Buitenlandsch. Overzicht.
liet Centraal Bestuur van »'t Groene Kruis", be
staande uit de heeren II. II. G. van Everdingen,
dykgraaf van Buren, burgemeester van Zoelmon den Beu-
sichem; P. C. Schaly te Leerdam, en II. 0. S. Ilasselman
te Zoelen, «doet een ernstig beroep op zijn landgenooten
om de handen in elkaar te slaan en daar waar 't nog
niet heeft plaats gehad, hulpcomité's te vormen.
«Er hebben gewichtige gebeurtenissen plaais ge
grepen, die ieder rechtgeaard Nederlander het hart
van vreugde doen kloppen; de vredes-prcliminairen zijn
geteekend en de erkenning der Transvaalsche onaf
hankelijkheid is een voldongen feit.
«Thans begint derhalve dearbeid van »'t Groene Kruis:
leniging der rampen door den oorlog ontstaan, onder
steuning van wcezen, weduwen en andere nagelaten
betrekkingen van in den strijd voor hun onat hankelijk-
heid gevallen Afrikaansche broeders.
«Ook stelt het Centraal Bestuur zich voor, de
handteekening en van alle rechtgeaarde Nederlanders
te verzamelen en deze op te zenden aan de Transvalers,
als een blijvende herinnering aan de sympathie van
't Nederlandsche volk voor zijn dappere stamgenooten
in Zuid-Afrika.
N.B. In de vroeger verzonden circulaires werd
verzocht, de geteekende lijsten binnen '14 dagen aan
ons adres terug te zenden. Deze termijn is wellicht
tekort, daarom noodigt het Comité te Asperen de hulp
comité's uit, hierin naar omstandigheden te handelen.
Het comité van »het Groene Kruis" te Asperen,
bestaat uit de heeren J. van Baaien, President, J. L.
S. I. Liihrs, Secretaris, G. A. van Hei-waarden, Pen
ningmeester, P. Bijdendijk en J. van Herwaarden Ez.
Volgens geheel nieuwe bepalingen omtrent huwelijken
van militairen beneden den officiersrang kunnen thans
gehuwd zijn: alle adjudanten-onderofficier, alle opper
wachtmeesters of serganten-majoor en alle onderoffi
cieren, die zes jaren in dien graad gediend en 24
jaar oud of ouder zijn.
Kunst, Wetenschap en Letteren.
Ieder kent het merkwaardige gebouw de St.-Anthonies-
wang, of gewezen St.-Antlioniéspoort te Amsterdam.
In dat gebouw bevond zich de aloude en origineele
gildekamer van het metselaarsgilde. Deze is thans
door de zorg van het Gemeentebestuur gerestaureerd.
De fraaie ingelegde vloer is ontbloot en hersteld,
het schilderwerk is vernieuwd, de ramen en ronde
torentjes evenzoo, en eindelijk heeft men de antieke
stoelen en eenïge andere voorwerpen van 't uicublcmont
dezer oude gildekamer, van het stads-archief, waar
zij bewaard werden, naar de kamer teruggebracht.
Een en ander is wel een bezoek van liefhebbers vau
de oud-vaderlandsche kunstnijverheid waard.
Ofschoon er voor 't oogenblik niets bijzonders te
vermelden valt, zoo is toch uit allerlei omstandigheden
op te maken, dat het jaar 1881 niet zonder groote
gebeurtenissen zal voorbijgaan. Er schijnt werkelijk
Veel in de lucht te zitten en de electriciteit hoopt
zich eer op, dan dat zij zou afgeleid of teniet gedaan
worden.
Nu willen wij niet zeggen dat de proclamatie van
vorst Karei van Roemenië tot Koning zulk een ge-
Onderwijl vierden de Rougons in Plassans hun triomf,
een triomf door ploerten behaald, die van de omstan
digheden behendig wisten te profiteeren, en die zich
zorgvuldig buiten schot hadden gehouden, toen er ook
slechts een schijn van gevaar was, en men althans
nog niet zeker was, dat de troepen 't zuoden winnen
en niet de republiek.
Ook Silvère was daar onder de gevangenen. Wel
werd hij door een zijner neven, Aristide Rougon, herkend
en 't zou dezen niet veel moeite gekost hebben den
knaap te redden, doch hij deed dit niet en liet Silvère
aan zijn lot over. De arme knaap zocht trouwens
't leven niet. Hij was sinds den dood van Miette
als wezenloos.
