ZlKKIkZMSCIii: COlltAM. voor het arrondis- yuètx sement Zierikïee. 1881. No. 64. Woensdag 17 Augustus. 84ste jaargang. NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD Feuilleton. VERJONGINGSKUREN. Schetsen uit de werken van Emile Zola. Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond, uitgezonderd op FEESTDAGEN. Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1, Afzonderlijke uomraers 5 cent, met Bijblad 10 cent. PRIJS DER ADVERTENTIËN: Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte- en Doodberichten van 16 regels 60 cent. Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contant betaald, 25 ct. Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II. LAKEN1UAN. Nu, dat zijn kuren, en dat is een ander woord voor grillen, en grillen zijn dwaasheid. Als de jaren heen snellen kan men ze niet tegenhouden en wie oud is of het gaat worden zoo zoetjes aan, kan niet weder op nienw jong worden, dus verjongingskuren helpen niet. Wat zal ik tegen deze redeneering inbrengen Slechts dit ééne, dat zij veel te pessimistisch is, dat zij 't eerst schijnt gemaakt te zijn door een man die werkelijk oud, heelenal oud was naar lijf en ziel. Zulk een zullen verjongings kuren niet baten; hij kan ze nalaten, zich troosten, als dat mogelijk is, in de bewustheid dat de wereld hem over 't hoofd groeit, gelijk de nieuwe twijgen den bij den grond geknotten tronk, zich schikken in zijn lot, als 't ware iederen dag op nieuw eu beter gevoelen hoe hij wegschrompelt, inkrimpt naar lichaam en geest, uitdroogt, verdort, ja hoe hij eigenlijk al dood is voor hij is gestorven. Maar ver jongingskuren kunnen sommigen wel baten. Luister eens! Ik had een vrijen dag en ontvlood de boeien der dagelijksehe bezigheden; ik wierp pen en boeken, kranten en bladen wegik zette de zorgen aan een kant voor een wijle, toog het reisgewaad aan en zette mij op den rug van een onzer snorrende, snuivende, heigende, plas sende, rookende, dampende en onder dat alles vlug en fier over de golven dansende en glij dende stoomers. En vervolgens liet ik mij in een gemakkelijk rijtuig nog verder voorttrekken door het groote machtige stoomros eu eindelijk nog een eindje door een lief dartel jong stoom- paardje, de stoomtram. En zoo kwam ik ein delijk aan een der schoonste plekken van Hollands blanke duinen. Ik keek niet om naar wat achter mij was, noch naar al 't nieuwe en mooie dat ik daar vroeger nooit had gekend; ik ging zijwaarts af, de duinen in, en ik zocht naar een welbekende plek, waarvan ik de photografie nog zoo klaar in den geest omdroeg, dat ik haar wel te middernacht had kunnen vinden. Gelukkig! De veld- en duinwinnende beschaving der badplaats was nog niet zóóver doorgedrongen, mijn oude plekje was nog on gerept, geheel ongerept; 't was of men 't om mijnentwille ontzien had. Ik vond dezelfde hoogte en daar dichtbij zag ik dezelfde laagten, dezelfde bremstruiken, dezelfde helmsprieten, dezelfde bleeke blauw-gele viooltjes, dezelfde zandkorreltjes, ja precies dezelfde. Eu ik liet mij nedervallen op die plek, 't gelaat naar 't duinzand gericht en ik bieef daar onbespied, door niemand gezien clan door de duinen, de zee en den hemel alle drie zulke goede, lieve, oude bekenden enZal ik 't u maar bekennen, lieve Lezer, dat er een paar tranen in 't witte duinzand vielen, tusschen de wiegelende helmpjes doerNu ja, dat was zoo; waarvoor is men dan ook mensch als men niet eens zonder 't te kunnen helpen een paar. stille tranen kan storten 1 Maar dit wilde ik u nn juist niet zeggen wat raakt u dat ook? Doch ik werd weder jong. Ik was naar de badplaats gevlogen als een heulzoekende, op de vleugelen van den stoomik had de kuur be proefd eu zij hielp mij, ik werd weder joDg. Wat is jong te zijn auders dan een idee, een zaligmakend idee, dat men zonderling genoeg in de jeugd niet altoos heeft noch weet te vatten; maar dat men toch heel 't leven door bij wijlen hebben kan. Een idee, dat zelfs den grijze niet voor goed is ontzegd. Och, oud zijn is ook maar een idée. 't Hart blijft eeuwig jong, als 't er maar is. Ja, ik kende die plek. Jaren, veel jaren geleden had ik haar daar gevonden. Ik was toen nog een kleine knaap. Toen had ik daar liggen uitrusten van 't stoeien op de mnlle duinklingen, liggen luisteren naar 't suizen van den wind door 't spichtige helmgras en naar de dichterlijke stemmen die oprezen uit de golven op het strand. Daar had ik gedroomd en gemijmerd en genoten; niet dat ik jong was, neeu, ik had mij daar oud gedroomd, groot, volwassen, sterk, machtig. Dan zou ik over die groote zee gaan om te zien wat daar achter was, al het vreemde eu onbekende, dan zon ik die groote rusteloos bruisende zee be- heerschen en onderwerpen aan mijn wil. En dan werden die zandige duinen hooge vaste bergen, en die schriele kruiden en grassen werden zware wouden van machtigeeikenstammen. En het nauw hoorbaar suizen van den wind werd tot een wonderbare harmonie van groot- sche, krachtig galmende geluiden. Kinderfantasieën. Ja, dat is zoo. Ik geloof dat daar die tranen van daan