Z1ERIKZEESCHE COIRIM. voor het arrondis- xiésx seinent Zierikzee. 1881. No. 62. Woensdag 10 Augustus. 84ste jaargang. NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD Instinct of Verstand. Feuilleton. Schetsen uit de werken van Emile Zola. 67% 27"/i. 45 53=/,, 04 98% 9515/u 86% 78=/, 42'=/,, 66%, 37 P7%. 67%, B- 52 Ï618/,, 30% 23% 33 =7'/la 38'/, 36 1% [4% 3% ,26 ,47 Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond, uitgezonderd op FEESTDAGEN. Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1, Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent. PRIJS DEK ADVERTENTIÈN: Per gewonen regel 10 oent. Huwelijks-, Geboorte- en Doodberichten van 16 regels 60 cent. Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contantbetaald, 25 cl. Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever 11. I.AKKMIAW Bij deze Courant behoort een Bijvoegsel. (Uit het Franseh.) II. (Slot.) Het instinct kan divalen. Onder die dwalingen noemen wij slechts die van de aasvlieg die dikwijls door den reuk misleid, haar eiers legt op de bladen van stinkende planten, in plaats van op krengen, 't geen haar gewoonte is. De larven sterven dan natuurlijk uit gebrek aan voedsel. Veel insecten begaan dergelijke vergissingen, waartegen hun instinct heD had moeten beveiligen, als het onfeilbaar en volmaakt was. Shell haalt een geval aan van denzelfden aard. Het nieskruid is vergif- voor de schapen deze eten er nooit van als zij lang gegraasd hebben op een weide, waar het groeit; maar brengt men schapen die nooit nieskruid gezien hebben op een weide waar die plant voorkomt zoo zullen zij er van eten zooveel zij maar kunnen en dan sterven zij er meestal van. Er is dus geen instinct dat de schapen waar schuwt tegen de bedwelmende eigenschap van het nieskruid als voedsel en zijn er schapen die die eigenschap kennen, dan is 't omdat zij het geleerd hebben. Over 't algemeen is er, naar 't schijnt, geen instinct dat de dieren waarschuwt dat het eeDe voedsel goed en 't ander slecht is. Aan duiven, die gewoon waren enkel haver te eten, gaf Shell haver en rogge; zij lieten de rogge liggen en aten de haver op. Eerst na langen tijd gewenden zij zich aan rogge. Het instinct kan verloren gaanhet is niet volstrekt noodzakelijk, gelijk men vaak beweert. In Frankrijk en Duitschland, waar de bever nog bij enkele paren leeft, doch door de jagers druk vervolgd word, houdt dit dier op met hutten te bouwen; het maakt slechts een gat aan den waterkant om zich in te verschuilen. Men heeft katten gezien, die verzot waren op een koud bad; toch zijn deze dieren wel bij uitstek afkeerig van water. Jaeger verhaalt van een katje van zes weken, dat dermate verzot was op het badvermaak, dat geen stuk keukengereedschap met water er in veilig was voor de verzoekingen van het beestje; dit cu- rieuse diertje ging zoover dat men het eens vond in zeker meubel van de slaapkamer, dat geenszins voor badkuip gebruikt wordt. Som mige vogels die herhaaldelijk door de menschen gestoord zijn, houden op nesten te maken eu behelpen zich maar op eenigszins geschikte plekjes der boomen. Wanneer de bijen over gebracht worden naar een land waar suikerriet groeit, naar Barbadoes bijv. dan houden zij op met het verzamelen van honig voor het on gunstig seizoen, dat daar niet bestaat; op Jamaica daarentegen, waar zij gedurende eenigen tijd door den regen verhinderd worden uit te vliegen, behouden zp bon gewoonte. In de heetste landeu broedt de struisvogel zijn eieren enkel 's nachts, om de zon tegemoet te komenin de meer gematigde landen, gaan zij ook over dag niet van de eiers af. Het instinct kan gewijzigd worden. Zoo houden de bijen op zeshoekige cellen te maken als dit niet uitkomt met de gedaante van de ruimte waarin zij nestelen. Vele dieren ver anderen hun gewone wijze van voeding geheel en al. In Nieuw Zeeland zijn de papegaaien, die oudtijds van bessen leefden, en misschien ook insecten aten, zot geworden op schapen- vleesch sedert men hun heeft gewend dit te etendat is zoo sterk, dat zij vaak zich op de levende schapen zetten en dezen 't vleesch uit het lichaam scheuren om zich daaraan te goed te doen, zoodat de ongelukkige schapen aan de wonden sterven. Konijnen en eekhorentjes gewennen opperbest aan vleesch; zij kuagen de beentjes af als honden en lusten gaarne dit voedsel. Darwiu eu Brehm halen ook voorbeelden aan vau koeien en ossen, die in landeu waar de weiden schraal zijn, gewend waren aan stokvisch, die men hun gaf in plaats van hooi, en van paarden, die in het voorbijgaan hoenders en duiven ophapten en zelfs vogelnestjes stoorden in de heggen. Eindelijk is het instinct voor volmaking vatbaar. Het wijzigt zich niet slechts in het belang van het dier dat zijn gewoonten ver andert, maar het spoort dit aan om zoodanig te handelen, dat daarbij een zekere redeneering niet te miskennen is. De mieren, die sinds Hubee zoo goed bestudeerd zijn, leveren daarvan tot heden de meest bekende en treffendste bewijzen. Büchner houdt zich ijverig bezig met die belangwekkende diertjes; hij wijdt hun meer dan 300 bladzijden. Maar