STATEN-GENERAAL.
trachtte te dooven, struikelde, waarbij zij zulke deer
lijke brandwonden aan de armen en vooral in het
aangezicht bekwam, dat meu voor haar leven vreest.
Zoo men weet is in art. 22 der Wet van 17 Aug.
1878 bepaald, dat bij de regeling der schooltijd door
het vrijgeven van uitdrukkelijk in de regeling geuoemde
uren wordt gezorgd, dat de schoolgaande kinderen
van de godsdienstleeruren godsdienstonderwijs kunnen
genietenterwijl in datzelfde artikel ook wordt aan
geduid dat de schoollokalen met vuur en licht, ook
voor dat godsdienstonderwijs kunnen in gebruik gegeven
worden buiten de gewone schooluren. Men weet ook,
dat reeds vóór de wet van 1878 in meer dan eene
gemeente in dien geest werd gehandeld.
Aan hun plaats latende de menigerlei disilluziën,
waartoe de al te hoog gespannen verwachtingen van
de uitkomsten eener zoodanige regeling moet aanlei
ding geven, wegens de eigenaardige preferenties der
ouders en de versnippering der groote protestantsche
meerderheid in vele kleine fractieskan men niet
anders dan de liberaliteit van den wetgever op dit
stuk toejuichen. Godsdienstonderwijs is voor de jeugd
een behoefte, het maakt een der eischen uit van een
beschaafde opvoeding-, wenschelijk zou het zelfs zijn,
dat het ook een plaats kreeg op 't program van 't
volksonderwijs, doch dit laatste zou niet tot praclische
resultaten leiden en is bij ons te lande onmogelijk.
De wetgever deed wat mogelijk wa9, met lokalen en
tijd beschikbaar te stellen.
Men zou zoo zeggen, dat men nu tevreden zal zijn
en door onderling overleg tussclien godsdienstleeraars,
gemeentebestuur en school-autoriteiten van lieverlede
schikkingen getroffen zouden worden, om van de vrij
gevigheid der wet gebruik te maken.
Toch is dit het geval niet; althans niet algemeen-
In liet Wageningsch Weekblad van 10 Sept. j.l. heeft
ds. G. J. Brutel de la Riviere de redenen ontvouwd,
die hem nopen om geen gebruik te maken van de
bepaling van art. 22, Wet 1878, En dat waarom
niet? Hij schrijft o.a. dit: //Nu wordt de predikant
per gratie in de school toegelaten. Zoodra hel uur, hem
goedgunstig gegeven, verstreken is, moet hij, als de onder
wijzer binnentreedt, het schoollokaal verlaten. Hij loopt
gevaar bij liet minste en geringste, dat niet naar de
onderwijzers zin is op de vingers te worden getikt.
Immers is de onderwijzer ////liet hoofd der school.
Eu om door een onderwijzer te worden terecht gewezen,
daartoe meen ik toch, dat de predikant als zoodanig
in maatschappelijke positie te ver boven hem staat.
De predikant treedt bij gratie de lagereschool binnen.
Het is een gunst, die hij wel zeer ni8g waardeeren.
Voor zulk een goedgunstigheid meen ik dat wij moeten
bedanken/'
Ziedaar dus waar hem de schoen wringt. Ziedaar
du9 ook open en bloot erkend, dat zij geen ongelijk
hadden, die naar aanleiding van 't punt waarover art.
22 loopt, opmerkten dat de godsdienstleeraars toch niet
tevreden zullen zijn, althans dr. Brutel de la
Rivière en zijn geestverwanten zijn in lange niet
tevreden.
Wat willen zij dan? Men leest het in 't stuk in
liet W. W. Zij willen als machthebbende, als meerdere
van den onderwijzer in de school komen en daar niet
uitgaan als 't uur om is, maar er blijven zoolang zij
had ze de lakens niet vromer kunnen spreiden
Van de vier dekens heeft ze er drie op dat bed
gelegd. Even zoo met de kussens; voor zichzelve wilde
ze die niet hebbenhaar zoon heeft ze alle twee.
Dus gaat zij op den grond liggen?
