Buitenlandscli Overzicht.
Uit Bergen op Zoom wordt aan de N. Rott. 01.
geschreven, dat, ofschoon de opmetingen voor den
stoomtram van daar naar Tholen al hebben plaat9
gehad, de zaak van den tramweg onder financiëele
bezwaren zal te niet gaan zonder nog begonnen te zijn.
De tentoonstelling der Maatschappij van Landbouw,
Tuinbouw en Veeteelt, in September a.s. te Bergen
op Zoom te houden, belooft veel. Door particulieren
zijn zes gouden, twee verguld zilveren en drie zilveren
medailles beschikbaar gesteld. Voor de afdeeling
//veeteelt, zuivel en pluimgedierte" zijn 86 prijzen
uitgeloofd; voor de afdeeling //landbonwvruchten"
54; voor //tuinbouw, bloemen en houtgewassen" 80
en voor //landbouwwerktuigen" 16 prijzen.
Naar wij vernemen, heeft de heer F. W. Mondriaan,
oud-ingenieur dor Ned.-Indisohe Spoorwegmaatschappij,
thans leeraar in het stoomwezen aan de Ambachtsschool
te Botterdam, een onderhoud gehad met den burge
meester aldaar, om deze een plan te ontvouwen tot
openbare verlichting van Rotterdam door middel van
electriciteit, waarvan de krachtvoorbrenger zal worden
de eb en vloed der Maas. De burgemeester wijdde
aan het plan al zijn aandacht en noodigde den lieer
Mondriaan uit het schriftelijk nader in bijzonderheden
te willen uiteenzetten en aan den Baad in te zenden.
R. Nbl.
Dinsdag is te Vlaardingen de eerste haring-jager
aangekomen met 200 ton. Onmiddellijk zijn de ge
bruikelijke proefjes van het nieuwe zeebanket afgezonden
aan Z. M. den Koning te Wildungen en aan Z. K. H.
den Prins van Oranje te 's Hage.
Benoemingen; Besluiten, enz.
Z. M. heeft benoemd tot lid van het Bestuur der
Waterkeering voor het Calamiteuse Waterschap
Ellewoutsdijk en den Oalam. Borsele-polder J. Bruin-
oogetot gezvv. van den Ouden-polder van Sint—
Philipsland M. Dorst; tot id. Deurloo-polder W.
Bogert Lz.tot id. Beigersbergschen-polder A. Blok
Chrz.tot id. Slads-polder O. Schuilwerve; tot id.
Piersseus-polder G. Dees; tot id. Muije-polder 1).
van Goisel; tot id. Oud-Kempenshofstede-polder A.
Kloet; tot id. Oost-Nieuwland-polder C. v. Damme;
tot id. van 't Waterschap van Sint-Annaland H.
Polderman Nz.; tot id. Nieuw Sint-Joosland-polder
I. van Waarde; tot id. Watersch. Ond-Wolfaartsdijk
J. Smallegange; tot id. Nieuwen-Passageule-polder
C. J. Sturm; tot id. Noord-Kraijert-polder B. Kemijn Pz.
tot id. Gouweveer- en Zelke-polder L. Hage; tot
dijkgraaf van den Tienriette-polder I. A. Stols Jacobusz.
Er is een tijd geweest, dat de liberalen in Duitscliland
weinig met Prins Bismarck ophadden. Dat was vóór
1866. Toen ging hij door voor den grooten man der
hesrenparlij, den krachligen rechterarm van 't absolute
gezag. Na de uitwerping van Oostenrijk uit den
Duitsciien Bond en de ontbinding van dat veelhoofdige
lichaam zelf veranderde liet; Bismarck werd populair,
ook hij de liberalen werd hij dit meer en meer. De
hartelijk beminde! En hij toch, die zoo in merg en
been een jongen, een echie, Hollandsche jongen wilde
zijn hoe anders kou hij zoo over jongens schrijven
hij heeft metterdaad getoond dat er wat groeien kan
uit zoo eenen, //wien een hout geweer en een blikken
zwaard verrukte", dat men wel wat worden kan en
wat goeds ook, wat meer zelfs dan menig ander, ai
deukt men met een zeker heimwee aan de dagen, toen
men kapellen naliep over 't veld.
