precies uitziet als een klewang, dat is zoo'n sabel als de Atjehneezen hebben en daar ze hem zoo'n leelrjken smeer mee gegeven hebben, dat hij er al zijn leven rhumatiekig van zal moeten blijven, 't Is altoos een teelten van oorlog geweest, zoo'n staartster. Mijn grootvader wist 't nog heel goed van de komeet van't jaar'11. En toen is 't volgende jaar Napoleon naar de maan gegaan in Rusland. O ja, toen in de Krim, in Sebastopol. Neen, dat was zijn broer. Maar oorlog moet het beduiden, anders begrijp ik er niets van. (Andere man.) Menseheu, wat praat je liclifc- veerdig over zulke vurige teekenen in de lucht. Ja, ze willen wel eens zeggen, dat er oorlog zal komen. Doeh ik vrees dat het pestilentie zal wezen. Ik weet nog van een andere komeet en dat was maar een kleintje met zoo'n krommen staart, en toen heeft de Heere de veepest in 't land gestuurd om de goddeiooze boeren te straffen voor bun boovaardig leven en den opschik van de boerinnen, en al de ijdelheid die er is onder de zon, zooals Salomon al ge profeteerd heeft. Maar ze willen zich niet bekeeren en nu moet er pestilentie komen. (De vorige spreker.) Kom, jij praat naar je verstand hebt. Kunnen de koeien 't helpen, dat de boerinnen Donderdags zooveel koekjes eten en haar mans lekkere slokjes drinken? Daar moeten ze in de stad van leven. Neen, ik houd het met den oorlog. Daar hadt je die groote komeetlaat zien ik ben nu acht en dertig en toen was ik zoo'n aap van een jongen als daar loopt, die daar met zijn groote ooren 't zal een goede 22 23 jaar geleden zijn. Nu, toen is er ook veel oorlog op gevolgd: in '59 hadt je 't tusschen de Fransehen en de Oostenrijkers, en toen die groote komeet er nog stond vochten de Engelsehen en de Franschen tegen de Chineezen, doch 't hielp niet, ze vochten maar toe. En kort daarna hebben ze den Paus weggejaagd. (Nieuwe opmerker.) Nu, jij kent je les nog goed. Ja, ik heb spijt, dat ik ook niet langer heb schoolgegaan. Ik ben blijven zitten bij den regel van drieën in 't gebroken. (Vorige spreker.) Zoowat weet ik er nog wel van. Ik laat mijn jongens ook maar alles leeren. 't Is tegenwoordig een schande als een menseh zijn kinderen dom laat blijven, 't Is alles voor niet. Mijn jongen leert ook van alles en psalmen opzeggen, en teksten en traktaatjesnu moet hij tegen aanstaanden //Quenu-Gradelle" op het uithangbord prijkte. Hoe uitvoerig ook en passende bij de lange beschrijving der Halles, vinden wij die schets hier eenigszins mis plaatst. Florent wordt er alweer langer door opgehouden dan met het oog op 't dringende van zijn hongers nood noodig is. We slaan den inventaris der rijke spekslagerij over en hervatten den draad weer, waar de schrijver de vrouw des huizes teekent, die juist in den winkel is. Florent kreeg kippenvel over zijn lijf toen hij een vrouw bemerkte, op den drempel van den winkel in het zonnetje staande. Dat was nog een geluk te meer, een welgedaanheid van belang te midden van al die vette aangenaamheden. Het was een mooie vrouw. Zij besloeg de geheele breedte van de deur, maar was toch niet al te dik, al had zij ook een dikken hals als een fiksche dertigjarige vrouw. Zij was pas opgestaan, doch had heur haar reeds in orde gebracht, dat glad en geplakt als ware 't vernist, haar in kleine platte banden langs de slapen viel. Zoo zag ze er zeer zindelijk uit. Haar iiuid zag zoo doorschijnend blauk en rozig fijn als van de menschen die gewoon zijn te midden van vet en vleesch te leven. Zij zag er deftig, zeer bedaard en zeer op haar gemak uit. Als zij lachte deed zij dit enkel met het oog, haar lippen bleven ernstig. Haar gestijfselde linnen kraag, de witte mouwen die haar tot de ellebogen kwamen, haar witte schort, dat tot op de punten van haar schoenen neerhing, lieten slechts kleine gedeelten van haar zwarte cachemiren kleed bespeuren, haar ronde schouders en vollen boezem die onder liet lijf van haar kleed blijkbaar gespannen zat. De zon blonk op al dat wit. Maar ofschoon in 't volle licht staande, een blauwachtigen gloed op haar donker haar, een rozenverw op haar gelaat en een blinkenden glans op haar witte mouwen en schort, pinkte ze niet eens raet de oogeu en genoot in rustige welgedaanheid haar morgenbad van licht, terwijl zij Zondag de tien plagen van Egypte van buiten kennen en ze zitten er al in, op zijn duimpje heeft hij ze. (Andere opmerker.) Kijkt nu eens naar de ster! Ik zeg toch dat het wel mooi is, als is 't ook vreemd. Wat steekt die staart mooi omhoog. Een staart is 't niet, zou ik zeggen, 't Is net of er een gat in de pit van de ster is en of daar de zon door keenschijnt. Kijk, zoo zie je soms 't licht door een gat in een blind ook jnet zoo'n bundel stralen schijuen. 