Het gerucht, dat de gevangenen in de stad gebracht
waren, had zich snel door de stad verspreid. Onder
degenen, die 'uit nieuwsgierigheid naar 't veld St.-Mittre
kwamen om beu te zien, bevond zich ook de gendarme
Rengade, dezelfde die in de eerste actie door Silvère
aan 't oog gewond was. Hij had ziek le bed gelegen
wegens zijn verwonding, die hem een oog kostte, doch
was opgestaan en de straat opgeloopen, om te zien
of zijn verwonder ook soms onder de gevangenen
was. Zooals hij daar kwam zag hij er schrikwekkend
uit. 't Verband van zijn oog was losgeraakt en zijn
gelaat werd. bebloed, 't Hoofd in bebloede doeken
gewikkeld, kwam hij de gevangenen man voor man
monsteren. Als een demon der wraak waarde hij
tuschhen de gebonden insurgenten om, tot hij eensklaps
uitriep:
Ha, daar heb ik den bandiet!
Met die woorden legde hij de hand op Silvères
schouder. Deze zat op een balk neergehurkt, met een
gelaat als eeu wezenlooze, voor zich uit starende in
wichtig feit i9, dat daardoor de rust van Europa in
gevaar zal worden gebracht. Neen, zulk een vorst bij
de gratie der diplomatiek kan zelfs Koning of Keizer
heeten zonder dat zijn politiek gewicht er een greintje
zwaarder door wordt.
De groote gebeurtenissen worden elders en door andere
drijfveeren voorbereid en eindelijk teweeggebracht.
En nu zijn er twee hoofdpunten waarom grooten-
deels de groote politiek dezes tijds draait: de crisis
in de handelsstaatkunde en 't kerkelijk vraagstuk.
Onmiskenbaar is het, dat Duitschland zich meer en
meer terugtrekt en verschanst in de uiterste hoeken
der reactie wat betreft de handelspolitiek.
Het is een der eigenaardigheden van den tegen
woordige!} staal van Europa, dat een groote mogendheid,
die iets wil doen, dit niet ten halve doen kan, maar
de consequenties geheel en al moet aanvaarden. Een
maal tot het oude systeem teruggekeerd, kan Bismarck
niet blijven staan, maar moet hij doorgaan, tot hij
ten laatste belandt in eeu soort van nieuw coutïnen-
taal—stelsel. Maar daar die reactie niet zonder uit
werking blijft op andere staten, zoo vervalt men als
van zelf weder tot een toestand, waarin handelsoorlogen
heel licht kunnen ontbranden. Zoo was 't, in eenigszins
andere vormen doch in beginsel 't zelfde, ook in de
zeventiende eeuw.
Het kerkelijk vraagstuk, zooals 't op dit oogenblik
ligt, geeft wel het zichtbaar bewijs, dat halve maat
regelen zichzelven straffen. Niet zonder grond houdt
men 't er voor, dat Bismarck toch nog voor zijn
dood naar Canossa zal gaan. De Bismarckianen werpen
dit wel ver weg; doch dat kan men desnoods blijven
doen lot op de binnenplaats van Canossa. 't Eeit is
niet te loochenen, dat de Pruisische regeering thans
toegeeft, zonder dat van de zijde tier Curie geen enkele
concessie gedaan is. Dat men over de bergen met dat
toegeven nu voldaan zal zijn, zal wel niemand gelooven.
IutegendeeJ, de eischen zullen nu stijgen en de bonding
zal stouter worden. Zoo kan Bismarck wel stemmen
werven om zijn continentaal-stelsel er door te krijgen,
maar of hij ze uiet wat heel duur gekocht heeft, zal
later blijken.
Welke zal voorlaan de Russische staatkunde in
Europa en Azië zijn? Deze vraag houdt velen bezig.
Sommige Duitsche bladen zien alreeds een innige
vriendschap tusschen Rusland en Duitschland ontluiken.
Uit de vriendschappelijkheid, zelfs hartelijkheid (lei-
ontmoeting van den Duitscheu kroonprins en Czaar
Alexander III leiden ze dit af en zelfs zien zij er een
teeken in van dpii vernieuwden en toeneraenden in
vloed van het Duitsche element in Rusland.
