Z1ERIKZEESCHE COURANT. voor het arrondis- sement Zierikzee. 1881. No. 61. Zaterdag 6 Augustus. 84ste jaargang. NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD Feuilleton. Instinct of Verstand. Schetsen uit de werken van Emile Zola. Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond, uitgezonderd op FEESTDAGEN. Prijs per drie maan den 1,Franco per post 1,— Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent. PRIJS DER ADVERTENTIËN: Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte- en Doodberichten van 16 regels 60 cent. Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contantbetaald, 26 ct. Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II. LAUEi\!IA!V. (Uit het Fransch.) I. De abt Trublet verhaalt in zijn Mémoires, dat Malebranche eens met Fontenelle in bet Oratorium Saint-Honoré komende en last heb bende van een teefje dat hem telkens naliep en liefkoosde, het arme dier met een schop wegjoeg. De zachtaardige Fontenelle werd hier natuurlijk boos om. Kom, wat zou dat zei Malebranche: dat heeft toch geen gevoel! Dat heeft toch geen gevoelMooi voorwendsel, waarlijk, eene mooie reden! Laat ik er terstond bijvoegen om de ruwe handelwijs van Male branche zooal niet te rechtvaardigen dan toch te verontschuldigen, dat hij daar niet geheel verantwoordelijk voor was, maar niets anders deed dau de denkbeelden van anderen toe te passen. Ofschoon sinds lang gesteld, is de vraag welken rang die dieren bekleeden met betrekking tot den mensch, wat het intelleetueele betreft, zoo zeer in verschillenden en tegenstrijdigen zin opgelost, dat zij in haar geheel nog steeds hangende blijft. Adhue sub judice lis est. De mensch alleen bezit de rede, zegt men ge woonlijk; het dier heeft instinct. En door instinct verstaat men een blinde kracht, die voor geen volmaking vatbaar is, juist omdat zij van den aanvang af volmaakt, aangeboren en noodzakelijk is. Bij onderzoek echter moet men wel er kennen dat wij ons van die vage en onbestemde uitdrukking slechts bedienen om onze onwetend heid te bedekken. „Het instinct is een zaak van belang, zegt de Falstaff van Shakespeareik ben uit instinct een lafaard". En wij zeggen van een beweging dat zij instinctmatig is, zooals een geneesheer van een verschijnsel dat hij niet begrijpt, zegt dat het io de zenuwen zit. Er zijn drie theorieën voorgesteld om de zielkundige verschijnselen, of liever de daden die er uit voortvloeien bij de dieren, te ver klaren. Twee daarvan staan lijnrecht tegen elkander over; de derde die een middelweg aanwijst is meer conciliant. Het ontbreekt niet aan schrijvers, die aan de dieren een wezenlijk verstand toekennen. Aristoteles merkte op dat de ziel van een kind in niets verschilt van die van een dier. Plinius en Plutarchus schrijven ook aan het dier een rudimentair verstand toe, en Virgilius is slechts de echo van die denkbeelden als hij zegt Est apibus partem divinae mentis Na Celsius en Galienus heeft in onzen tijd Montaigne dezelfde theorie verdedigdmaar met meer geest dan overtuiging: scepticisme ablige\ „Ik zeg dei+ilve, lezen wij in de apologie van Raymond de Sébonde, dat er geen aanleiding bestaat om te meenen, dat de dieren uit natuurlijke en gedwongen neiging verrichten, wat wij met verstand en overleg doen. Waar om zouden wij bij hen dien natuurlijken drang aannemen, wij die niets daarvan ondervinden De heer Leroy, een der medewerkers aan de Encyclopédie, vatte die stelling ook weder op, niet als een vermakelijke paradox, die zich goed leent tot een voorwendsel voor fraaie verhandelingen en gemakkelijke tegenstellingen, maar als een zaak die uit zichzelve wel waard was vededigd te worden, daar zij gelijk Alceste, „de rede, haar goed recht en de billijkheid" voor zich had. Leroy beweert dat het dier wel verre van stationnair te blijven, volmaakter wordt, leert, van de ervaring gebruik maakt, en zelfs door middel van een bijzondere taal met zijn ge lijken gemeenschap kan houden. Hierbij sluit zich klaarblijkelijk ook Büchner aan, de schrijver van het pas verschenen werk over het ziel kundig' leven der dieren, waaruit hier de voor naamste argumenten geput worden om te be wijzen dat de verstandelijke vermogens der dieren voor uitbreiding vatbaar zijn. Tegenover Montaigne en Leroy staan Gromez Perevia en Descartee, als partijgangers voor de werktuigelijkheid der dieren. Reeds voor Decartes ontwikkelde Percira in zijn Anloniana Margarita het denkbeeld dat de dieren slechts werktuigen zijn, wier handelingen uitsluitend bepaald worden door de uiterlijke omstandig heden, een soort van uurwerken die goed geregeld zijn en goed loopen door een werk tuigelijke inwerking. Terwijl de vrijheid bij den mensch het beginsel der handelingen zou zijD, zou het determinisme dat bij de dieren wezen. Zonder hier nu de ernstige kwestie aan te roeren van vrijheid en determinisme, moeten wij toch opmerken dat het feithandelen zonder tot een of andere daad hoe