't Is net een rechte pluim van licht. Ik vind het wel mooi, en ik vind er nu niets akeligs in. Ik geloof ook niet aan die praatjes dat zoo'n staartster rampen en ongelukkeu zou voorspellen. Als Onze Lieve Heer ons wat zeggen won of ons waarschuwen, dan zou hij 't wel duidelijker doen, dat we 't goed verstaan en begrijpen konden. Maar hij dreigt of waarschuwt niet, of als je 't zoo nemen wilt, dan waarschuwt hij ons altijd en overal meê, zelfs met ons eigen hersens, als we 't maar wilden begrijpen. Maar we willen altoos wat bijzonders en als er wat bijzonders komt is 't nog niet goed. (Een paar stemmen.) Zoo, de kerk gaat uit en de ster is weg. Kijk, je kunt nog maar een puntje van den staart zien, achter die wolk, en dat puntje wijst naar boven! Wel te rusten buurtjes! Wel te rusten! Binnenland. ZIERIKZEE, 28 Juni 188 1. Zondagavond heeft de Harmonie //Kunst en Eer" een concert gegeven op Schuddebeurs, dat zeer wel geslaagd is. Uitgelokt door liet schoone weer hadden zeer yeel wandelaars zich daarheen begeven en was het er vrij levendig. Programma van het tweede Zomer-concert in Parklust op Donderdag den 30 Juni 1881, 's avonds 8 uur precies. i. Heimliche Liehe. Marsch, Kiesler; 2. Ouverture, von Suppé3. Fantaisie //la fille du régiment", Kom; 4. Sommerfreuder-Walzer, Neibig; 5. Philadelphia— Marsch, Kiesler; 6. Ouverture //die Amazone", Kiesler; 7. Fantaisie //die Flederraaus", Sahan8. Potpourri, Kiesler. Naar wij vernemen hebben zich dezer dagen nog meer dan 30 nieuwe leden der Sociteit //Tot Nut en Genoegen" aangemeld. Uit het feit dat het Bestuur dezer bloeiende vereeuiging tegen Vrijdag 8 Juli a.s. den leden het genot van een concert te geven door de Koninklijk kapel der Grenadiers en Jagers belooft, blijkt genoegzaam, dat het wel niets onbeproefd laat om de Sociteit steeds meer aan haar doel te doen beantwoorden. de overstroomde Halles met een lachenden blik beje gende. Zij zag er uiterst fatsoenlijk uit. Dat is de vrouw van uw broeder, uw schoonzuster Lisa, zei Gavard tot Florent. Hij had haar met een knikje gegroet. Toen ging hij de gang in, onder allerlei voorzorgen, daar hij niet wilde dat Floreut door den winkel naar binnen ging, ofschoon daar niemand was. Hij was blijkbaar erg in zijn schik, dat hij zich in een avontuur kon steken, dat eenigszins gevaarlijk was. Wacht nu, zeide hij, ik zal zien of uw broeder alleen 19. Dan moet gij binnenkomen ais ik in de handen klap. Aan het eind van den gang duwde hij een deur open. Maar toen Florent achter die deur de stem van zijn broeder hoorde, sprong hij in eenen naar binnen. Quenu, die dol veel van hem hield, vloog hem om den hals. Zij omhelsden elkaar als kinderen. Wel sapperloot, hen jij dat, stamelde Quenu, daar had ik nu toch in 't geheel niet aan gedachtIk dacht dat je dood waart. Gisteren zei ik nog tot LisanDie arme Florent." Maar hij zei verder niets en riep, 't hoofd in den winkel stekende Lisa! kom eens hier, Lisa! Zich toen naar een klein meisje wendende, die in een hoek gevlucht was, riep hij: Pauline, ga je moeder toch een9 halen. Maar de kleine verroerde zich niet. Het was een heel mooi kind van vijf jaar, met een groot tond gezicht en een sterke gelijkenis op de spekslagersvrouw. Met beide armen hield ze een groote zware gele kat omvat, die maar met zich liet sollenen zij kneep 't dier om 't vast te houden, alsof ze hang was dat die armoedig gekleede mijnheer 't haar zou willen afnemen. Langzaam kwam Lisa binnen. Daar is Florent, daar is mijn broeder, herhaalde Quenu. Het komt ons ook zeer goed gezien voor, dat het Bestuur voor den avond van 8 Juli slechts dat concert en niets dan dat op 't program geplaatst heeft. Zulk een muzikaal genot is wel in staat een geheelen feest