Zeker, als prof. Beets nu moest zeggen wat hij
zeggen wilde met de woorden: //Och lieve mevrouw!
geef den jongen een andere pet, een broek met diepe
zakken en ferme rijglaarzen, en laat hij mij nooit
onder de oogen komen zonder een buil of een schram,
hij zal een groot man worden", als prof. Beets
hetzelfde nu moest zeggen, hij zou het anders doen,
dan toen hij op de Leidsche Breestraat- door het hoek-
spiegeltje naar de voorbijgangers keek. Moeders be
zorgdheid en vaders ernst, en vaders beurs zouden
het hard te verantwoorden hebben, als de jongens
wisten dat er zoo over hen werd gedacht. Maar toch
een jongen is een jongen; geef dan den jongen
wat des jongens is.
Er wordt in onze dagen zoowat gesproken over en
gedaan voor onze jongens, voor onze kinderen. De
eischen van het leven worden streng; de boog wordt
sfrak gespannende kamp om het daar—zijn, nis de
Duilschers zeggen; de strijd om het bestaan, wordt
heet. Zal dat verminderen mettertijd; zal de toekomst
onzer kinderen gemakkelijker wordenzal men wat
meer op zijn gemak kunnen trachten zich een positie
waardig te maken om ze daarna te veroveren? O,
hoeveel hoofden worden niet warm, hoeveel tongen
breken tegeuwoordig niet los, om te praten over dit
groote gebeurtenissen van 1870'71, waaraan hij met
graaf von Mohke zulk een voornaam aandeel had,
voltooide zijn populariteit. Hij werd de man van allen.
Nog meer klom zijn aanzien bij de liberale partij toen
hij 't werk van 1866 en '70'71 ging voortzetten
en daartoe den cultur-kamp begon. Bekend is bet,
hoe hij 't in korten tijd zoover bracht, dat het ultra-
montanisme, dat in eenige deeleti van de Pruisische
monarchie zoo sterk geweest was, geheel gekortwiekt,
ja ten onder gebracht scheen. Hij ondervond echter
later, dat de overwinning geenszins volkomen was
geweest. Er kwam zelfs reactie. Het absolutisme, dat
voorheen nagenoeg alleen op zichzelf, op 't aloude
prestige der genadige heeren berust had en dat een
oogenblik door Bismarck was veronachtzaamd, voor
de liberale, doch meer burgerlijke vrienden, stak
't hoofd weer op en ging nu als werktuig gebruiken
de meer en meer opkomende protestaDtsche orthodoxie.
Het werd een goede, vette tijd voor die orthodoxe
predikers, die er slag van haddeu den grooten hoop
in te pakken door 't prestige van 't absolutisme iu
't kerkelijke en den adel te dienen door de jonkers
als 't ware uit te noodigen zich van de //vooraan-
zittingen" te bedienen om eeu gezag te behouden of
te herwinnen door de zoetsappigheid der gelooverij,
gelijk ze 't een meusclienleeftijd te voren nog wisten
te handhaven met de hondenzweep. Obscure, kale
pedanten, die om den broode zelfs plaatsjes in 't
buitenland hadden nagejaagd, zag men nu snel op
klimmen en zich nestelen tot in de hoogste kringen.
Vreerad, voorwaar! Bismarck, die de ultramontaansche
zwarten scheen overwonnen te hebben en daarmede
naar 't gevoelen van millioenen een wezenlijk nationaal
werk had gewrocht, liep op 't laatst gevaar uit liet
zaal gelicht te worden door de protestantsche zwarten.
De cultur-kamp vond meer en meer bestrijders ook
builm het ultramontanendom. Eindelijk werd het
anti-semilisme, de verraderlijke beweging der protes-
tautsche zwarten tegen de Joden, de laatste stormram,
die dreigend tegen de stelling ook van Prins Bismarck
werd gericht.
Wat heeft de ijzeren Prins gedaan in die kritieke
omstandigheden? Het schijnt dat het ijzer veel lood
heeft bevat; het is althans geducht gebogen iu allerlei
bochten, tot brekens toe schier.