In een hoek, als een hond. Zij heeft een matras
op den vloer gegooid in de andere kamer, en ze zei,
dat ze daar beter zou slapen dan in het paradijs. Ik
heb ze maar niet kunnen bewegen om dat anders in
te richten. Zij beweert dat zij nooit kou heeft en dat
haar hoofd te hard is om bang te wezen van den
vloer. Ik heb hun water en suiker gegeven, zooals
mevrouw bevolen had, en, ziet ge, nu 't is me een
raar volkje.
Rosa diende het laatste gerecht op. De Mourets
tafelden dien avond lang. Lang en breed praatten zij
over de nieuwe huurders. In hun leven, dat anders
zoo geregeld afliep als eeu uurwerk, was de kom9fc
van twee vreemde mensehen een heele gebeurtenis.
Zij bespraken die als een ramp in de kleinste bijzon
derheden, gelijk dat de lange winteravonden op het
land kort. Mouret vooral 9chiep behagen in de klein-
steedsche oudewijvenpraatjes. Onder het dessert lag
hij met de ellebogen op de tafel, in de aangename
luwte van de eetzaal en herhaalde voor de tiende maal,
met een gezicht als iemand die zeer gelukkig is:
't Is geen mooi cadeau, dat Besangon aan
Plassaus geeftHebt gij 't achterste van zijn soutane
gezien, toen hij zich omkeerde?... Het zou me zeer
verwonderen als de vrome vrouwljes hem druk achterna
liepen. Hij is te kaal, de vrome zieltjes hebben liever
aardige pastoors.
ZLju stem is toch zachtmoedig, zei Martha,
die toegefelijk van aard was.
willen. Misschien willen zij nog meer, doch dit blijkt
niet zoo klaar.
Zonderlinge opvatting eener godsdienstige roeping
't Is maar jammer dat nu de arme kinderzielen 't
moeten bezuren dat dr. B. en zijn geestverwanten de
baas niet kunnen spelen over den onderwijzer in de
school, hij, die toch zelf //ineent in maatschappe
lijke positie te ver boven den onderwijzer te staan"
om er aan te kunnen denken dat hij elk ambtenaar
in diens betrekking respecteereu moet. Wat kan die
maatschappelijke positie de uitsluitend christelijke lui
toch dwars in de maag liggenMaar 't is meermalen
vermoed dat niet het koninkrijk Gods en zijn gerechtig
heid maar wel de heerschappij hier omlaag eigenlijk
de zaak is waarom het sommigen te doen is, die den
godsdienst als huu erfpacht beschouwen en exploiteeren.
Niet gelijk gebruikelijk is door Z. M. den Koning
in persoon, maar door een commissie, bestaande uit
de Ministers, is namens Z. M. ditmaal de nieuwe
zitting der Staten-Generaal geopend. Was het af
sterven van Z. K. H. Prins Frederik de aanleiding-
tot deze afwijking van den regel, het spreekt van
zelf dat de toespraak, die ditmaal de Troonrede verving,
werd ingeleid met een herinnering aan dien betreurden
en zoo algemeen beminden Vorst.
In haar geheel luidt de Troonrede aldus:
Mijne Heeren
De Koning heeft ons opgedragen, uwe vergadering
van zijnentwege te openen.
De droevige gebeurtenis, die Zijne Majesteit, het
Koninklijke Huis, geheel het Vaderland in zoo diepen
rouw heeft gedompeld, weerhoudt den Koning zich,
als naar gewoonte, in Uw midden te begeven.
De algemeene deelneming in het overlijden van
Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Frederik der Neder
landen, bewijst hoezeer de deugden van den edelen
Vorst en de diensten, door Hem aan het Vaderland
bewezen, worden gewaardeerd. Zijne nagedachtenis
zal eerbiedig en dankbaar bewaard blijven.
Wij mogen vertrouwen, mijne heeren, dat ook deze
zitting niet onvruchtbaar zal zijn.