onbeduidend ook op zich zelf, aangezet te worden door een rede, een motief of wat ook, al aan een zeer onredelijk schepsel zou doen denken. Men handelt niet zonder motief, men handelt niet zonder aangedreven, gedetermineerd te worden, door een of andere rede welke dan ook. Wat beteekent dan het woord vrijheid, wie zal den zin daarvan bepalen en er de grenzen van aan wijzen Descartes verdedigde luide de leer van Per- FLOBENT DE BANNELING. TJit i/le Ventre de Paris". VII. Nuzei Lisa, 't was toch in 't geheel niet goed aan de Normandische zoo onbeleefd te zijn. De beuling is toch goed uitgevallen van daag. (Die Nor mandische was een der vischvrouwen van de Halles, die in den loop van den dag in den winkel was gekomen, voor de leus om te vragen naar versche bloedbeuling, doch eigenlijk uit nieuwsgierigheid om te weten te komen wie die nieuwe neef was en wat Gavard zoo druk deed loopen bij de Quenus; toen had Lisa haar wat scherp afgespijsd en daarop had zij gezegd dat er den lnatston keer een smaakje aan de beuling geweest was, waarop Lisa op haar beurt had gezegd dat haar visch ongel was geweest den laatsten keer, zoo waren die twee kwaad gescheiden.) Nu werd er aan de deur van de gang geklopt. Gavard kwam. Anders bleef hij eiken avond tot twaalf ure bij meneer Lebrige in de kroeg zittendoch nu kwam hij vernemen naar Florent9 eindbesluit betreffende de plaats van inspecteur op de zeevischmarkt. Ge begrijpt, zei hij, meneer Verlaque kan niet langer wachten hij is waarlijk al te ziek. Florent moet een beslissing nemen. Ik heb beloofd morgen ochtend vroeg antwoord te geven. V\rel, Florent neemt het aan, antwoordde Lisa heel bedaard terwijl ze nog eens van haar eindje beuling hapte. Florent, die niet van zijn stoel was opgerezen, zat daar als verslagen neer en poogde te vergeefs op te staan en er wat tegen in te brengen. Neen, neen, hernam de slagersvrouw, dat 's eeu afgedane zaak. Nietwaar, mijn beste Florent, gij hebt genoeg geleden, 't Was om van te sidderen, wat ge daar straks verteldet. Het is tijd dat ge een geregeld leven gaat leiden. Gij zijt van fatsoenlijke familie,, ge hebt goed geleerd en 't is toch weinig passend, zoo maar als een schooier langs de straat te loopen. Óp uw leeftijd komen geen kinderachtigheden meer te pas. Gij hebt dwaze streken uitgehaald, welnu, die zal men vergeten en vergeven. Ge komt weer in de klasse van mensohen waar gij thuis hoort; in de klasse der fat soenlijke lui, enfin ge zult leven als iedereen. Verwonderd en sprakeloos hoorde Florent haar aan. Zij had gelijk, zonder twijfel. Zij was zoo gezond, zoo rustig, dat zij hem geen kwaad kon gunnen. Hij, de magere, met zijn donker ongunstig uitzicht, was zeker slecht en droomde van dingen, die men zoo maar niet noemen kan. Hij wist zelf niet waarom bij tot dusver niet had gewild. Doch zij praatte voort en gromde op hem als op een jongentje dat kwand gedaan heeft en dat men nu bang maakt met te praten van dienders. Zij was geheel moederlijk en vond zeer overtuigende redenen. Als laatste argnment zei ze: Doe het om onzentwille, Florent. Wij hebben een zeker aanzien in de buurt en moeten daarom ons nog al ontzienZie je, ik ben bang voor gebabbel. Die plaats zal alles in orde brengen; ge zijt dau iets en zult ons er zelf9 eer mee aandoen. Zij vleide hem en Florent gevoelde zich overwonnen hij werd al9 doortrokken door die keukenlucht, die hem verzadigde met al het voedsel waar geur mede bezwangerd was; hij verzonk in die zalige lafheid de welgevoedheid waarin hij sinds veertien dagen leefde te u idden van al het vet. 't Was of zijn huid gekitteld werd door een eerste begin van vet worden, dat lang zaam hem geheel ging overmeesteren en week maken nis een winkelierster. Op dit late avonduur in dat warme vertrek versmolten zijn bitterheid en zijn wil als 't ware in hem. Hij gevoelde zich zoo dommelig door dien kalmeu avond, door de geuren van bloed beuling en gesmolten reusel, door die dikke Pauline, die op zijn knieën iu slaap was gevallen, dat hij zelf schier erkennen moest, dat hij naar meer zulke avondjes verlangde, altoos naar zulke avondjes, die hem op 't laatst ook nog vet zouden doen worden. Maar wie hem bovenal deed toegeven, dat was Mouton. Mouton lag gerust te slapen, den buik omhoog, een poot op haar neus, den staart lang9 zich als een kussenen hij sliep zoo echt katterig gelukkig, dat Florent, naar hem kijkende zei: Hoe kan ik ook zoo stom wezen ik neem 't aan. Zeg maar dat ik 't aanneem, Gavard. Toen had Lisa juist haar eindje beuling op en veegde langzaam de vingers aan haar schort af. Zij ging het nachtlichtje voor haar zwager gereed maken, terwijl Gavard en Quenu dezen feliciteerden wegens zijn besluit. Er moest toch ook een eind aan komen; van hals brekerij in de politiek kan men niet eten. En terwijl ze daar zoo stond met 't aangestoken blakertje, keek

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1881 | | pagina 1