ZIER1KZEËSCHE C0ËRMT7 voor liet arrondis- seiienl Zierikee. 1881. No. 80. Woensdag 12 October. 84ste jaargang. NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD Feuilleton. EEN ONVERKWIKKEND GERECHT. Schetsen uit tikwerken van Emile Zola. Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond, uitgezonderd op FEESTDAGEN. Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1,- Afzouderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent. PRIJS DER AD VERTENTIËN: Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte- en Doodberichten van 16 regels 60 cent. Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contantbetaald, 25 ct. Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever H. LAKENMAX. ïi. Onverklaarbaar schier komt het ons voor, dat de wakkere heer Modderman, Minister van Justitie, zoo in den strik is geloopen met zijn élat athée en état laique. Iu de wetenschap pelijke terminologie beteekent liet woord athée toch niet altoos goddeloos in den zin van slecht, boos, ongodsdienstig, en de term état athée beteekent allerminst booze, slechte staat, noch staat van godverzakers, boeven en monsters. De beroemde en ook onder de geloovigen zeer gewaardeerde Alexandre Vinet o.a. heeft in zij u werk De la separation de V église et de l' étathelder aangetoond dat de staat nood wendig moet zijn état athée, of hij ligt braak voor priesterregeering en allerlei kwaad. Even min als de staat godsdienstig kan zijn of eenige overtuiging hebben, evenmin kan hij goddeloos zijn in den kwaden zin dien de Minister blijk baar aan 't woord athée gaf, maar athée, d. i. hier het tegenovergestelde van théocratique, dat is de staat noodwendig. De staat is ook gelukkig nog niet laique. Immers veronderstelt dit de heerschappij van een clerus over 't leeken-elemeut en zelfs nog meer; want is de staat laique, dan zouden de bestuurders uit het corps van den clerus moeten komen en uit den aard reeds boven den staat staan, tenzij men in den élat laique, den cle rus negeert en de absolute democratie aanneemt. Het is natuurlijk niet aan te nemen dat de Minister, sprekende uit naam der Regeering, al de consequenties zal willen aanvaarden, die uit zijn uitgesproken denkbeelden of stellingen, of geloofbelijdenis voortvloeien of te maken zijn. Het tegendeel is reeds gebleken uit de ver zachting zijner uitdrukkingen, die bij in een volgende rede heeft gegeven. Maar ten volle is tevens gebleken hoe hoogst gevaarlijk het is, ook al is 't naar aanleiding van een ernstige zaak als de eedskwesliete vervallen tot het afleggen van geloofsbelijdenissen in 's Lands Parlement. Van mannen die ter Kamer'gezonden worden als geestelijken of als evangelisten van beroep of uit liefhebberij is dat niet vreemd, en het doet zoo veel kwaad niet dat zulke mannen in plaats van de belangen van hun land en volk, de belangen van hun kerk of kerkjes voorstaanmaar als de mond der regeering partij kiest en een bijzondere geloofsbelijdenis aflegt, dat is iets van veel beteekeuis. Wat is reeds nu klaar gebleken? Dat de kamerleden zich gaan schiften in vrome, gods dienstige mannen, en in vrijdenkers, goddeloo- zen en van dat gespuis dat vrij wil zijn ook in 't gemoed en in den geest. Dit grenst zeer na aan een schifting in elerieaal en anti-clericaal. Het onderwerp is waarlijk te gewichtig en raakt aan zooveel andere, dat wij bet bier niet grondig kunnen behandelen en slechts enkele losse opmerkingen geven. Maar 't is ook veel te gewichtig om zoo maar in een kamer-diseus- sie afgedaan te kunnen worden. Gelukkig is er dan ook maar geen stemming over een of andere motie aan verbonden. Men zag blijk baar 't gevaar daarvan. Nu staat die discussie daar als een merk waardig, laat ons hopen leerzaam evenement, in onze parlementaire geschiedenis. Dat het muisje een staartje zal hebben is, naar 't schijnt, echter reeds niet meer twijfelachtig. Er zit iets in de lucht dat wel eens op een nieuwe vereeniging kou uitkropen. De Minister heeft (in een onbewaakt oogenblik?) 't middel aan de hand gegeven om van al dat eedzweren ont slagen te raken, 't „Kleine hoopje" atheïsten, vrijdenkers enz. kan zich vereenigen en dan een petitie opstellen om te komen tot het genot b.v. van dezelfde rechten als de Mennisten. Dat zon dus worden een genootschap van anti-eed- genooteu. lAij zullen spoedig aion wat biorvan is. Professor Buys Ballot is van meening dat bet kleine hoopje wel een schare kon worden die niemand tellen kan, laat ons liever zeggen die niemand tillen kan, want 't zal in deze veel meer op de zwaarte dan op 't getal aankomen. Maar ook met zulk een vereeniging zou men „LA CONQUÊTK DE PLASSANS". (De verovering van PI a s s a n s.) X. Maar eindelijk moest hij toch naar den hoek gaan waar de abbé hem riep. Gij ziet de vlek wel, niet waar? hernam deze. Sedert gisteren is ze een weinig weggetrokken. Mouret rekte zich uit en pinkte met de oogen, zonder iets te zien. Toen de priester het gordijn had weggetrokken, zag hij eindelijk een flauw tintje van roest. Het is niet erg, meesmuilde hij. O, Neen; maar ik meende u toch te moeten waarschuwen 