ZIHKIkZI KSCIIi: COURANT. voor het arrondis- A-ètx Zierikzee. 1881. No. 50. Woensdag 29 Juni. 84ste jaargang. NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD Feuilleton. DE KOMEET. Schetsen uit de werken van Emile Zola. Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond, uitgezonderd op FEESTDAGEN. Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1,- Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent. PRIJS DER ADVERTENTIËN: Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte- en Doodberichten van 16 regels 60 cent. Dienstaanbiedingen van 16 regels, mits contantbetaald, 25 ct. Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II. LAKEiVIUAN. Bij deze Courant belioort een Bijvoegsel. Het volgende is een protocol van afgeluisterde op- en aanmerkingen, meeningen, bespiegelingen en overdenkingen, tea beste gegeven in de groepjes aansckouvvers van bet merkwaardige hemellichaam, dat thans 's avonds zich aan het firmament vertoont als de lucht helder is. Tot voorafgaande toelichting merken wij op, dat, ofschoon wij het niet eens zijn met al wat in dit protocol zoo al een plaats zal moeten vinden, wij toch aangaande het verschijnsel niet het rechte weten. We weten er al niet veel meer van dan Piet uit het dichtje van den Leekedichter „een star is 't met een staart". En hoewel we nu Diet als diezelfde Piet met dat licht tevreden zijn, in dien zin namelijk, dat wij er niet gaarne wat meer van zouden willen weten, we zijn er in een ander opzicht toch wel mede tevreden, omdat de ster met den staart zoo mooi is. Immers de gewone alledaagsche sterrenhemel is al zoo schoon, zoo hemelsei: schoonals er nu nog een extra-ster bij komt schijnen, die weer zoo geheel anders uitziet dan al de andere sterren, die toch alreeds zoo prachtig zijn en zoo oneiudig verschillend, dat er geen. twee eendere te vinden zijn, zonden we dan niet tevreden, ja hoogst tevreden zijn, dat wij dit schoone verschijnsel ook nog boven dien mogen aanschouwen Doch. ter zake 1 anders ontglippen ons nog de nieuwe bijdragen voor het protocol, die we daar zoo pas hoorden aanvoeren. We geven de fragmenten gelijk dat in een behoorlijk protocol moet zijn, zoo maar voor den voet weg. Zoo er dan ten slotte eenige Tendenz in 't stuk mag gevonden worden, 't zal zijn, dat de menschen er toch veel van meenen te weten, al weten ze er niets van. „Wel, buurvrouw, heb jo dat rare ding al gezien, daar in de lucht, vlak boven do Kleine Kerk! 't Is een vurige ster met een ijselijk leelijken staart er aan. Dat beteekent zeker iets Ik vrees voor 't kwaad in de aardappelen. Maak me niet bang, buurtje, mijn aardappeltjes, och gunstik beve als ik er aan denke. Nu zijn we van middag nog al wezen kijken op 't land, ik en mijn man. Ik vond dat ze nog al mooi stonden; maar mijn man zei, dat het broeiige warme weer van verleden week maar kwaad was. En dan nu die staartster Zou je denken dat dat kwaad kon? Of ik dat denk? Daar komt geen denken bij te pas. Wel honderdmaal heb ik mijn vader horen zeggen bij ligt nu lang in 't graf dat zulke hemelteekens kwaad voorspellen. En de eerste aardappelziekte was ook van zoo'n ding gekomen, dat wist liij heel goed. (Nog een buurvrouw.) Och, menschen, wat praal je toch van je aardappelen; denkt liever om je arme ziel. Begrijp je dan niet, dat bet een teeken is tegen do ongerechtigheden van de zondige wereld? Ja, dat is 't. Domiué Wauwelaar heeft het zoo vaak gezegd: daar zullen teekenen geschieden! Maar dit booze, kromme en verdraaide geslacht wil die teekenen niet eens aanmerken, 't Is om je zonden, men sehen 1 Kijk 't is als een roede der kastijdinge, een zwaard dat dreigt. (Tweede buurvrouw.) Nu ja, vrouw Teem, zoo denk jij er over omdat je nergens anders te kerk gaat dan bij Dominé Wanwelaar. Dat 'smijn Dominé niet. Maar ik heb 't toch op dat vurige luchtgezicht niet. Je kunt toch je aardappelen niet missen; waarmede moet een arm mensch zijn ziel in zijn lijf zien te houden, anders dan met aardappelenje kunt ze toch maar niet missen en Dominé Wanwelaar ook niet. (Een man.) Nu, laat die vrouwen maar leuteren, Herrit. Maar dat 's toch zeker, dat zoo'n ding iets voorspellen moet. Ik zeg maar 't Is zelf iets bijzonders en als dat nu niet moet dienen om iets bijzonders te voorspellen, zeg jij me dan asjeblieft eens, waar moet't dan voor dienen 't Staat er toch niet voor niemendal. Daar is niets voor niemendal. GerritNiets voor niemendal Ik heb den heelen dag op de kaai gestaan en voor niemendal, maat! Geen pruimpje tabak verdiend. Als ik niet van dien vlasboer een propje gekregen had bij Piet Dings, dan bad ik totaal niets gehad. Maar weet je wat die ster wil zeggen? Dat's oorlog en anders niet. Daar heb je m'n broer die in Atjeh geweest is, die zegt