Nu zegt men wel op grond van 't bekende troon-
manifest van den nieuwen Czaar, dat deze zich vooral met
de binnenlandsche politiek zal bezighouden, doch dit
beteekent weinig, daar de binnenlandsche politiek van
zulk een grooten staat als RusHnd op zoo menigerlei
wijze met de buitenlandsche samenhangt. Zoo b.v.
mag men vragen is de vinnige kamp tusschen het
Duitsche en het Slavische element in Rusland een
zuiver binnenlandsche aangelegenheid of is daar niet
geheel Duitschland in betrokken Evenzoo is de
Russische politiek in Midden-Azië, naar de zijde van
Afghanistan, binnenlandsche politiek, of raakt men
daar noodwendig vroeg of laat met de Engelsche in
collisie? Engeland gevoelt zich op 't oogenblik nog
volstrekt niet in staat om met Rusland in botsing
de grauwe schemering. Sinds hij van Saint Rouve
was gekomen had hij dat sulfe voorkomen gekregen.
Uren lang onder weg, terwijl de soldaten de gevangenen
met de geweerkolven aanspoorden om harder te ioopen,
was hij zoo zacht geweest als een kind. Met stof
bedekt, half dood van dorst en vermoeienis liep
hij altoos maar door, zonder te spreken, als een van
die gewillige dieren, die in kudden loopen onder de
zweep van den drijver. Hij peinsde aan Miette. Hij
zag haar liegen, uitgestrekt in de vlag, onder de hoornen
en starende in de lucht. Sinds drie dagen zag hij niets
anders, op dat oogenblik zelfs zag hij haar nog.
Rengade wendde zicli tot den officier en zeide, op
Silvère wijzend
Die kinkel heeft mij dit oog uitgeslagen. Geef
hem mij Dat zal u nog van wat werk ontslaan.
Reeds onderweg wareti onderscheidene gevangenen
door de soldaten op last van (lezen officier doodgeschoten,
zoo 't heette, om schrik onder het landvolk in den
omtrek te verspreiden. Ook bij de aankomst te Plassans
had hij er een willen laten neerschieten, maar de
soldaten waren 't moorden moede en niemand wilde
de hand leenen tot dat werk, erger dan van een beul.
Het verzoek van den gendarme was hem dus niet
onwelkom. Hij gaf er geen antwoord op en ging zoo
half en half een wenk gevende ter zijde. De gendarme
begreep daaruit wel, dat hij zijn man hebben mocht.
Komaan, sta op! zei hij tot Silvère, hem
schuddende.
Gelijk al de anderen gevangenen was Silvère ook
aan een anderen man gekoppeld. Zijn pols was vast
gebonden aan die van een boer uit Poujols, een zekeren
Mourque, een man van vijftig jaar, met door de zon
gebruind gelaat en een dom uitzicht van 't zware
te komen; daarom ontruimt het Kandahar en za
zich, zoo gezegd, bepalen tot een waarborging der
onafhankelijkheid van Afghanistan. Hoe vreemd dit
nu al klinkt nog zoo kort na al het gesnoef over de
overwinningen in Afghanistan en de verovering van
dat land't zal op zichzelf de Russen niet weerhouden
in hun voorwaarts dringen naar den Indus en metter-
lijd naar de Perzische golf. Zijn dan Rusland en
Duitschland het eens, dan kunnen er voor Engeland
wel eens moeielijke dagen komen.
Frankrijk is ondertusscben rustig. Dit kau natuurlijk
niet langer duren dan tot de dagen der republiek
vervuld zijn, 't welk vroeg of laat wel te wachten i9,
't zij er dan een fonkelnieuw keizerrijk komt onder
Leon I of een koninkrijk onder een der ultramontaausche
pretendenten.
Dat de crisis over vrijen handel of protectie ook
reeds in Frankrijk gevoeld wordt, heeft men voor
eenige weken kunnen zien uit de door bedrog uit
gelokte maatregelen om het Amerikaansche spek vau
de Fransche markt te weren. Men kan nu al spreken
van politieke trichinen; trouwens het geheele corpus
der groote politiek is doorgaans erg trichinens, ook
zonder den boozen invloed der Amerikaansche varkens.
