m
1
B
ii:
I
1 1
M
gewassen en is de liberale partij minder ge
worden. Wie, als aanhanger der liberale partij,
dit wil verhelen, bedriegt zichzelven slechts
zonder zijn zaak er mede te dienen, 't Was te
wenschen dat men 't liever maar luide erkende
dan, gelijk we nu twintig jaar lang gezien
hebben dat geschiedt, zich van de liberale idee
een rustkussen te maken waarop men 't hoofd
neervlijt en violen laat zorgen.
De groote, we kunnen wel zeggen de eenige
kapitale fout van de liberalen na 1848 is, dat
zij niet genoeg, soms zelfs in 't geheel geen
rekening gehouden hebben met hun eigenlijken
tegenstander't clericalisrae. Inderdaad, dat is
de groote fout. 't Meeste vaar is steeds gericht
geweest op de conservatieven; doch dat was
een misstap. De conservatief is te minder een
vijand, een tegenstrever van de liberale idee
naar mate hij meer ontwikkeld is, en dat men
onder de zichzelf bewuste conservatieven, en
dat zijn toch de eenige die beduidenden invloed
hebben, ontwikkelde mannen aantreft, zal wel
niemand betwijfelen. De cleriealen heeft men
geheel over 't hoofd gezien. Men ondervindt
nu de gevolgen daarvan.
Hoeveel de wereld ook vooruitgegaan mag
zijn, in één opzicht zijn we nog niet veel wijzer,
niet veel gelukkiger als men wil en dat
is: dat er nog altoos twee partijen zijn, als
in de dagen toen voor 't eerst de godsdienstige
idee wakker werd en zich een handig industrieel
daarvan meester maakte om ze te esploiteeren.
Wij willen hier een bijbelsclie uitspraak citeeren
„de hemelen zijn des Heeren, maar de aarde
heeft hij den menschenkinderen overgegeven".
Sinds men daarvan is afgeweken, en dat is al
lang geleden, is de onzalige clerieale partij ge
boren. Vergetende of met opzet veronacht
zamende, dat de aarde den menschenkinderen
is gegeven, zijn er opgekomen die zich opge
worpen hebben en deden gelden als zaakwaar
nemers des Heeren, en zich een recht aange-
tigd hebben, dat blijkens bovenbedoelde uitspraak
door den Heer zelf is losgelaten, toen de aarde
aan de mensoben gegeven werd.
Dat de clerieale partij ook onder den invloed
verkeert van de bovengenoemde stroomingen
des tijds behoeft enkel herinnerd te worden. In
dagen van wezenlijk gezond volksleven, als de
door de nationaliteit gewijzigde humaniteit meer
op den voorgrond treedt, houdt het cleriealisme
zich schuil, gelijk de kerkuilen bij dag. Maar
zoodra de kans gunstig is, vertoont het zieh
weder en trekt partij van elke gelegenheid om
een muisje te vangen.
Tot op 1857 hield het rekening met de om
standigheden en vroeg vrijheid van onderwijs.
Dat was reactie op het liberale beginsel dezer
eenw dat onderwijs volkszaak, staatszaak is.
Die vrijheid werd gegeven door de wet van
1857. Men was toen dankbaar, doeh niet vol
daan. Naar de uitkomst te oordeelen is men
zelfs niet eens dankbaar geweest. Trouwens
geen wonder, dat, waar de raensch zich 't waar
nemerschap Gods aanmatigt, er iets menschelijks
onder moet loopen.
Na 1857 heeft men meer en meer 't masker
afgeworpen. De wet van 1857 is een teleur
stelling geweest voor de cleriealen van beiderlei
kleur. De wet van 1878 is in zoover een stapje
voorwaarts geweest, dat nu de clerieale partijen
openlijk de clerieale idéé uitroepen en van de
natie eisclien, dat zij 't mandaat der clerieale
drijvers erkenne als werkelijk uit kooger sferen
afkomstig.
Gekozen als vertegenwoordigers des volks,
dat is der mensehen, komen de cleriealen er
toe zich op te werpen als vertegenwoordigers
Gods. Wie sinds een poosje een kijkje in de
kamer-debatten en in de pers heeft genomen,
heeft dit kunnen zien.
Dat is een enorme fout, die de natie zal
moeten bezuren. Zuiver mensckelijk en gezond,
tevens ook volkomen Gode waardig is het, als
de volksvertegenwoordigers handelen alsof ze
stilzwijgend erkenden: God zal wel voor zich-
zelven zorgen, laat ons met diens belangen ons
maar niet bemoeien. Dat zon ook ootmoedig
en daardoor mensehverkeffend zijn. Wat men
ziet is niet alzoo. Integendeel, zaakwaarnemers
in uniform doen zich nu al voor en vorderen
respect voor hun pretentie.
Zoo komen we tot het eigenlijke onderwerp
van dit artikel „De Staat en de Godsdienst".
Laat ons daar een wijle bij vertoeven.