Voordrachten betreffende de nationale militie en de
schutterij liggen ter behandeling gereed en tot her
ziening der bepaling omtrent het vestingstelsel zal U
een ontwerp worden voorgelegd. De voorstellen tot
regeling van het bestuur van den waterstaat en tot
voorziening in dé behoeften van scheepvaart in af
wachting, U ter overweging aangeboden, zullen door
nog andere var, dien aard worden gevolgd. Van de
wetten, vereisclit voor de invoering van liet wetboek
van strafrecht, zullen U de ontwerpen worden aan
geboden.
Tevens zal worden voortgegaan met de voorbereiding
en geleidelijke indiening van andere ontwerpen tot
aanvulling en hervorming onzer wetgeving. Aan de
herziening van het kiesrecht wordt gearbeid.
De toenemende opbrengst van 's Lands middelen
ontslaat 's Konings regeeriug niet van de zorg om
nieuwe voorstellen voor te bereiden, die tot betere
verdeeling van de lasten der ingezetenen en tot ver
meerdering van de inkomsten der schatkist kunnen
leiden.
Toch niet als hij kwaad is, hernam Mouret.
Hebt gs dan niet gehoord, hoe boos hij zich maakte,
toen hij hoorde dat de kamers ongemeubeleerd zijn
't Is een ruwe man; hij zal niet zacht wezen in de
biecht, hoorIk ben benieuwd om te weten wat voor
meubels hij morgen zal aanschaffen. Als hij mij ten
minste maar betaalt. En zoo niet, dan wend ik mij
tot den abbé Bourette; ik houd me maar aan dien.
Men was niet bijzonder kerksch in het gezin. Zelfs
de kinderen staken den gek met den abbé en zijn moeder.
Octave deed de oude dame na, zooals deze den hals
uitrekte om de kamers in te kijken, 't geen Désirée
deed lachen.
Serge, die ernstiger was, verdedigde //die arme
menschen".
Als Mouret zijn partijtje piquet niet speelde, nam
hij gewoonlijk om tien ure precies een blaker en ging
naar bed; maar dien avond had hij om elf ure nog
geen slaap. Désirée was ten laatste op Martha's knieën
in slaap gevallen. De twee jongens waren naar hun
kamer gegaan. Mouret zat nog altoos bij zijn vrouw
te babbelen.
Hoe oud schat je hem? vroeg hij op eens.
Wien? zei Martha, die ook begon te dommelen.
Wel den abbé, wat drommel! Tussclien de
veertig en vijf en veertig, niet waar? 't Is een flinke
kerel. Is dat niet jammer dat zulk een kerel een soutane
draagt! Hij zou een kapitale karabinier geweest zijn.
Na een poosje gezwegen te hebben, en luide zette
hij voor zichzelf de overdenkingen voort, die hem
bezighielden
Zij zijn aangekomen met deu trein van zes 45.
Zij hebben dus net deu tijd gehad om bij den abbé
Bourette aan te loopen en dan hier heen te komen
Tot krachtige bevordering der belangen van handel
landbouw en nijverheid in Nederlandsch-Indië zal
ook dit jaar Uwe medewerking worden ingeroepen.
Gods zegen ruste op onze werkzaamheden.
In naam des Konings verklareu wij de Vergadering
der Staten-Generaal te zijn geopend.
Een veertigtal Kamerleden was bij de plechtigheid
tegenwoordig, alsmede al de Ministers. Diplomaten en
autoriteiten schitterden door hun afwezigheid; daar
entegen was er veel publiek op de tribunes, 't Bad
er iets van of het volk zelf de vergadering der volks
vertegenwoordigers opende.
De Minister van Lijnden sprak de rede uit.
En nu de rede zelf. Zij is kort en bondig, sober
in beloften en toch nog veel omvattend, als men in
aanmerking neemt welke punten van wetgevenden
arbeid aan de orde gesteld worden.
Dadelijk de militie-en schutterij wettenwaterstaats
en scheepvaartsbelangen evenzooiets meer naar achteren
»nog andere van dien aard".
De aanvullings- en herzieningswetten in verband
met het strafwetboek worden ook aangekondigd. Geheel
op den achtergrond maar toch nog zichtbaar wordt
de herziening van 't kiesrecht aangeduid.