't Lek zit zeker aan den rand van het dak. Ja, juist, aan den rand van het dak. Mouret zei verder niets; hij bekeek nu de kamer, zooals zij door het harde licht van den vollen dag werd beschenen. Nu was zij minder plechtig, maar bleef toch even stil. Er was zoowaar geen stofje te zien, dat iets van het leven van den abbé zou vertellen. Anders, ging deze voort, we zouden 't misschien uit 't raam wel kunnen zien Wacht. En hij opende het raam. Maar Mouret zei, dat hij hem niet verder wilde storen, dat het een bagatel was en dat liet werkvolk 't gat wel zou weten te vinden. Gij stoort mij volstrekt niet, dat verzeker ik u, zeide de abbé op uiterst beleefden toon. Ik weet dat de huisheeren gaarne goed toezien. Onderzoek gerust zooveel gij wilt, het is uw huis. Hij glimlachte zelfs bij deze laatste woorden, 't geen hem zelden overkwamtoen vervolgens Mouret en hij, op liet ijzer dat voor het raam was leunende, beiden uaar de goot keken, praatte hij over de zaak als een bouwkundige en zei hoe 't lek kon ontstaan zijn. Ziet gij wel, daar zijn de pannen wat afge schoven, er is er misschien wel een gebroken; of 't moest die scheur wezen, die gij daar ziet langs de de lijst en die voortloopt tot in de rollaag. Ja, dat is wel mogelijk, antwoordde Mouret. Ik beken u, mijnheer de abbé, dat ik er geen verstaud van heb. De metselaar zal 't wel zieti. Toen praatte de priester niet meer over reparaties. Hij bleef op zijn gemak staan kijken naar de tuinen omlaag. Beleefdshalve durfde Mouret, die naast hem stond, niet heengaan. Hij was geheel en al gewonnen, toen zijn huurder met zijn zachte stem, na een oogenblik zwijgens zeide: Gij hebt een aardigen tuin, mijnheer. Och, die is heel ordinair, antwoordde hij. Er hebben eenige mooie booraen ingestaan, die ik heb moeten laten kappen, want er wilde niets groeien in huil schaduw. Wat zal ik u zeggen, ik moet denken aau 't nuttige. Dit hoekje is ons voldoende, wij trekken er al onze groenten uit voor den ganschen zomer. De abbé was verwonderd en liet zich alles in bij zonderheden uitleggen. De tuin was een van die oude platlelandstuinen, met prieeltjes in 't rond en iu vier regelmatige vierkanten afgedeeld door hagen van palm. In 't midden was een kleine vijverkom zonder water. Een enkel vierkant was voor de bloemen gehouden. Op de drie andere, met vruchtboomen op de hoeken, groeide prachtige kool en salade. De paden, met geel zand er in, zagen er burgerlijk uit. Het is een paradijsje, herhaalde de abbé Faujas. Toch zijn er ook wel gebreken aan, ziet u, zei Mouret, pleitende tegen de levendige voldoening, die hij ondervond, nu hij zoo gunstig over zijn eigendom hoorde spreken. Zoo zal u b.v. wel opgemerkt hebben, dat we hier op een helling van een heuvel zitten. De tuinen liggen daardoor trapsgewijze. Zoo is die van mijnheer Rastoil lager dau de mijne, die wederom lager is dan die van de sous-prefectuur. Dikwijls doet het regenwater schade. En dan, wat nog minder aan genaam is, de raenschen van de sous-prefectuur kijken bij mij over, en dat nog des te meer, daar ze dat terras gemaakt hebben dat boven mijn muur uitkomt. Nu is 't wel waar, dat ik bij mijnheer Rastoil kan overkijken, doch dat 's een schrale vergoeding, voorwaar, want ik bemoei mij nooit met wat anderen doen. De priester scheen enkel beleefdheidshalve te luisteren, 't hoofd schuddende en hij vroeg niets. Hij volgde met de oogen als zijn huisheer met de hand wees. Kijk, er is nog een vervelende zaak, vervolgde deze laatste, terwijl hij naar een steegje wees, dat achter langs den tuin liep. Ziet gij dat wegje daar tusschen die twee muren? Dat is 't Chevillottessteegje; 't loopt dood en dient om bij een koetspoort te komen van het erf der sous-prefectuur. Al de naburige panden hebben een uitgang op dat steegje en daar is altoos een geheimzinnig geloop... Ik voor mij, ik heb kinderen en ik heb mijn deur met twee ferme spijkers laten vastspijkeren. Hij pinkte met de oogen, terwijl hij den abbé aankeek, hopende misschien dat deze hem zou vragen wat dat geheimzinnige geloop dau wel wezen mocht. Maar de abbé zei niets; zonder veel nieuwsgierigheid te laten blijken keek hij naar het Chevillottessteegje en bracht zijn blikken toen weer terug naar den tuin van de Mourets. Beneden op den rand van het terras zat Martha op haar gewone plaats servetten te zoomen. Eerst had ze plotseling opgekeken, toen ze stemmen hoorde, en was toen weer aan het werk gegaan, ofschoon verwonderd toen ze haar man daar voor een venster van de tweede verdieping zag, in gezelschap van den priester. Zij scheen nu reeds niet meer te weten dat zij daar waren. Toch had Mouret met opzet wat harder gepraat, als een soort van onwillekeurige snoeverij, en omdat hij in zijn schik wa9, dat hij kon laten zieu, dat hij eindelijk toch in dat hardnekkig gesloten vertrek was doorgedrongen. Nu en dan liet de priester bedaard de oogen rusten op die vrouw, waarvan hij niets zag dan het bukkende achterhoofd en de zwarte m.i9sa van den chignon. Wordt vervolgd. MMÉHMri

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1881 | | pagina 1