ZII Mk/I ISCHI <01 BUT.
voor lift arrondis-
sement Zierikcc.
1881. No. 88. Woensdag 24 Augustus. 84ste jaargang.
NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD
F e uil 1 e t o n.
Heine over Börne.
Schetsen uit de werken van Emile Zola.
Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond,
uitgezonderd op FEESTDAGEN.
Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1,
Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent.
PRIJS DER ADVERTENTIËN:
Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte-
en Doodberichten van 16 regels 60 cent.
Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contantbetaald, 25 ct.
Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag oor de uitgave in te zenden aan den uitgever H. LAKENS!Aft.
Een bijdrage tot de geschiedenis der
Anti-Semietische beweging.
„Semietische kwestie", „Anti-Semietiscke be
weging", zoo zegt men thans in 1881, nu men
vreemd klinkende namen voor heel alledaagsche
zaken mooi vindt. Vroeger zei men Joden-haat.
't Verschijnsel is geheel 't zelfde; 't is nu al
bijna twintig eeuwen door herhaaldelijk waar
genomen en 't zal, na weder tot bedaren gekomen
en door andere gewone zaken met nieuwe
vreemde namen verdrongen te zijn, over een
poos ook weder opborrelen, evenals de modder
in een onreine grascht. Godsdiensthaat is zoo
oud als de godsdiensten zelf; 't is ook echt
menschelijk dat men onder elkaar het meest
kibbelt en kijft over zaken waarvan men het
minste weet.
Niet onaardig is het, nog eens in herinnering
te brengen, hoe men een kleine zestig jaar
geleden in Duitschland ook de Semietische kwestie
onderhanden had. Daarom geven we hier de
volgende bijdrage, ontleend aan II. Heine's boek
over Ludwig Börne. Het was in 1827. Op
zijn reis naar Miinohen, bezocht Heine terloops
Frankfort a/d. Main, eigenlijk alleen met het
doel om Börne, den beroemden criticus, te bezoeken.
Beide mannen kenden elkander uit hun sohriiten
wel al sinds eeuigen tijdmaar een persoonlijke
kennismaking kon voor beiden niet anders dan
belangwekkend zijn. Börne haalt Heine over
om „hem drie dagen van zijn leven te schenken",
dat wil zeggen, drie dagen bij hem te blijven.
Börne gaat mee rond om de merkwaardigheden
der stad te zien. Heine geeft in zijn eerste
boek over Börne een geestig geschreven verslag
van zijn eigen indrukken, ten aanzien van zijn
vriend en van de vele niet minder geestige
FLORENT DE BANNELING.
Uit ule Ventre de Paris".
XII.
De Méhudins hadden vrij wat te zeggen. Toen
meneer Verlaque Elorent op de hoogte gebracht had
van zijn nieuwe bezigheden, beval hij hem aan, dat
hij sommige koopvrouwen ontzien zou, als hij zich
het leven niet ondragelijk wilde maken; zelfs dreef hij
de symphatie zoover, dat hij hem de kleine geheimen
van 'het vak leerde, de noodzakelijke toegefelijkheden,
de voorgewende strengheden, de geschenken die hij
kon aannemen. Een inspecteur is tegelijk een commis
saris van politie en een vrederechter, wakende voor de
goede orde van de markt en de geschillen tusschen
kooper en verkooper regelende. Elorent, die zwak van
karakter was, nam een streng voorkomen aan, doch
streefde telkens het doel voorhij als hij een daad van
gezag te verrichten had; en hij had bovendien tegeu
zich, dat hij door al zijn lijden verbitterd was en het
sombere uitzicht van den paria had gekregen. De
mooie Normandische legde het er op toe hem in een
of andere twist te betrekken. Zij had gezworen, dat
hij geen veertien dagen zijn betrekking zou houden.
zetten en snedige oordee1 vellingen van dezen
laatste.
Zij wandelen nu samer. door de jodenbuurt
in Frankfort. Daar stonden estijds misschien
nog wel vele zeer ouderhuizen, curiositeiten
voor oudheidkundigen en die gewis aan de
blikken van opmerkers al' de twee geleerden
ook niet konden ontsuappe
„Zie me nu deze straa eens, sprak Börne
met een zucht, en prijs dan nog' eens de
Middeleeuwen! De menseden zijn dood, die
hier geleefd en geweend nebben, en kunnen
geen tegenspraak doen ko ren als onze geest
driftige poëten en nog ge stdriftiger historici,
als zotten en grappenmake ;s, hun verrukkingen
over de oude heerlijkheid ten drukken; maar
waar de doode menseheu z ijgen, daar spreken
des te luider de levende st enen".