Een oogenblik dacht men nog, dat Bismarck den
kamp tegen de zwarten van Berlijn zou aanvaarden,
dat hij op :t beter gevoel der natie een beroep zou
doen en althans de arme Joden zou beschermen, die
gevaar liepen plat gedrukt te worden tusschen de
zwarten van Borne en die van Berlijn, 't Schijnt
meer en meer dat Bismarck thans eeu oudere part ij
heeft gekozeu en dat liij zooal niet de reactie zal gaan
dienen, zich dau toch aan het hoofd der reactie zal
zien te plaatsen. Hij schijut den genadigen heeren
hun zweep en den zwarten hun vette soep weder
terug te willen geven, mits hij in zijn positie niet
verder bemoeielijkt worde.
Intusschen heeft hij ook zijn firma verauderd. Het
is nu voortaan //Bismarck en zoon".
Een treurig tafereel vinden we dat optreden van
den zoon van zulk een vader, niet in diens voetspoor
maar iu 't oude lang vergeten zoo moe9t het
althans! voetspoor der middeleeuwsche absolutisten.
en dat, dat betrekking heeft op hunne kindereu, dat
slaat op de opvoeding van hun kroo9t
Eu met rechtHet edelste belang van de levenden
is de toekomst van het nageslacht.
z/In 't Verleden licht het Heden"
z/In het Nu wat worden zal".
En in een tijd als de onze, waarin men dikwerf
niet weet wat met de kinderen aan te vangenineen
tijd, dat er proletariaat begint te komen onder alle
maatschappelijke standen; nu men klaagt over het
overvolle oud-Europa, en wijst naar andere wereld-
deelen, om brood, nu men het hebben van kinderen
als iets dwaas, althans iets oud-leersch begint te be
schouwen, waarlijk denken over de kinderen, over
onze kinderen is niet te onpas.
En leeren Tot leeren is gelegenheid te over. Leeren
dan maar. En menigeen heeft op leeren al zijn hoop
gevestigd, en staat verwonderd, dat er van al dat leeren
zoo weinig terecht komt. Men vergeet evenwel te veel,
dat leeren en opvoeden samen dienen te gaan. De
ontwikkeling van den knaap heeft veel overeenkomst
met een ziekteverloop 't gaat langzaam, zeer langzaam,
en er bestaan twee kansende patient kan genezen
óf sterven. Vroegrijpe vruchten zijn zeldzaam, kostbaar
en teer. Menig knaap zou een flink, degelijk, bruikbaar
man geworden zijn, die door dwaze opeenstapeling
van bijgebrachte of ingegoten kennis totaal is mislukt.
Niet allen zijn knappe jongens, en zeer weinig knappe
jongens worden knappe menscheu. Naïef is de vraag
door een onzer meest gevierde sprekers eenmaal gedaan
z/Waar blijven toch al de kuappe kinderen Er zijn
zoo weinig knappe meuschen
Waren in dezen zin ook //alle meuschen wijs", ik
geloof, dat er minder schipbreukelingen zouden zijn
op de zee des maatschappelijke!! levens.
Op de kiezersvergaderingen te Berlijn buldert thans
de zoon tegen de liberalen, die zijn vader hebben
groot gemaakt door hem te steunen in de meest
kritieke oogenblikken van zijn leven. Daar, gelijk ook
hier op ons kleine staatstooneel, de staatkundige
absolutisten geholpen door de kerkelijke, bezig om
den grooten hoop op te hitsen tegen den vooruitgang,
tegen vrijheid, licht, waarheid en rede. 't Is meer
dan treurig.
In Algiers is het met de Fransche zaken slecht
gesteld. Als gewone meuschen kunnen wij niet zoo
klaar inzien, dat de Fransche eer zoo onmisbaar een
met groote overmacht aangevangen en weinig ridderlijk
volvoerden veroveringstocht iu Tunis noodig had.
Daartoe zou men moeten kunnen klimmen tot de
duizelingwekkende hoogte der groote politiek; maar
voor zoover aan het uiterlijke der zaken te zien is,
had Frankrijk vrij wat beter gedaan met de 15000
man, die een bespottelijke expeditie tegen Tunis gedaan
hebben, niet daarheen maar naar Algiers te zenden.
In de kolonie Algerië toch is 't allesbehalve rustig.
Er hecrscht in eenige provinciën een ware paniek
onder de blanken en dat hoofdzakelijk wegens de
aanmerkelijke voordeelen, die een opgestaan stamhoofd
op de troepen heeft behaald. Behalve tal van onder
worpen of getrouwe Algerijnen zijn er ook een aantal
Franschen gevallen of door het bedoelde stamhoofd
weggevoerd.