De paragraaf over den gunstigen toestand der
landsinkomsten is een dementi van de pessimistische
beoordeelingen van dit kabinet door de oppositie. Bij
de aanstaande millioenen-rede zal dit nog wel nader
blijken. De slotparagraaf handelt over de krachtige
bevordering van de belangen van handel, landbouw
en nijverheid in Ned.-Indië.
De bede om den Goddelijken zegen op de parlemen
taire werkzaamheden besluit het stuk.
"Wij sluiten dit kort overzicht met de betuiging, dat
we wel vertrouwen hebben in dit kabinet dat zooveel
kern en zulke krachtige bestanddeelen bevat. Laat
ons hopen dat de Regeering ondanks de jeremiaden
en impertinenties van een oppositie als de anti-revo
lutionaire voorkraaiers meer en meer gaan drijven,
flink voortgaan zal met de volbrenging harer taak,
in de lichting, die haar is aangewezen door het ver
trouwen en de medewerking van de Kamermeerderheid
en de sympathie van 't ontwikkelde deel der natie.
De menées der leiders van de anti-revolutionairen
leveren meer en meer een afkeerwekkend schouwspel op.
Openlijk wordt thans het monsterverbond van Dordt,
Rome en de Conservatieven gepredikt. Met een open
hartigheid die veel van cynisme heeft wordt de aard
van dit leelijke verbond in het hoofdorgaan, de
Standaardin al zijn walgelijkheid ontwikkeld. Zoo
leelijk vinden de leiders het zelf dat zij opzien tegen
het progrageeren van 't verbond buiten de Kamer en
dat vuile werk willen opdragen aan hun fractie in
de Kamer. Niet onnatuurlijk voorwaarBuiten 't par
lement blijft ja de pers, maar valt toch zeker in de
eerste plaats de kerk voor de hand. En in de or
thodox-gereformeerde kerk 't bondgenootschap met
Rome openlijk der gemeente opdringen, dat schijnt
men toch nog niet te durven doen. Nog niet; maar
't zal niet lang meer duren, als 't zoo voortgaat, of
men doet ook dat. Eerst echter verwachten we nog
wel een opstootje van de anti-semitische beweging,
tot voorbereiding van 't dilemnaclericaal of liberaal,
dat wel niet zal uitblijven als tijdelijk ons staatkundig
leven overschaduwende donderbuien.
Ik wed dat zij niet gegeteu hebben. Dat's duidelijk.
We hadden hen anders moeten zien uitgaan naar
't hotel. Nu! ik zou wel eens willen weten waar zij
gegeten hebben.
Sinds een oogenblik dwaalde Rosa in de eetzaal
rond en wachtte dat haar volk ging slapen, om dan
de deuren en ramen te sluiten.
Ik weet waar zij gegeten hebben, zei ze.
En toen Mouret zich driftig omkeerde, zei ze:
Ja, ik was weer naar boven gegaan, om te
zien of zij niets noodig hadden. Daar ik niets hoorde,
durfde ik niet kloppenik heb door 't sleutelgat
gekeken,
Maar dat 's slecht, zeer slecht, zei Martha
gestreng. Ge weet wel Rosa, dat ik daar niet van houd.
Kom, kom! riep Mouret, die in andere om
standigheden zeker tegen de nieuwsgierige zou uitge
varen hebben. Hebt ge door het sleutelgat gekeken?
Ja, mijnheer, maar ik bedoelde er geen kwaad mee.
- Natuurlijk... Wat deden ze?
Welnu, komaan. Mijnheer, ze aten. Ik heb ze
zien eten op een hoek van het bed. De oude had een
servet uitgespreid. Telkens als zij wijn namen, legden
zij de kan met het deksel er op neer tegen het kussen aan.
Maar wat aten ze?
Dat weet ik niet precies, Mijnheer, 't leek wel
een overschotje van een pastei, in een krant. Zij hadden
ook appelen, heel kleine appeltjes, 't was niemendal.
- En zij praatten, niet waar? Hebt gij gehoord
wat zij zeiden?
Neen, Mijnheer, zij praatten nietIk ben
wel een goed kwartier naar hen blijven kijken. Zij
zeiden niets, geen zier! Zij aten maar en anders niet.
Wordt vervolgd.