Inderdaad, de huizen d;r straat zagen mij
aan als wilden zij mij dro'ige geschiedenissen
verhalen, geschiedenissen 1 >e men wel weet,
maar niet weten wil, of lit er vergeten dan ze
in de herinnering terug te h epen. Zoo herinner
ik mij nog een huis meil een heel hoogen
gevel, welks koolzwarte Keur nog te sterker
in het oog viel, omdat er aan de vensters een
rij krijtwitte vetkaarsen hing. De ingang, half
door verroeste ijzeren tralies gesloten, voerde
in een donker hol, waar de vochtigheid van
de wanden scheen te druipen en uit het in
wendige klonk een zonderling met sterk neus
geluid gezongen lied. De trillende stem scheen
die van een oud man te zijn, en de melodie
wiegde op de zachtste klaagtonen, die allengs
tot ontzettenden toorn zwollen. Wat is dat
voor een lied? vroeg ik mijn geleider. „Het
is een goed lied", antwoordde hij met een
knorrig lachje, „een lyrisch meesterstuk, dat
in den muzenalmanak van dit jaar wel niet
zijn gelijke zal vindenGij kent het mo
gelijk door de Duitsehe overzetting: Aan Babels
wateren zaten wij; onze harpen hingen aan de
treurwilgen, enz. Een prachtgedicht! en de
oude rabbi Chayim zingt het zeer goed\met
zijn sidderende uitgemergelde stemSonntag
zou het mogelijk wellnidender zingen, maar
niet met zooveel uitdrukking, met zooveel
gevoelWant de oude man haat nog
immer de Babyloniërs en weent nog dagelijks
om de verwoesting van Jeruzalem door Nebu-
kadnezarDat ongeluk kan hij niet ver
geten, ofschoon er sedert zoo veel nieuws
gebeurd is, en nog onlangs de tweede tempel
door Titus, dien booswicht, verwoest is. Ik
moet u namelijk doen opmerken, dat de oude
rabbi Chayim Titos geenszins als een delicium
generis humani beschouwt, maar hem voor
een hooswicht houdt, wien trouwens ook do
wrake Gods bereikt heeftEr is, hem
n.l. een mugje in den neus gevlogen, dat allengs
groeiende met de klauwen in zijn hersenen
omwoelde en hem zulk een grenzenlooze smart
veroorzaakte, dat hij alleen dan eenige verlichting
ondervond als in zijn nabijheid honderd smeden
op hun aanbeelden loskaiuerden. Het is zeer
merkwaardig dat alle vijanden der kinderen
Israels zoo slecht aan hun einde komen. Hoe
het Nebukadnezar gegaan is, dat weet gijhij
is op zijn ouden dag een os geworden en heeft
gras moeten eten. Zie ook den Perziscbeii
staatsminister Hainan, word hij niet op 't laatst
opgehangen te Susa, in de hoofdstad? En
Antiochus, de koning van Syrië, is hij niet
bij levenden lijve vernield door het ongedierte?
De latere booswichten, de Jodenvijanden, moeten
maar oppassenMaar wat helpt het? Het
schrikt hen niet af, dat geduchte voorbeeld,
en dezer dagen heb ik weer een brochure
tegen de Joden gelezen, van een professor in
do pliilosofie, die zich Magis amica noemt.
Non, komzei ze tot madam Lecoeur, die zij
op een morgen ontmoette, als die dikke Lisa meent
dat wij op haar afvalletjes zullen azen Wij hebben
meer smaak dan zij. 't Is me wat moois, haar vent!
Als Elorent na liet einde van den afslag langzaam
zijn omgang als inspecteur begon langs de druipnatte
paden, dan zag hij zeer goed hoe de mooie Norman
dische hem brutaal lachend nakeek. Haar bank, op
de tweede rij links, bij de banken van de zoetwater-
visch, was vlak over de straat Rambuteau. Zij draaide
zich om, hield haar slachtoffer in 'toog en dreef den
spot met hem tegen de buren. Als hij vervolgens bij
haar langs kwam, langzaam de steenen bekijkende, stelde
zij zich als uitgelaten aan, klopte op de visschen,
deed haar kraan wijd open en liet het water stroomen.
Florent stoorde zich er echter niet aan.
Maar op een morgen barstte de oorlog noodlotliger-
wijze los. Toen Elorent op dien morgen voor de bank
van de mooie Normandische kwam, rook hij een onrlra-
gelijken stank. Op de marmeren tafel lag een prachtige
aangesneden zalm, zijn rosigblond vleesch tentoon
spreidende; verder tarbotten zoo blank als roomzee
palingen, waarin de zwarte speld stak die de mooten
aanduidde; paren tongen, zeehanen en zeebaarzen,
kortom heel een versche uitstalling. Doch raidden
tusschen die visschen met heldere oogen en wier
kieuwen nog bloedden, lag een groote roodachtige rog
uitgespreid, gemarmerd met donkere vlekken en mooi
van allerlei vreemde kleurnuanceeringdie groote rog
was bedorven, de staart viel er haast af, de kraak-
beentjes der vinnen staken door liet ruwe vel.
Gij moet dien rog wegwerpen, zei Elorent,
naderbij komende.
De mooie Normandische lachte eventjes. Hij keek
op en daar stond ze, geleund tegen don bronzen lan
tarenpaal, wiens twee gasbekken bij duister do vier
plaatsen van elke bank verlichten. Zij scheen hem heel
groot toe, zooals ze daar stond op een kist om haar
voeten droog te houden. Zij beet zich op de lippen
en zag er nog mooier uit dan anders, 'fc haar met
krullen gekapt, ondeugend kijkende, terwijl de wat al te
kleurige handen scherp afstaken tegen haar witte schort.
Dat ze zooveel sieraden droeg had hij nooit opgemerkt
zij droeg lange oorhangers, een halsketting, een broche,
rijen ringen aan twee vingers van de linkerhand en
aan een van de rechter.
Daar zij hem maar leukjes bleef aankijken zonder
te antwoorden, hernam hij:
Verstaat gij, ruim dien rog op.
Maar hij had moeder Méhudin niet opgemerkt, die
op een stoel in elkaar gedoken in een hoek zat. Zij
stond op met haar groote tuitmuts en de vuisten op
de marmeren tafel leggende, zeide zij brutaal:
Zeg, waarom zou zij haar rog moeten weggooien
Gij zult hem haar zeker niet betalen
Toen begreep Florent de zaak. De andere koopvrouwen
meesmuilden. Hij voelde dat" er om hem heen een
oproertje broeide, dat slechts op een gelegenheid wachtte,
om uit te barsten. Hij hield zicli in, trok zelf den
emmer voor het grom van onder de bank en liet den