stooten,
stuiptrekkingen als 't ware van de reactie.
Iets dat ons wel een eigenaardigheid van
onzen tijd voorkomt te zijn, is de omstandigheid
dat de meeste hedendaagsche groote moor
denaars, om hen zoo eens te noemen, voor
eigen rekening handelen, terwijl 't vroeger
meestal gehuurde, omgekochte of door anderen
gefauatiseerde werktuigen waren. Vroeger was
't de eene of andere kerkelijke autoriteit, die
een uit zichzelf reeds dweepachtig individu
tot het plegen vau een of anderen moordaanslag
rechtstreeks, of indirect aanzette; het was de
eene hofkliek die op die wijze de andere be
streed de eene staatspartij die do andere door
moord van een hoofd der partij zocht te ver
nietigen en die daarvoor de macht van 't geld
oi de verzoeking aan fraaie beloften aanwendde.
Zoo waren de moordenaars doorgaans werktuigen
in de hand van anderen, die zich van hen
bedienden.
Dat is thans niet meer zoo algemeen, ja
integendeel hoogst zeldzaam. De voi stenmoorders,
de groote moordenaars van den nieuweren tijd
„LA CONQUETE DE PLASSANS».
(De verovering van P I a s s a n s.)
XIV.
Hij zocht Martha in den tuin, doch herkende den
tuin niet meer. Het was hem of d6 tuin grooter was
geworden en hij was ledig, grauw en als een kerkhof.
De palmboompjes waren verdwenen, de salade was er
ook niet meer, de vruchlboomen schenen weggeloopeu
te zijn. Hij kwam weer terug, ging op de knieën
liggen om te zien of het de slakken waren, die alles
opgegèten hadden. De palmboompjes vooral, dat dat
inooie groen dood was speet hem, als ware er een
levende hoek van het huis gestorven. Wie had toch
die taxis- en palmboompjes doodgemaakt? Welke zeis
was daar overgegaan, alles afscherende, zelfs de struikjes
violen, die hij onder aan het terras geplant had Een
dof gebrom kwam in hem op, toen hij bij al die ver
woesting stond.
Martha, Martha, waar ben je? riep hij opnieuw.
Hij zocht haar toen in de kleine broeikas, rechts van
het terras. De serre was volgepropt met de gedroogde
cadavers van de taxisboomen; daar lagen zij in bossen
opgestapeld, met de tronken van vruchtboomeii, als
afgeknotte ledematen. In een hoek hing de kooi die
Désirée voor haar vogeltje gebruikt had, aan een spijker,
gehavend, 't deurtje kapot en stekelig van de afge
broken eindjes van de tralies. De krankzinnige week
terug van vrees, alsof hij een kelderdeur had geopend.
Met openstaanden mond en terwijl het bloed hem
naar de keel steeg, klom hij op 't terras en sloop
langs de deur en de gesloten vensters. De toorn, die
steeds toenam in zijn binnenste, gaf aan zijn leden
iets vlugs en buigzaams als van een dierhij maakte
zich als 't ware klein, liep heel zacht, zocht een
opening. Een keldergat was hem voldoende. Als een
kat zich er door heen wringende en met de nagels
zich langs den muur vastkrammende, gleed hij naar
binnen. Eindelijk was hij dan in huis.
De kelderdeur was slechts op de klink. In de
donkere vestibule strompelde hij nu op den tast langs
de muren voort en duwde de deur van de keuken
open. De lucifers stonden links op eeu plank. Hij
stapte recht op die plank af, streek een lucifer aan
en lichtte zich hiermede bij om een lamp te krijgen
op den schoorsteenmantel, zonder iels te breken. Toen
keek hij rond. Daar moest dien avond zeker een groot
maal geweest zijn. De keuken lag overhoop als na
een braspartijde tafel stond vol met borden, schotels
en vuile glazeneen rommel van braadpannen die
nog niet koud waren, slingerde op den gootsteen,
op de stoelen, op den vloer. Het fornuis was nog
aan en daarop stond een vergeten koffieketel nog te
koken, geheel scheef liggende, als een dronken meiisch.
Mouret zette den ketel weder recht, schikte de pannen
wat op zij; hij rook er in, besnuffelde de staartjes
likeur in de glazen en lelde de schotels en borden
met een steeds meer vertoornd gebrom. Was dat zijn
zindelijke frissche burgeruianskeuken't was of meu
daar al 't eten voor een geheele herberg had klaar
gemaakt; 't was een vieze boel van zwelgerij.
Martha! Martha! hernam hij, weder in de
vestibule terugkomende, met de lamp in de hand
antwoord dan toch, zeg me dan toch waar ze je op
gesloten hebben? Wij moeten weg, dadelijk weg.
Nu zocht hij haar in de eetzaal. De twee kasten
rechts en links van de kachel stonden open; uit een
gebarsten grauw papieren zak, op den rand van een
plank liggende, rolden stukkeu suiker tot op deif vloer.
Hooger zag hij een flesch cognac staan zonder hals,
inet een opgerolde lap voor ktirk er op. Hij ging op
een stoel staan om in de kasten te kijken. Zij waren
halfleeg; de flesschen met vruchten op brandewijn
waren alle tegelijk aangebroken, de potten met confi
turen open en leeggesnoept. De vruchten aangebeten,
de provisie van allerlei aard droeg sporen van geproefd
en gebeten te zijn als ware er een heir van ratten aan
geweest. Daar hij Martha in de kasten niet vond,
keek hij overal, achter de gordijnen, onder de tafel;
daar lagen beenen en kruimels brood, op het gewaste
tafelkleed stonden kleverige kringen van de voeten
van flesschen. Toen ging hij de gang door en zocht
haar in den salon. Maar zoonis hij op den drempel
trad bleef hij staan, hij was niet meer thuis. Het licht-
gebloemde behangselpapier van den salon, het tapijt
met roode bloemen, de nieuwe fauteuils met kersrood
damast verbaasden hem zeer. Iiij was bang alsof hij
bij een ander was en deed de deur weer dicht.
Martha! Martha! stamelde hij nogmaals wanhopig.
Hij was nu weer in de vestibule terug en dacht na,
maar kon de vreeselijke benauwdheid, die hem naar de
keel steeg, niet tot bedaren brengen. Waar was hij
dan, dat hij geen enkel vertrek kon herkennen? Wie
had dan toch zijn huis zoo veranderd En daar dreven
zijn herinneringen voor hem voorbij. Hij zag slechts
schimmen door de gang sluipeneerst twee zwarte
schimmen, arm, beleefd, kruipend; toen twee grauwe
valsche schimmen, die grinnikten. Hij hief de lamp
op met haar flakkerend licht; de schimmen werden
grooter, verlengden zich tegen de muren omhoog,
stegen de trappen op, vervulden en verslonden het
gansche huis. Daar was iets onreins, eeu kiem van