Wordt vervolgd.
Binnenland.
ZIERIKZEE, 7 Juni 1881.
Na het waarlijk fraaie weder der laatste dagen,
was de erg regenachtige tweede Pinksterdag voor zeer
velen een ware teleurstelling. Er is met de Pinkster
dagen druk verkeer van reizigers geweest. Hier aan
de kade was 't bij menschengeheugen zoo druk niet
gezien. De overvloedige en uitmuntende middelen
van vervoer kwamen net publiek goed te stade, en
er werd druk gebruik van gemaakt.
Voor de verkiezingen zal het bestek nu wel geheel
kant en klaar zijn. Ambitie hebben wij tot heden
in het liberale kamp nergens kunnen bespeuren.
Men schijnt van meening, dat de positie nog geen
gevaar loopt en houdt dus zijn gemak. In het clerieale
kamp 19 't één ijver en al. 't Is wel geen nobel
idéé dat allen vereenigt, maar dat telt men zoo hoog
niet aan dien kant. Voor de Protestantsche zoowel
als voor de Roomsehe cleriealen wordt de regel toe
gepast, dat 't doel de middelen heiligt. De ervaring
heeft genoeg geleerd, dat men daar ver mee komt
en daar rekent men op. Onderlusschen komt het
ons voor, dat deze verkiezing inzonderheid voor de
liberale partij leerzaam zal kunneu zijn. Moge de les
maar niet te duur gekocht worden.
De statuten met breede toelichting van //De Chri9-
telijk— Historisclie Kiezersbond //Marnix", de tegen
dr. Kuyper en diens aanhang concurreerende vereeniging
onder de leiding van den heer A. Brummelkamp,
zijn publiek gemaakt in een extra-nommer van
De Vredebond.
Veel wat van vrede spreekt i9 er niet in te vinden,
wel veel van strijd.
Dat het Nederlandsch vee in den vreemde zeer
gezocht is, blijkt o. a. uit liet feit dat Donderdag een
extra-veetrein ging van Alkmaar naar Parma (Italië).
In zijn schetsen uit Grauwbuuderland verhaalde Joh.
Gram dezer dagen ook te Daves Iiollandsche koeien
te hebben aangetroffen.
Onze pers zal een orgaan rijker worden de heer
O. Rommerts te Leeuwarden geeft onder den titel
van De vrije Pers een politiek en financieel weekblad
voor Nederland uit, dat in de volgende woorden het
best zijn richting kenschetst:
Onafhankelijk en vrij, zooals mijn naam aanduidt,
word ik in de wereld gezonden om u iedere week
eenige nuttige eu zoo mogelijk aangename lectuur te
verschaffen. Niet bestemd om aan mijne lastgevers
grove winsten te bezorgen, evenmin aangewezen om
in dienst van eene of andere partij-kliek op uwe
meening in zekere richting invloed uit te oefenen, is
het doel van mijn optreden hoofdzakelijk om naar
mijne krachten iets bij te dragen tot de vorming van
ééne aaneengesloten liberale partij, van een partij die
nog iets anders is dan anti-ciericaal en die door
verzameling van alle vrijzinnige mannen om dezelfde
hoofdbeginselen, welk verschil van meening hen ook
in ondergeschikte punten verdeele, eenheid van streven
kan in het leven roepen bij allen die zich onder de
liberale vaan willen scharen. R. Nbl.
KunstWetenschap en Letteren.
In Littré, die dezer dagen op 80jarigen ouderdom
overleden is, verliest de geleerde wereld een harer
eerste grootheden, een der grootste werkers dezer
eeuw. Hij alleen stelde een rijk woordenboek van de
Erausche taal op; bij ons arbeidt men aan het
woordenboek in coöperatie al haast een meuschen-
leeftijd lang en er is nog slechts zooveel van voltooid,
dat men kan nagaan, dat het over een eeuw nog niet
geheel af zal zijn.
Littré was tevens een geducht kampioen voor de
humaniteit, een degelijk apostel van het positivisme,
een zoo geduchte anti-clericaal, dat zelfs machtige
tegenstanders op dit stuk hem slechts met min-nobele
wapenen wisten te bestrijden. Hij had persoonlijke en
zeer vinnige vijanden; iets dat zeer natuurlijk is bij
waarlijk eminente mannen. Zijn dood wordt ongetwijfeld
betreurd, maar het is een goede troost, dat hij zijn
lang leven zoo bij uitnemendheid ten nutte der
menschheid besteed heeft.
Iemand vroeg Rubinstein na zijn terugkeer uit
Spanje: //Hebt gij daar Spaansch gesproken
//Ik ken geen Spaansch/' antwoordde de groote pianist.
z/Dan hebt gij zeker maar Eransch gesproken?"
//Neen, men spreekt «lat daar niet veel." Maar waarmede
hebt gij u dan gered!" //Met de piano," klonk
het laconisch.