avond te vullen. Het gewone jaarfeest van //Nut en Genoegen" komt dan later en kan ook op eigenaardige wijze genoegelijk zijn. Te Domburg wacht men de volgende maand druk bezoek. Men zegt, dat in het Badhotel aldaar en in het Schuttershof reeds alle appartementen besproken zijn. Men herinnert zich, dat de Nederlandsche Vereeni- ging van gemeente-ambtenaren sinds eenigen tijd zich ijverig bezig houdt met het zoeken van de middelen tot het stichten van een fonds voor pensioenen voor weduwen en weezen van gemeeute-amhteuaren. De Vereeuiging heeft zich ook tot Prov. Staten van Zeeland gewend met een adres, waarin om subsidie voor zoo danig fonds verzocht wordt. Ged. Staten hebben zoo veel bedenkingen tegen het denkbeeld van een door de Provinciale kas ondersteund fonds voor ambtenaren der gemeenten, dat zij tegen het toestaan van genoemd verzoek adviseeren. Door Ged. Staten wordt aan de Prov. Staten voorgesteld te besluiten, dat art. 25 van het Reglement van politie voor de polder?, van 5 Juli 1867, (Prov. blad No. 92) wordt vervangen door het volgende: Door bevoegd gezag wordt in dit Reglement verstaan het bestuur van den polder of van het waterschap, waartoe den polder behoort, met uilzondering echter waar een vergunning noodig is tot een handeling in strijd met het bepaalde in de artt. 1, 2, 5 en 12, in welk geval de toestemming van Ged. Staten wordt vereischl. Dit een en ander voor zoover hij een wet of wettelijke verordening geen andere macht als be voegd is aangewezen, gelijk ten aanzien van art. 12 hij de Wet van 14 Februari 1806, voor zoover die in Zeeland van toepassing is. Het thans bestaande art. 25 blijft voor zooveel betreft art. 5, van kracht tot 1 Januari 1882. De Minister van Waterstaat heeft aan de gewestelijke besturen eenige opgaven gevraagd, noodig om een overzicht te doen samenstellen van de maatregelen, door de besturen van het Rijk, de Provinciën, de Gemeenten ^en de Waterschappen genomen, tot het verleenen van- of het bijdragen in pensioenen, uit te koeren aan outslagen ambtenaren of, na hun over lijden, aan hunne betrekkingeu. Te Joure in Friesland had men om goed water te vinden een Norton-wel geslagen en toen de buis op 107 voet diepte gedreven was zonder goed water te gevenhad de aannemer, de firma Peck en Co. te Amsterdam, het opgegeven. Later heeft de gemeente- opzichter het gestaakte werk hervat en op 114 voet helder en koel water gevonden. Zij noemde hem //Mijnheer" en was heel lief. Lang zaam hekeek ze hem van top tot teen, zonder echter onfatsoenlijk vreemd op te zien. Alleen kwam er een plooitje in haar lippen. Zoo bleef ze staan en ging eindelijk lachen omdat haar man zoo overdreven blij was. Óndertusschen kwam deze wat tot bedaren. Toen zag hij pas hoe mager en ellendig Florent er uitzag. Acb, mijn arme jongen, zei hij, je ben er niet mooier op geworden daar gindsIk ben vet geworden, wat zal ik je zeggen Nu, vet dat was hij, zelfs al te vet voor zijn dertig jaar. Hij barstte als 't ware uit zijn hemd, uit zijn voorschoot, uit zijn witte linnen, waar hij in gebakerd zat als een pop. Zijn kaal geschoren gelaat was langer geworden en had allengs eenigszins den vorm gekregen van den varkenssnoet en de kleur van dat vleesch waar hij den ganschen dag met de handen in zat en waarmede hij als 't ware leefde. Florent herkende hem haast niet. Hij was gaan zitten, van zijn broeder keek hij naar de mooie Lisa, dan naar de kleine Pauline. Zij blonken van gezondheidhem bekeken zij met de verwondering van zeer vette lui, die angstig worden als zij een magere zien. Zelfs de kat, die men uit haar vel kon schudden van vetheid, spalkte haar gele oogen open en keek hem wantrouwig aan. Je wacht zeker tot we gaan ontbijten, niet waar? vroeg Quenu. Wij eten vroeg, om 10 ure. Er was daar een sterke keukengeur. Florent dacht aan zijn verschrikkelijken nacht, zijn aankomst in de groenten, zijn lijden te midden der Halles, die over strooming van voedsel waaraan hij zoo pas ontstapt was. Toen zei hij zachtjes en met een goedigen glimlach Neen, dat niet graag, ik heb honger, zie je. Later hopen we Florent nog eens weer terug te zien. Slot.

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1881 | | pagina 2