Zoo men weet is (ie Gouverneur-Generaal van
Algiers, Albert Grévy, de broeder van den President.
Een goed deel van de nu zoo ingewikkelde en kritieke
omstandigheden wordt aan het onhandige bestuur van
den landvoogd geweten. Men zegt dat de President
zelf zijn broeder een wenk gegeven heeft om af te
treden, maar dat deze daar thans evenmin van wil
hooren als verleden jaar. Ook nu wil hij naar Parijs
gaan om zich te rechtvaardigen. Misschien zal hij
dit wel kunnen, doch onwillekeurig denken we aan
't oude Fransche spreekwoord: //laat de koloniën ver
gaan, als wij maar aantoonen, dat wij gelijk hebben."
Zulk een vaart zal het nu wel niet luopen; de
Fransehen zijn machtig genoeg om de Bedonieën in
toom te houdenmaar voor de kolonie is het toch
groote schade. En deze nijpt te meer, daar men in
Algerië pas sinds eenige jaren eenigszins in beteren
doen is gaan komen. Een staat van oorlog, of ook
maar van onrust verstoort allerlei ondernemingen en
geeft niemand voordeel.
In Konstantinope! houdt men zich thans bezig met
het proces tegen de moordenaars van den //geschaarden"
Sultan Moerad. Het valt moeielijk uit te maken of
we hier met een teekeu van vooruitgang of met zeer
gewone zaken te doen hebben. Dat Sultan Moerad
vermoord is door zijn eigen omgeving, daarin i9 niets
vreemds. Dat lot is tal van zijn voorgangers eveneens
overkomen. Men kan ook niet voor niets Sultan van
Turkije zijn. Wie 't is dient er de lasten van te
dragen, gelijk hij er de baten van genieten kan, in
den vorm van een lekker weelderig leven en groot
aanzien. Maar dat de daden van zulk een moord
later nog worden opgezocht en gestraft, dat is in
Turkije wel iets bijzonders. Vermoedelijk zal het echter
ook den ttgenwoordigen Sultan wel 't leven kosten
vroeg of laaft.
Wat moet er van den jongen worden? Maar,
vergun mij, u mijnen knappen jongen voor te stellen.
Mijn knappen jongen is onder een gelukkig gesternte
geboren. Zijne ouders waren niet te goed en niet te
slecht, niet te geleerd en niet te bekrompen, niet te
hoog en niet te laag, niet te rijk en niet te arm om
hun zoon daftgeen te doen leeren en genieten, wat tot
een beschaafde opvoeding noodig is, of noodig ge
rekend wordt dat is nog niet precies hetzelfde
Hij groeide op als een heel gewone jongen, en
niemand dacht er aan, dat eenmaal de Faam zijn naam
uilroepen zou. Als ieder ander kind gaf hij zijn goede
moeder evenveel reden tot droefheid als tot vreugde,
en deed hij zijn vader nu eens denken dat er wel wat
goeds in hem zat, en dan eens, dat hij een aartsdeugniet
was, die bijkans met den knoet diende geregeerd.
//Niets, niet9 ter wereld deed hem aan, of baarde
hem ongemak". Maar het groote keerpunt in 't leven van
een jongen kwam hij moest naar school. En wonder
die lustige, vroolijke, dikwerf wilde en ruwe knaap
vond zich spoedig op de harde banken thuis. Verstandig
geleid, als hij werd, had hij er weinig verdriet van,
(Jat hij bij zijn werk werd bepaald, met zachtheid,
maar met ernst, dat hij, nog wel kapellen mocht
naloopen, ja maar toch niet meer zooveel en zoj
dikwijls als hij verkoos. De jongen leerde goed, Jfl
zijn vader had reden om zich met hem geluk te wensNen,
Uren, dagen, maanden, jaren, snelden heen °ok
voor onzen knaap, en naaro-ate ze voorbijvlogen werd
voor hem de taak zwaarder en moest hij ko'ianger
hoe meer tijd missen van de uren, die hij no'^ikwijls
zoo gaarne aan het spel wijdde. Zijn tijd kwaa d. w. z.
de tijd, waarin er beslist moest worden, var e» boe
hij zijne jeugd zou besteden, nu de eerste^100Uflren
waren afgeloopen. Wat nu? Worcvervolffd.