dat bet er EEN MORGEN IN DE HALLES CENTRALES. (Uit Le Ventre de Paris.) X. De zee bleef stijgen. Eerst kwam zij hera tot aan de enkels, toen tot het lijf, nu dreigde zij hera over het hoofd te wassen. Verblind, verdronken, met gon zende ooren, zijn maag als verplet van al wat hij gezien had en aan niets meer denkende dan aan voedsel, greep een vlijmende smart hem aan, als moest hij aldus sterven van honger in het oververzadigde Parijs, bij die morgenwake der Halles. Heete tranen biggelden hem uit de oogen. Hij bevond zich thans bij een breede doorloop. Twee vrouwen, een klein oudje en een groote magere, giDgen voor hem uit naar de paviljoens. Wel zoo, komt gij uw provisie opdoen, juffrouw Saget? vroeg de lange magere. Och, madam Lecoeur, wat zal ik je zeggen Je weet, een vrouw alleen. Ik heb zoowat niets noodig Ik zou wel een heel klein bloemkooltje willen gehad hebben, maar alles is zoo duurEn wat kost de boter vandaag? Zestien stuivers.Ik heb goede, als gij eeii9 bij me wilt komen kijken Ja, ja, ik weet niet, ik heb nog een beetje vet Met de uiterste inspanning volgde Elorent de twee vrouwen. Hij herinnerde zich dat hij Claude de kleinste had hooren noemen in de rue Piroeutte; hij wilde haar uithooren als zij van die lange magere af was. En uw nicht? vroeg juffrouw Saget. La Sarriette volgt haar eigen hoofd, antwoordde madam Lecoeur scherp. Zij wilde haar eigen zaken gaan doen. Nu gaat mij dat niet meer aan. Als de mannen haar arm gegeten hebben zal ze geen kruimel van mij krijgen. Ge waart toch zoo goed voor baar. Zij moet toch wel geld verdienen; het fruit geeft nog al wat dit jaar... En uw zwager? O, die I Madam Lecoeur beet zich op de lippen en scheen er verder niet» meer van te willen zeggen. Altoos nog dezelfde, lie? ging juffrouw Saget voort. Het is een brave man En toch i9 mij verteld dat hij zijn geld opmaakte op een wijze Wat weet ik dat, of hij zijn geld opmaakt! zei madam Lecoeur ruw. Het is een boef, een vrek, een man, zie je juffrouw, die mij liever zou laten kapot gaan, dan dat bij mij een rijksdaalder zou leenen Hij weet heel goed, dat er op dit oogenblik met de kaas en de eieren niets te verdienen is. Hij verkoopt toch net zooveel gevogelte als hij wil Nu, geen enkele maal, neen nooit heeft hij gepresen teerd mij te helpen. Ik ben wel te grootsch om wat van hera aan te nemen, maar dat zou me toch pleizier gedaan hebben. Nu, daar hebt ge net uw zwager, hernam juffrouw Saget zachtjes. De beide vrouwen keken om en zagen iemand den weg oversteken om de groote overdekte straat in te gaan. Ik heb geen tijd, meesmuilde madam Lecoeur, ik heb mijn winkel alleen gelaten. En ik wil toch niet tegen hem spreken ook. Werktuigelijk had ook Florent omgekeken. Hij zag een stevig ventje, die er tevredeu uitzag, met grijs borstelig haar, en die onder eiken arm een vette gans droeg, welker koppen hem tegen de beenen hingen te slingeren. Op eens liep hij dien man na met een vroolijk gebaar, zijn vermoeidheid vergetende. Gavardzeide hij, toen hij bij hem was en hem op den schouder klopte. De ander hief het hoofd op, keek verbaasd die lange zwarte figuur aan, die hij niet herkende, en zeide toen eensklaps als verslagen Ben jij dat? Wat, ben jij dat? Hij liet zijn ganzen haast vallen. Hij kou niet tot bedaren komen. Maar zijn schoonzuster en juffrouw Saget opgemerkt hebbende, die uit de verte nieuws gierig naar die ontmoeting keken, liep hij voort en zei Laat ons hier niet blijven staan, kom meê. Er zijn te veel tongen en oogen. Onder de glazen straat praatten zij nu verder. Florent vertelde dat hij in de straat Pirouette geweest was. Dat vond Gavard allerkoddigsthij lachte druk en deelde hera mede, dat zijn broeder Quenu verhuisd was en nu zijn spekslagerij daar dicht bij had, in de straat Eambuteau, recht over de Halles. Wat hem bijzonder veel pleizier deed was te vernemen dat Florent den heelen morgen met Claude Lantier had gewandeld, een rare snaak en toevallig juist een neef van madam Quenu. Hij zou hem nu in de spekslagerij brengen. Toen hij vervolgens hoorde dat hij met valsche papieren in Frankrijk was teruggekomen, werd hij ijselijk voor zichtig en geheimzinnig. Hij wilde voor hem uitgaan op vijf pas afstands om de aandacht niet te trekken. Na het paviljoen van het gevogelte doorgegaan te zijn, waar hij zijn twee ganzen aan zijn stalletje ophing, stak hij de straat Bambuteau over, altoos met Florent achter zich. Daar, midden op den weg, wees hij hem met een knipoogje een greoten en mooien spekslagers- winkel aan. Nu volgt er weder een uitvoerige en schilderachtige beschrijving van den spekslagerswinkel, waarin zijn broeder woonde en waar in gouden letters de naam

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1881 | | pagina 1