kwamen, toen ik daaraan dacht. En later, i'n de jongelingsjaren, toen het lot mij daar een woonstede aanwees, heb ik zoo vaak die plek weder opgezocht, en er weder gedroomd, andere droomeu, andere meer rati- oneele phantasieën. Soms trilde de lucht tusschen de helmscheutjes en ver in 't rond over de bronskleurige, of blonde, of blauwe, of blanke, of bruine duinen, als de stralen der middagzon ze koesterden. Dan weder dat was 'savonds gleden allerlei wonderbaarlijke schaduwen over die golvende heuveltjes, en weder geheele an- FLORENT DE BANNELING. Uit „le Ventre de Paris". We hebben reeds opgemerkt hoe dit kunstwerk, iile Ventre de Paris", een aaneenschakeling is van stillevens en genrestukjes, die elk op zichzelf meesterlijk geteekend zijn. Hier volgt nu een genrestukje. Het is de schets van een herberg of kroeg, gelijk Parijs er zoovele bezit, waar de revolutionaire ideeën onder het volk tot gisting komen. Veel van die kroegen zijn eigenlijk voortdurend plaatsen vau samenkomst van geestverwanten in de eene of andere richting. Niet zelden i9 er dan onder de habitués ook een spion van de regeering, die op de hoogte tracht te blijven van wat er onder het volk omgaat. Zulk een kroeg was die van meneer Lebigre. Meneer Lebigre hield een heel mooie herberg, weel derig nieuwerwetsch ingericht. Gelegen op den rechter hoek van de straat Pirouette en de 9lraat Rambuteau, niet vier kleine Noorsche pijnboomen in groengeverfde tobben er voor, was zij een waardige pendant van de groote spekslagerij der Quenu-Gradelles. Door de heldere spiegelglazen zag men de zaal, yersierd met guirlandes van gebladerte, wilden wijngaard en trossen op een behangsel van lichtgroenen grond. De vloer bestoud uit groote zwarte en witte tegels. Achterin zag men het open gat van den kelder, onder de wenteltrap met roode draperie, die naar de biljartzaal leidde op de eerste verdieping. Maar vooral de toonbank aan de rechterzijde was zeer rijk met al zijn glans van gepolijst zilver. Het zink dat golvend afhangend was vastgewerkt op het wit en roode marmer, gaf er een blinkenden metaalglans aan als ware de toonbank een hoogaltaar met zijn versierselen. Op het eene einde stonden de porseleinen ketels met koperen banden voor den heeten wijn en de punch op het gastoestel. Op het andere einde liet een zeer hooge eu met snijwerk overladen marmeren fontein voortdurend in een tobbetje een zoo aanhoudenden waterstraal loopeu, dat hij onbeweeglijk scheen. En in het midden tusschen de drie hellingen van het zink verdiepte zich een kom om de glazen te spoelen en waarin men de vuile glazen zag staan. Dan stonden aan beide zijden de glazen in rijen, de kleine glaasjes voor den brandewijn, de dikke bekers voor het grove gelag, de glazen voor de vruchten, die voor den absinthe, de bierglazen, de groote glazeu met voeten, alle omgekeerd 't gat in de hoogte en in hun bleekheid de glansen van de toonbank weerkaatsende. Gewoonlijk troonde meneer Lebigre achter de toon bank, gezeten op een bankje overtrokken met rood genopt leder. Zoo had hij de likeuren onder zijn bereik, flesschen van geslepen kristal, half ingezonken in de gaten van een console; en dan leunde hij met zijn breeden rug tegen een grooten spiegel, die het geheele paneel besloeg en dwars daarvoor waren twee reepeu glas als boorden aangebracht, waarop bokalen en flesschen stonden. Op de eene vertoonden de bokalen met vruchten de kersen, pruimen en perziken hun donkere vlekken op de andere, tusschen regelmatig geschikte pakjes beschuit, deden klare flesschen, lichtgroene, lichtroode, lichtgele droomen van onbekende likeuren, van fijne bloemextracten. Het was of die flesschen in de lucht hingen en zij schitterden en vlamden in den glans van den spiegel. Om zijn établissement het aanzien van een koffiehuis te geveu, had meneer Lebigre tegenover de toonbank tegen den muur twee geschilderde gegoten ijzeren tafel tjes geplaatst en vier stoelen. Een gaskraan met vijf bekken en doffe stolpen hing aan den zolder. Een geheel vergulde klok was links boven een in den muur gemetselden ventilator. Dan had men geheel achterin het particuliere kabinet, zijnde een afgeschoten hoek van den winkel met glazen in het beschot, die ondoor zichtig gemaakt waren door dofgeslepen figurenover dag werd dat vertrekje uit den schuinen verlicht door een raam dat uitzag op de straat Pirouette 's avonds brandde er een gasbek boven twee als marmer ge schilderde tafels. Daar was het dat Gavard en zijn politieke vrienden iederen avond na den eten samen kwamen. Zij beschouwden zich daar thuis en hadden den kastelein gewend die plaats altoos voor hen open te houden. AI3 de laatste van het gezelschap de deur van het beschot had toegetrokken, rekenden zij zich daar zoo veilig, dat zij zonder terughouding praatten z/over de groote opruiming". Geen andere drinkebroer zou daar hebben durven binnendringen. Den eersien dag deelde Gavard aan Florent eenige bijzonderheden mede aangaande meneer Lebigre. Het

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1881 | | pagina 1