De kwestie van Tunis neemt meer en meer een
dreigende houding aan. 't Schijnt, dat de bezetting
van Tunis door Frankrijk niet lang meer zal uitblijven.
Dat zal mogelijk aanleiding tot ernstige moeielijkheden
met Italië geven, doch 't is nog zoover niet.
De Turksch-Grieksche zaken zijn nog niet ontward.
Griekenland blijft steeds onder de wapens, doch ver
wacht kennelijk meer heil van de diplomaten dan van
zijn leger. Iet9 za! 't wel van deri deralaten boedel
van den Sultan los weten te krijgen. Kandia kan
't al krijgen, doch 't wil ook op"'t vaste land een
lap gronds hebben. Sommige ontevredenen in Frankrijk
maken er de regeering een ernstige grief van, dat
zij eerst indirect inmenging in de Grieksche zaken
heeft toegelaten dooi 't afstaan van wapenen en daarna
zich heeft, gecompromitteerd door op een wenk van
buiten deze inmenging te loochenen. Anderen meenen,
dat Frankrijk er zich geheel niet mede had te be
moeien; wederom anderen denkeu juist het tegendeel.
Parijs toont nog steeds, dat het de oude spreuk:
//Frankrijk is 't poortambacht van Parijs", wil blijven
handhaven. De Gemeenteraad der hoofdstad wast
welig op in radicalisme. Thans ligt hij overhoop met
den prefect Andrieux, met Gambetta, met de Chambres-
syndicales (zooveel als de vroedschap, of de besturen
der gilden), straks met iedereen.
Als een eerste proefje va» de uitsluitend binnen
landsche en vredelievende staatkunde, die Rusland
wenscht te volgen, noemt men nu dat er druk gearbeid
wordt aan een internationale overeenkomst betreffende
hét recht van asyl van politieke vluchtelingen gelijk
dat door sommige staten (Frankrijk? Zwitserland?
Engeland?) wordt uitgeoefend. Het zou niet onmerk
waardig zijn als 't eenigen weinigen personen gelukte
't zoover te brengen, dat zij tot een politieken tegen
stander konden zeggen werwaarts gij ook vlucht, gij
zult mij nergens ontsnappen, al vluchttet gij ook
naar de einden der aarde. De machthebbenden van
heden vergeten wel eens, dat ook zij morgeu berooide
vluchteliugen kunnen zijn, en dat zij 't dan toch wel
een troost zouden achten ergens een plekje te vinden
waar zij het hoofd gerust konden nederleggen.
werken, dat hij altoos gedaan had. De man ging reeds
gebogen, zijn handen waren stijf, zijn gezicht zag er
plat uit, schuw pinkte hij met de oogen gelijk een
koppig wantrouwig dier, dat slagen krijgt. Hij was
uitgetrokken met een hooivork gewapend, omdat het
geheele dorp uitliep; maar nooit zou hij hebben kunnen
uitleggen wat hem «u eigenlijk den grooten weg had
opgedreven. Sinds men hem gevangen genomen had
begreep hij er nog minder van. Hij had een flauw
idee, dat hij naar huis teruggebracht zou worden.
Nu brachten de verwondering, dat hij gebonden was,
't zien van al dat rolk, dat naar hem keek, hem nog
verder van de wijs. Daar hij niets dan 't patais sprak
of verstond, kon hij niet raden wat de gendarme van
hem wilde hebben. Hij keek hem met zijn domme
gezicht aan en, meenende dat men hem vroeg waar
hij van daan was, zeide hij met snerpende stem
Ik ben van Poujols.
Het volk begon te lachen en er waren er die riepen
Maak den boer los.
Bah antwoordde, Rengadehoe meer er van dat
ontuig verpletterd wordt hoe beter. Nu ze met hun
beiden zijn, moeten ze er alle twee aan.
Er ontstoud een gemompel.
De gendarme keek om met zijn vreeselijk bebloed
gezicht en de nieuwsgierigen gingen op zijde. Een
klein net burgertje ging ook terug, zeggende, dat hij
zijn maal zou bederven als hij langer bleef. Straatjongens
die Silvère herkend hadden, spraken van die meid in
't rood. Toen kwam dat nette burgertje nog even terug
om beter den minnaar van die vrouw met het vaandel
te kunnen zien, van dat schepsel, waarvan de Gazette
gesproken had.
Wordt vervolgd.