als zij wezen lijk begaafd zijn met bet vermogen om met elkaar te praten, dan is het niet te verwonderen dat zij zoo ontwikkeld zijn. Hoe menigmaal kan men b.v. een mier opmerken, die, te zwak om een zekeren last voort te trekken, een kameraad gaat zoeken, haar de voelhorentjes aanraakt, zoodat het volkomen is, alsof zij met haar praat en deze dan medeneemt om haar te helpen. Als een mier een belangrijke prooi heeft ontdekt keert zij terng om haar makkers te halen, die in menigte komen aanloopen zoodra zij de goede tijding ontvangen hebben. FLOEENT DE BANNELING. Uit nle Ventre de Paris". VIII. Dat alles heeft Zola willen teekenen en hij heeft in het licht willen stellen hoe een regime als 't tweede keizerrijk, op schurkerij en slechte passieu gegrondvest, een opzichzelf goed en groot volk verlaagt, en zedelijk doet achteruit gaan. Wie deze idealistische strekking niet allerwege, ook in le Ventre de Paris opmerkt, die is niet scherp van gezicht, of blijft evenals de onwetende groote hoop aan de bijzaken hangen. Hij is dan als iemand die over de zoo levend geschilderde groentemarkt gaande, uitglijdt over een koolsblad en in 't vuil valt, en dan den schilder wil verwijten dat hij dat koolsblad daar met opzet heeft neergelegd, of hij is als iemand, die van al de duizenden prachtig geteekende visschen van de vischmarkt juist dien éénen visch waarneemt, die door den inspecteur wordt afge keurd en verworpen, of die uit de breede schare als levend daar neder gestelde vischvrouwen enkel het vuile eu gemeene vischwijf wegkipt om zich aan haar te ergeren en met preutschheid *t boek dicht te slaan onder den uitroep: wel foei, hoe plat! Ja, Zola is naturalist op kunstgebied, maar men tergete niet dat het uiterste van naturalisme weder grenst en aansluit aan 't uiterste van idealisme eu dat de ring van de werkelijkheid toch uit niets anders bestaat, dan uit waarheid en dichting, soms in grillige mengeling. In die groepen van figuren, die als détails voorkomen, heeft Zola ook weder 't volk van dien tijd geteekend, 't volk met zijn eigenaardige deugden en gebreken. Lisa is de type van de nette, domme maar vetwordende burgerij, die 't keizerrijk voorstaat uit puur égoïsme grenzende aan totale gevoelloosheid voor 't ideale, voor de poëzie van 't leven. Die mannen en vrouwen uit het volk zijn de typeu van de zedelijk verwaarloosde volksklasse, die al toegevende aan babbelzucht, trek naar 't triviale en gemeene, kwaaddenkendheid, afgunst eu jaloerschheid, zichzelf kwaad doet en zichzelf ver nedert door verraad van de ergste soort. Die babbelt zieke nieuwsgierige oude wijveu, die een naïef, doch volkomen onschadelijk, een in den grond edel mensch iu *t verderf helpen storten, zij zijn als levend geschilderd. Ook de monchardsde geheime handlangers en helpers van een regime, dat als in zijn aard immoreel zich liefst door onzedelijke middelen en schelmsche werktui gen, tracht te handhaven, krijgen in het boek hun portie. Niet minder ook die in Frankrijk zoo talrijke klasse van revolutionairen, die slechts samenzweren met hun oogen, revolutie maken met hun mond in kroegen en kotten, doch die anderen de kastanjes uit het vuur laten halen en door wie de idealisten, zooals Florent, iu 't verderf gestort worden. In Gavard en eenige andere klanten van de kroeg van meneer Lebrigre vindt men zulke typen. Altoos echter blijft 't ideale toch Zola bezielen, 't inderdaad de drijfveer die hem beweegt. De lezer krijgt onwillekeurig zekere meewarige sypathie voor Florent, de gebreklijdende intelligentie te raidden van de welvarende domheid, 't ideaal dat verongelukt in de omgeving van slechthoid. Ziedaar ook het tragische van 't merkwaardige pennegewrocht. Ook ouder de détails blijft Zola 't ideale bij. Men bestudeere de figuur van madam Francois de tuinders vrouw, die Florent van de straat opraapte en die later nog eenige malen ten tooneele verschijnt. In haar heeft Zola vermoedelijk den meer gezonden zin van 't volk van buiten Parijs iu tegenstelling met dat van die stad zelf willen schetsen. Om dit alles onzen lezers klaar voor oogeu le stelleu, zouden we echter den geheelen roman moeten over schrijven. Dit kan niet; wij moeten ons bepalen tot schetsen, zooals we in den aanvang gezegd hebben. Aanschouwt dus nog eens met ons een tafereeltje in de Halles Centrales en wel op de vischmarkt. Florent is aangesteld als opvolger van mijnheer Verlaque, inspecteur op den afslag van de zeevisch en tevens belast met het toezicht over de koopvrouweu, die in de Halles de vischbanken of vischwinkels gepacht hebben. Dat baantje is allesbehalve naar den smaak van onzen idealist; maar hij schikt er zich in om den wille van zijn broeder en vooral van zijn schoonzuster. Meneer Verlaque gaat de eerste dagen met hem mede rond, om hem op de hoogte te helpen van zijn ver plichtingen eu functiën, aisraede van de grenzen van ziju bevoegdheid. Meneer Verlaque begon dan den nieuwen inspecteur op de hoogte van ziju taak te brengen. Eenige ochtenden

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1881 | | pagina 1