Éii'
wagens vooruit in een rij achter elkaar, tot men ze
in de verte uit oog en oor verloor. De geheele straat
van den Pont-Neuf werd vol van lossende wagens
langs de goot staande met de paarden er voor, op een
rij gerangschikt als op een paardenmarkt. Met aandacht
keek Florent naar een zeer groote kar, vol prachtige
kooien, die men slechts met veel moeite achteruit
tegen 't trottoir kon duwen. De last van den wagen
stak boven een daarnaast staanden grooten lummel
van een gaslantaren uit, welker volle licht op den hoop
van groote bladeren viel, die er uitzagen als omslagen
van uitgeknipt en geplooid grof groen fluweel. Een
klein boerinnetje van een jaar of zestien, met een
blauw linnen jak en muts, was boven op de kar ge
klommen, zoodat ze als 't ware tot aaii de schouders
in de kool zat. Nu vaite zij ze een voor een en wierp
ze omlaag iemand toe, die daar in de schaduw stond.
Somwijlen gleed de kleine uit en verdween ze schier
onder de menigte afrollende kooiendan kwam ze weer
met den neus uit het dikke groen kijken en lachte,
terwijl de kooien alweer begonnen te vliegen tusschen
de lantaren en Elorent door. Werktuigelijk telde hij
ze. Toen de kar ledig was voud hij dat vervelend.
Op den grond 9trekteu zich de geloste hoopen thans
tot aan den weg uit, Tusschen de hoopen lieten de
groenboeren een eng pad open, om de meuschen door
te laten. Het geheele breede trottoir was van eind tot
eind bedekt met donkere bossen groenten. Bij het
plotselinge en beweeglijke licht der looplantarens zag
men slechts bier en daar een pak vleezige artisjokken
uitkomen, of het teere groen der salade, het koraalrood
der wortelen, 't matte ivoor der rapen, en die ldeuren-
flikkeringeu bewogen zich langs de hoopen, tegelijk
met de lantarens. Er kwam ook meer volk op 't trottoir,
de menigte outwaakte, men liep tusschen de koopwaren,
men bleef staan en praatte of riep. In de verte riep
een sterke stem: //Hier heb je de cichorei!" De hekken
van het paviljoen der grove groenten waren zoo pas
geopend. De koopvrouwen van dat paviljoen, met witte
mutsen op en een doek over het zwarte jak geknoopt,
de rokken opgespeld om ze niet vuil te maken, deden
haar voorraad voor den dag op en laadden het inge
kochte in de groote krielen der dragers, die op den
grond stonden. De heen en weer gaande beweging der
krielen van den weg naar het paviljoen werd levendiger,
te midden van stooten, krasse woorden en stemmen
die zich schor schreeuwden en een kwartier babbelden
voor vier duiten. Florent was verbaasd over de kalmte
der groenvrouwen in haar grove kleeren en met haar
gebruinde gezichten, te midden van al dat gebabbel
der Halles.
Achter hem, op de straat Rambuteau, werd fruit
verkocht. Daar stonden gansche rijen korven en platte
mauden met doeken of stroo er over; men rook den
geur vau overrijpe mirabellen. Een zachte en langzame
stem, die hij al lang gehoord had, deed hem 't hoofd
omwenden. Hij zag een allerliefst bruin vrouwtje op
den grond zitten, bezig met koopen.
Nou, Marcel, geef je ze nou voor een rijks
daalder, zeg?
De man in zijn overjas gedoken antwoordde niet en
na een goede vijf minuten hernam de jonge vrouw
Zeg, Marcel, een rijksdaalder voor die mand
en twee gulden voor die andere, dat 's samen drie en
tien, die ik je geven moet?
Hij zweeg nog steeds
Nou, wat moet ik je dan geren?
Wel! vijf gulden, dat weet je wel, ik heb't je
gezeid En je Julius, hoe maak je 't daarmede, la
Sariette?
De jonge vrouw begon te lachen, terwijl ze een
hand geld voor den dag haalde.
O, die ligt nog op zijn eeue oorHij beweert
dat de mannen niet geschapen zijn om te werken.
Zij betaalde en nam de twee manden mede naar
het paviljoen voor de vruchten, dat nu ook geopend
was. Nog altoos was 't donker in die lichtgebouwde
gevaarten met hun duizenden glanzende gla9ieepen. Er
liep nu al veel volk langs die lange overdekte straten,
terwijl de verwijderde paviljoenen nog ledig bleven,
te midden van de toenemende drukte op de gangpaden.
Op den hoek van St. Eustache deden de bakkers en
de herbergiers de blinden open de roode winkels met
hun gaslicht wierpen bundels van licht door de duis
ternis lang9 de grauwe huizen. Elorent keek naar een
bakkerij in de straat Montorgueil, links, die geheel
vol wa9 met het als vergulsel blinkende versche banket
en hij rook als 't ware den goeden geur van het warme
brood. Het was nu half vijf.
Wordt vervolgd